appel
Uiterlijk
Niet te verwarren met: Appel, appèl |
- Geluid: áppel (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɑpəl / (2 lettergrepen); /ˈɑpəɫ/
- (Noord-Nederland): /ˈɑ.pəɫ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈɑ.pəl/
- IPA: / ˈɑpəl / (2 lettergrepen); /ˈɑpəɫ/
- Geluid: appél (hulp, bestand)
- IPA: / ɑˈpɛl / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ɑ.ˈpɛɫ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɑ.ˈpɛl/
- IPA: / ɑˈpɛl / (2 lettergrepen)
- ap·pel
|
|
|
- appél: van Frans appel, in de betekenis van ‘beroep, verzet’ aangetroffen vanaf 1336 [1]
Het Middelnederlands kende de vorm appeel (ontleend aan het Oudfrans), die bewaard is als verkleinwoord: appeelken. De moderne vorm is een hernieuwde ontlening aan het moderne Frans.
áppel | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | appel | appels appelen |
verkleinwoord | appeltje | appeltjes |
áppel m
- (bloemplanten) (fruit) Malus ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom (in het bijzonder van de soort Malus domestica ).
- Snoep gezond, eet een appel!
- ▸ Toen ik de volgende ochtend om 4 uur wakker werd, stond de stille jongen al op het punt te vertrekken en gaf me een appel.[2]
- (bloemplanten) Malus boom die deze vruchten draagt, appelboom.
- Ik heb veel appelen staan in mijn tuin.
|
- Een appel valt niet ver van de boom.
- Kinderen lijken over het algemeen op hun ouders.
- Wie appelen vaart, die appelen eet.
Als je handelt in bepaalde goederen, dan zul je deze zelf waarschijnlijk ook gebruiken./Iemand die bepaalde werkzaamheden voor een ander moet verrichten, geniet daar doorgaans zelf ook van.
- Een rotte appel in de mand maakt ook het gave fruit te schand.
Een negatieve beïnvloeding van één persoon kan vele anderen op het slechte pad brengen, of ook hun reputatie aantasten.
- [1] voor een appel en een ei
- Een appeltje voor de dorst
Iets extra's dat men achter de hand houdt voor minder goede tijden
- Appels met met peren/citroenen vergelijken
Onvergelijkbare zaken toch met elkaar (proberen te) vergelijken
- Iemand appelen voor citroenen verkopen
Iemand afzetten, in het zak zetten
- Gouden appels op zilveren schalen
Een kostbare inhoud in een kostbare verpakking
- Door de zure appel [heen] bijten
Het onaangename trotseren
- Met iemand een appeltje te schillen hebben
Met iemand nog iets (meestal) onaangenaams af te handelen hebben
- Daar komt een schip met zure appels [de haven binnen].
Daar komt een storm aan
- Dat zijn appels op gouden benen.
Dat is heel zeldzaam
1. vrucht
|
|
appél | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | appel | appels |
verkleinwoord | - | - |
appél o
- tijdstip waarop alle leden van een groep bijeengeroepen worden om hun aanwezigheid te bewijzen.
- 's Morgens om zes uur moesten alle soldaten op appel verschijnen.
- het doen van een beroep op iemands gevoel van eer of rechtvaardigheid
- De appellant richtte een appel aan de gouverneur om de executie uit te stellen.
- (juridisch) hoger beroep
- (valkerij): de reactie of gehoorzaamheid van de vogel
- Tot 2006 was de spelling van appel met eindklemtoon appèl. Sindsdien wordt het woord zonder accentteken geschreven. Echter ter verduidelijking is het toevoegen van een accent aigu (een zogenaamd "klemtoonteken") in het Nederlands altijd toegestaan.
- 1. bijeenroeping
- 2. oproep, smeekbede, verzoek
1. verzoek
- Het woord appel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "appel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- [áppel 2] appel in het Nederlands Soortenregister N
- [áppel 2] appel op Wikidata
- [áppel 2] appel op "Wilde planten in Nederland en België" ♣
- ↑ 1,0 1,1 "appel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | appel | appels |
verkleinwoord |
appel
- (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | appel | appels |
- ap·pel
- Afgeleid van het Nederlandse appel
appel
- (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Van de stam van appeler
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
appel | l'appel | appels | les appels |
appel m
- aanroep, oproep
- (juridisch) appel, beroep [2]
- sein
- telefoongesprek
- (sport) het zich afzetten voor een sprong
- (kaartspel) invite [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | appel | appels |
verkleinwoord |
- Afgeleid van het Oudfriese appel
appel
- (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
appel
- (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA:
- (Etsbergs): /ɑpɐɫ/, /ɑpɐl/
- (Montforts): /ɑpəl/, /ɑpl̩/
- (Rothenbachs): /ɑʰpɫ̩/
appel m
- (Hooglimburgs), (fruit) appel (vrucht).
enkelvoud | meervoud | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
geheel | gemuteerd | verkleind | gemuteerd verkleind | geheel | gemuteerd | verkleind | gemuteerd verkleind | |
nominatief | appel | - | eppelke | - | eppel | - | eppelkes | - |
genitief | appels | - | eppelkes | - | eppel | - | eppelkes | - |
locatief | appeles | - | appeleske | - | appelese | - | appeleskes | - |
datief | appele | - | eppelke | - | eppel | - | eppelkes | - |
accusatief | appel | - | eppelke | - | eppel | - | eppelkes | - |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- IPA: /apəl/
- Afgeleid van het Angelsaksische æppel
appel
- (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
- Afgeleid van het Oudhoogduitse apful
apfel
- (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
- Afgeleid van het Oudnederlandse appel
appel m
- (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
- Vroegmiddelnederlands woordenboek - Instituut voor de Nederlandse taal
- Middelnederlands woordenboek - Instituut voor de Nederlandse taal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | appel | appels |
verkleinwoord |
- Afgeleid van het Middelnederduitse appel
appel m
- (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
- Afgeleid van het Proto-West-Germaanse *applu
appel m
- (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
- Fries: apel, appel
- Noord-Fries: aapel, ååpel, Oapel
- Saterfries: Appel
- IPA: /apel/
- Afgeleid van het Proto-West-Germaanse *applu
appel
- (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
- IPA: /ɒpəɫ/
appel m
- (Duitsland) Appel
- Van het Nederlandse appel
enkelvoud of impliciet meervoud |
expliciet meervoud |
---|---|
appel | appelnan |
appel
- (enkel op Aruba) aplo
appel
- (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
appel
- (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
appel
- (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
appel
- (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Klemtoonhomogram in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Erfwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Bloemplanten in het Nederlands
- Fruit in het Nederlands
- Juridisch in het Nederlands
- Valkerij in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %
- Woorden in het Achterhoeks
- Zelfstandig naamwoord in het Achterhoeks
- Fruit in het Achterhoeks
- Woorden in het Afrikaans
- Zelfstandig naamwoord in het Afrikaans
- Woorden in het Afrikaans met IPA-weergave
- Woorden in het Afrikaans met audioweergave
- Fruit in het Afrikaans
- Woorden in het Frans
- Woorden in het Frans van lengte 5
- Woorden in het Frans met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Frans
- Juridisch in het Frans
- Sport in het Frans
- Kaartspel in het Frans
- Woorden in het Fries
- Zelfstandig naamwoord in het Fries
- Fruit in het Fries
- Woorden in het Gronings
- Zelfstandig naamwoord in het Gronings
- Fruit in het Gronings
- Woorden in het Limburgs
- Woorden in het Limburgs met audioweergave
- Woorden in het Limburgs met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Limburgs
- Hooglimburgs
- Fruit in het Limburgs
- Woorden in het Middelengels
- Woorden in het Middelengels met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Middelengels
- Fruit in het Middelengels
- Woorden in het Middelhoogduits
- Woorden in het Middelhoogduits van lengte 5
- Zelfstandig naamwoord in het Middelhoogduits
- Fruit in het Middelhoogduits
- Woorden in het Middelnederlands
- Woorden in het Middelnederlands van lengte 5
- Zelfstandig naamwoord in het Middelnederlands
- Fruit in het Middelnederlands
- Woorden in het Nedersaksisch
- Zelfstandig naamwoord in het Nedersaksisch
- Fruit in het Nedersaksisch
- Woorden in het Oudfries
- Zelfstandig naamwoord in het Oudfries
- Fruit in het Oudsaksisch
- Woorden in het Oudsaksisch
- Woorden in het Oudsaksisch met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Oudsaksisch
- Woorden in het Ripuarisch
- Woorden in het Ripuarisch met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Ripuarisch
- Fruit in het Ripuarisch
- Woorden in het Papiaments
- Zelfstandig naamwoord in het Papiaments
- Fruit in het Papiaments
- Woorden in het Stellingwerfs
- Zelfstandig naamwoord in het Stellingwerfs
- Fruit in het Stellingwerfs
- Woorden in het Twents
- Zelfstandig naamwoord in het Twents
- Fruit in het Twents
- Woorden in het Veluws
- Zelfstandig naamwoord in het Veluws
- Fruit in het Veluws
- Woorden in het West-Vlaams
- Zelfstandig naamwoord in het West-Vlaams
- Fruit in het West-Vlaams