ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2012.391.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 391

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

55e jaargang
18 december 2012


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

ADVIEZEN

 

Comité van de Regio's

 

97e plenaire zitting van 8, 9 en 10 oktober 2012

2012/C 391/01

Advies van het Comité van de Regio's — Ontwikkeling van een maritieme strategie voor het gebied van de Atlantische Oceaan

1

2012/C 391/02

Advies van het Comité van de Regio's — Witboek — Een agenda voor adequate, veilige en duurzame pensioenen

7

2012/C 391/03

Advies van het Comité van de Regio's — De strategie van de Europese Unie voor het Oostzeegebied

11

2012/C 391/04

Advies van het Comité van de Regio's — Stappenplan energie 2050

16

2012/C 391/05

Advies van het Comité van de Regio's — Aanpassing aan de klimaatveranderingen en regionale oplossingen: het geval van de kustgebieden

21

2012/C 391/06

Advies van het Comité van de Regio's — Regiospecifieke aanpak van de klimaatverandering in de EU, met berggebieden als voorbeeld

27

 

III   Voorbereidende handelingen

 

COMITÉ VAN DE REGIO'S

 

97e plenaire zitting van 8, 9 en 10 oktober 2012

2012/C 391/07

Advies van het Comité van de Regio's — Het nieuwe meerjarige financiële kader na 2013

31

2012/C 391/08

Advies van het Comité van de Regio's — Programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (2014-2020)

37

2012/C 391/09

Advies van het Comité van de Regio's — Pakket overheidsopdrachten

49

2012/C 391/10

Advies van het Comité van de Regio's — Het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV)

84

2012/C 391/11

Advies van het Comité van de Regio's — De rol van Europa in de wereld: een nieuwe aanpak voor de financiering van het externe optreden van de EU

110

2012/C 391/12

Advies van het Comité van de Regio's — Wijziging van de richtlijn inzake het hergebruik van overheidsinformatie en open gegevens

120

2012/C 391/13

Advies van het Comité van de Regio's — Het pakket gegevensbescherming

127

2012/C 391/14

Advies van het Comité van de Regio's — Pakket voor de bescherming van de legale economie

134

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

ADVIEZEN

Comité van de Regio's

97e plenaire zitting van 8, 9 en 10 oktober 2012

18.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 391/1


Advies van het Comité van de Regio's — Ontwikkeling van een maritieme strategie voor het gebied van de Atlantische Oceaan

2012/C 391/01

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

is ingenomen met het voorstel om een maritieme strategie voor het gebied van de Atlantische Oceaan te ontwikkelen en een Atlantisch actieplan voor de periode 2014-2020 uit te werken;

kan echter alleen instemmen met een Atlantische strategie als deze breder georiënteerd is, dat wil zeggen als deze een volwaardige territoriale dimensie heeft, duidelijke koppelingen tussen land en zee ontwikkelt en belangrijke doelstellingen van ander EU-beleid helpt verwezenlijken, en roept de Europese Commissie daarom op de strategie de nieuwe naam "Een geïntegreerde strategie voor het gebied van de Atlantische Oceaan" te geven;

erkent dat projecten in het kader van het Atlantische actieplan gefinancierd moeten worden uit bestaande fondsen van de EU (binnen en buiten het gemeenschappelijk strategisch kader), van nationale, regionale en lokale overheden en van het bedrijfsleven;

is tegen het voornemen om het Atlantisch Forum af te schaffen zodra het actieplan is goedgekeurd; het Forum zou juist tot 2020 moeten blijven bestaan om toezicht te houden op de uitvoering, de voortgang bij te houden en de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie aan te jagen;

vindt dat de governancestructuur van de Atlantische strategie moet zorgen voor een zo groot mogelijke bijdrage van de vele belanghebbenden en potentiële actoren en dat bij de uitwerking, uitvoering, evaluatie en herziening van het actieplan een op multilevel governance gebaseerde aanpak geboden is.

Rapporteur

Paul O'DONOGHUE (IE/ALDE), lid van de graafschapsraad van Kerry en het regionale bestuur van South West

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Ontwikkeling van een maritieme strategie voor het gebied van de Atlantische Oceaan

COM(2011) 782 final

I.   ALGEMENE OPMERKINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

is ingenomen met het voorstel om een maritieme strategie voor het gebied van de Atlantische Oceaan te ontwikkelen en een Atlantisch actieplan voor de periode 2014-2020 uit te werken.

2.

Het heeft het Atlantisch gebied tot op heden parten gespeeld dat er geen gezamenlijke strategische visie voor zijn toekomstige ontwikkeling is. Dit voorstel biedt een goede kans op een strategische visie, die moet draaien om territoriale cohesie en welvaart.

3.

Het idee van een Europese strategie verdient bijval, aangezien de problemen en kansen van het Atlantisch gebied over landsgrenzen heen reiken en een meer holistische en geïntegreerde aanpak vereisen. Wat haar resultaten en uitvoering betreft moet de strategie echter wel voor toegevoegde waarde zorgen.

4.

Het CvdR begrijpt dat het onder het geïntegreerd maritiem beleid vallend voorstel van de Europese Commissie betrekking heeft op een ‧zeebekkenstrategie‧ (en dus niet op een ‧macroregionale strategie‧). Het kan echter alleen instemmen met een Atlantische strategie als deze breder georiënteerd is , dat wil zeggen als deze een volwaardige territoriale dimensie heeft, duidelijke koppelingen tussen land en zee ontwikkelt en belangrijke doelstellingen van ander EU-beleid helpt verwezenlijken.

5.

Het CvdR roept de Europese Commissie daarom op de strategie de nieuwe naam "Een geïntegreerde strategie voor het gebied van de Atlantische Oceaan" te geven en vindt dat er op basis van de ervaringen in het Atlantische gebied (bv. de Noordzeeregio) ook soortgelijke strategieën voor andere Europese maritieme gebieden ontwikkeld dienen te worden.

6.

Het Comité erkent dat de ultraperifere regio's van de Atlantische Oceaan specifieke vereisten hebben en is van mening dat de strategie mogelijkheden kan bieden voor een grotere doeltreffendheid en coherentie van het EU-beleidskader in die regio's.

7.

De Atlantische strategie en het bijbehorende actieplan moeten vooral gericht zijn op werkgelegenheid, duurzame groei en investeringen , en tegelijkertijd bijdragen tot verbetering van het mariene milieu.

8.

Wat de geografische reikwijdte van de strategie betreft zijn kunstmatig opgelegde beperkingen af te raden. Er zou juist sprake dienen te zijn van pragmatisme: de grenzen van het gebied moet de mogelijkheid worden gegund om met enige flexibiliteit te werk te gaan. In het noorden zou bovendien IJsland ook deel van de strategie moeten kunnen uitmaken.

9.

Het CvdR is bang dat bij de uitwerking van de Atlantische strategie voorbij wordt gegaan aan de waardevolle inzichten die zijn opgedaan bij de ontwikkeling van macroregionale en andere transnationale strategieën (1). Deze inzichten betreffen vooral zaken als bestuur, beleidsontwikkeling, communicatie en verantwoordelijkheidsgevoel, doelen en evaluatie.

10.

Op het Atlantisch Forum rust de zware verantwoordelijkheid om de verwachtingen van de belanghebbenden recht te doen, iedereen de kans te geven om aan de uitwerking van het actieplan mee te werken en de programmering en uitvoering van prioritaire maatregelen en projecten van solide kaders te voorzien.

II.   UITDAGINGEN EN KANSEN

11.

Het CvdR kan zich wel vinden in de uitdagingen en kansen die de Commissie noemt, maar is van mening dat het actieplan vooral gericht moet zijn op het behalen van tastbare resultaten. Ook moeten er uitdagingen mee worden aangegaan waarbij een op samenwerking gebaseerde aanpak meer doeltreffende reacties zal opleveren.

12.

De onderwerpen in het actieplan moeten beter worden afgestemd op de Europa 2020-strategie en de bijbehorende vlaggenschipinitiatieven, maar ook aansluiten op de onderwerpen binnen het gemeenschappelijk strategisch kader (GSK) en de voorgestelde hervormingen van de GSK-fondsen.

13.

Het CvdR kan zich in grote lijnen vinden in de doelstellingen die de Atlantic Arc Commission (CPMR) (2) voorstelt: (1) toegankelijkheid en vervoer in het Atlantisch gebied; (2) economie en maritieme industrieën; (3) klimaat en milieu; (4) onderzoek en innovatie; en (5) aantrekkelijkheid van territoria.

14.

De visserij, schaaldierenvangst, aquacultuur en verwerkings- en afzetketen van zeevruchten zijn van groot belang in de Atlantische regio en bieden aan veel mensen werk. Een strategie voor groei en werkgelegenheid in deze regio dient ook gericht te zijn op consolidatie en versterking van deze beroepssector.

15.

Het actieplan moet voorzien in de behoefte aan een planmatige aanpak van het mariene milieu in het Atlantisch gebied. Dat vereist coördinatie van de mariene ruimtelijke ordening, beheer van het mariene milieu en een betere onderlinge afstemming van plannen voor de zee en het vasteland.

16.

De kuststrook van de regio's in het Atlantisch gebied oefent een grote aantrekkingskracht uit: er vestigen zich nieuwe bewoners en er vinden seizoensgebonden activiteiten plaats, vooral op het gebied van de pleziervaart, recreatie, toerisme en sport. De betrokken gebieden moeten zich instellen op deze toestroom van mensen, waardoor onder meer het bodemgebruik, de economie en het milieu onder druk kunnen komen te staan.

17.

De strategie moet voortbouwen op eerdere of nog lopende door de EU gefinancierde projecten in het Atlantisch gebied, waarbij moet worden nagegaan wat tot dusverre gefinancierd is en wat als basis kan dienst doen voor het actieplan. Dit kan implicaties hebben voor sommige programma's, in die zin dat de schaal van projecten vergroot moet worden om een groter en tastbaarder effect te bereiken.

18.

Het actieplan zou ook een externe dimensie moeten krijgen, zodat samen met belanghebbenden aan de overkant van de Atlantische Oceaan strategische doelstellingen kunnen worden vastgesteld.

III.   FINANCIERING VAN DE ATLANTISCHE STRATEGIE

19.

Projecten in het kader van het Atlantische actieplan moeten gefinancierd worden uit bestaande fondsen van de EU (binnen en buiten het gemeenschappelijk strategisch kader), van nationale, regionale en lokale overheden en van het bedrijfsleven. Dat roept de vraag op hoe er voor de uitvoering van de strategie precies financiële steun kan worden aangeboord , vooral omdat de uitwerking van het actieplan en die van de verschillende EU-financieringsprogramma's met elkaar samenvallen.

20.

Om resultaten te kunnen opleveren moet het actieplan goed gecoördineerd worden met beschikbare financieringsbronnen. In het licht daarvan is het des te noodzakelijker dat de strategie een meer geïntegreerde territoriale koers krijgt en dat het actieplan op een directere manier aansluit op de Europa 2020-doelstellingen en voldoet aan de regels van de verschillende EU-fondsen.

Financiering binnen het gemeenschappelijk strategisch kader

21.

Het Atlantisch Forum zou overleg moeten plegen met de beheersautoriteiten in de vijf lidstaten om ervoor te zorgen dat de prioriteiten van de Atlantische strategie goed doorwerken in de nationale partnerschapsovereenkomsten en dat de operationele programma's en het actieplan voldoende op elkaar aansluiten. Het gevaar is echter dat een strategie die valt onder het geïntegreerd maritiem beleid maar weinig ruimte laat voor coördinatie met de programma's die via het gemeenschappelijk strategisch kader worden gefinancierd, met uitzondering van het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij.

22.

Bij de uitwerking van het actieplan moet er daarom op worden gelet dat het strookt met de beginselen en doelstellingen van de fondsen, vooral de fondsen die binnen het gemeenschappelijk kader vallen.

23.

Het is geen goed idee om binnen elk operationeel programma middelen voor het Atlantische actieplan te oormerken, aangezien ook al wordt voorgesteld dat de betreffende autoriteiten bij de besteding van de middelen strikt thematisch te werk gaan.

24.

Tijdens de programmering zou het Atlantisch Forum echter met deze autoriteiten moeten samenwerken om na te gaan hoe het actieplan kan worden gefinancierd, namelijk door duidelijke afstemming op de thematische prioriteiten van de betrokken programma's en met behulp van specifieke criteria voor de selectie van projecten.

25.

Sommige elementen van de GSK-regelingen bieden mogelijkheden om de belangrijkste doelstellingen van de Atlantische strategie uit te (helpen) voeren, met name de meerfondsenaanpak . Als op de juiste manier voor samenhang tussen de strategie en sommige van de geïntegreerde benaderingen in het GSK (zoals de stedelijke dimensie, geïntegreerde territoriale investeringen, gemeenschappelijke actieplannen) wordt gezorgd, kunnen de ervaringen en de expertise van lokale overheden worden gebruikt om de voornaamste Atlantische doelstellingen te verwezenlijken.

26.

De jaarlijkse verslagen over de uitvoering van de programma's zouden ook een evaluatie moeten bevatten van de manier waarop GKS-programma's bijdragen aan de verwezenlijking van de Atlantische strategie en de uitvoering van het actieplan.

Territoriale samenwerkingsprogramma's

27.

Toekomstige territoriale samenwerkingsprogramma's zullen van cruciaal belang zijn om belangrijke onderdelen van de Atlantische strategie uit te voeren. In het gebied dat de voorgestelde strategie zou moeten bestrijken lopen momenteel ruim tien territoriale samenwerkingsprogramma's (van grensoverschrijdende, transnationale en interregionale aard).

28.

Het is een goed idee om het (transnationale) programma voor het Atlantisch gebied voort te zetten en het budget hiervoor te verhogen met het oog op de ambities van de Atlantische strategie. Bovendien is het programma voor het Atlantisch gebied het juiste instrument om specifieke oproepen te doen voor "strategische initiatieven" (vlaggenschipprojecten) in het kader van de Atlantische strategie en om het uitvoeringsplatform te financieren (zie de paragrafen 40 en 41).

29.

Het Atlantisch Forum zou ervoor moeten zorgen dat het INTERACT-programma gebruikt wordt voor bewustmakingsmaatregelen en de beheersautoriteiten voor bestaande territoriale samenwerkingsprogramma's in een vroeg stadium moeten betrekken bij de opstelling van het Atlantisch actieplan.

30.

Dit zou van pas komen:

(a)

tijdens het opstellen van het actieplan, doordat in kaart wordt gebracht welke lering er voor de strategie valt te trekken uit het beheer van het INTERREG-programma, welk effect de strategie heeft op de uitvoering van het programma(inclusief synergie en samenwerking tussen programma's), en hoe programma's in het kader van de Atlantische strategie over de grenzen van de afzonderlijke programma's heen efficiënt kunnen worden beheerd;

(b)

tijdens de programmering, doordat de uitvoerders van territoriale samenwerkingsprogramma's opmerkzaam worden gemaakt op de strategie, nagegaan wordt welke programma's kunnen bijdragen aan de uitvoering van de strategie, met behulp van samenwerkingsprogramma's thematische aangelegenheden worden aangepakt en de interactie tussen programma's wordt vergemakkelijkt.

Financiering uit andere EU-programma's

31.

Er zou wel eens niet genoeg samenhang met andere EU-programma's kunnen zijn, waardoor er in de programmeringsperiode 2014-2020 niet genoeg rekening wordt gehouden met de doelstellingen van de Atlantische strategie en met wat er nodig is om het bijbehorende actieplan te financieren.

32.

Neem de nieuwe "geïntegreerde projecten" in het kader van het LIFE+-programma (2014-2020). Dit zijn langetermijnprojecten voor relatief grote gebieden die een betere uitvoering van het milieu- en klimaatbeleid tot doel hebben, maar projecten voor het mariene milieu maken er geen deel van uit (3). Dat is een gemiste kans om werk te maken van belangrijke doelstellingen van het geïntegreerd maritiem beleid en de Atlantische strategie.

33.

Het is ook jammer dat het Atlantisch gebied over het hoofd is gezien bij het in kaart brengen van de kernonderdelen van de trans-Europese netwerken. Voor de aanpak van fundamentele problemen die te maken hebben met toegankelijkheid en perifere ligging (op het gebied van vervoer, energie en ICT) in het Atlantisch gebied zou prioriteit moeten worden gegeven aan de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen ("Connecting Europe").

34.

Hoe zouden de andere beschikbare EU-fondsen volgens het Atlantisch Forum doelgerichter kunnen worden ingezet en hoe kunnen meer middelen worden gemobiliseerd om de strategie uit te voeren? Het actieplan zou bijvoorbeeld kunnen zorgen voor samenwerking tussen onderzoekers in het Atlantisch gebied om de steunverlening via het Horizon 2020-programma zo groot mogelijk te maken.

Andere financieringsbronnen

35.

Er wordt verontrustend weinig nadruk gelegd op de noodzaak om financiers uit de particuliere sector aan te trekken en deze sector in te schakelen voor de uitvoering van de strategie. Dit is een probleem dat het Atlantisch Forum tijdens de raadpleging en via op maat gesneden communicatiecampagnes moet aanpakken.

36.

Gezien de crisis waarin de nationale begrotingen momenteel verkeren moet het Atlantisch gebied internationale investeerders aantrekken om maximaal profijt te trekken van de kansen die zich aandienen (in sectoren als duurzame mariene energiebronnen, visserijproducten en aquacultuur, scheepvaart en havenontwikkeling). De marketing van het Atlantisch gebied als een gebied om in te investeren en zaken te doen moet een belangrijk onderdeel van het actieplan zijn.

37.

Het Atlantisch Forum zou verder samen met de Europese Commissie en de Europese investeringsbank moeten bekijken of een speciaal financieel instrument in het leven kan worden geroepen om de weg te helpen banen voor projecten die voor banken aanvaardbaar zijn. Dit zou kunnen gebeuren door subsidies te combineren met leningen, equity- en risicogarantie-instrumenten en door de uitvoering van de projecten beter te stroomlijnen.

IV.   GOVERNANCE EN UITVOERING VAN DE STRATEGIE

38.

De Atlantische strategie heeft alleen kans van slagen als zij goed wordt ingebed in beleids- en bestuursstructuren. Een en ander vereist:

(a)

politieke inzet, engagement en ondersteuning;

(b)

multilevel governance (op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau) en

(c)

voldoende mankracht en technische bijstand.

Governance-aspecten

39.

De governancestructuur van de Atlantische strategie moet zorgen voor een zo groot mogelijke bijdrage van de vele belanghebbenden en potentiële actoren. Bij de uitwerking, uitvoering, evaluatie en herziening van het actieplan is een op multilevel governance gebaseerde aanpak geboden.

40.

Als de lidstaten op het hoogste niveau echter geen blijk geven van sterke politieke wil en als zij de coördinatie tussen de beleidsterreinen in kwestie veronachtzamen, loopt de Atlantische strategie uit op een teleurstelling en worden haar doelstellingen niet verwezenlijkt. Ook het actieplan wordt geen succes als lokale en regionale belanghebbenden er niet nauw bij betrokken worden en zich niet vereenzelvigen met de strategie.

41.

Het CvdR is tegen het voornemen om het Atlantisch Forum af te schaffen zodra het actieplan is goedgekeurd. Het Forum zou juist tot 2020 moeten blijven bestaan om toezicht te houden op de uitvoering (via een uitvoeringsplatform - zie de paragrafen 27 en 41), de voortgang bij te houden en de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie aan te jagen.

42.

Voor de Atlantische strategie zou het volgende governancemodel moeten worden ontwikkeld: (a) het Atlantisch Forum , dat politiek overzicht houdt op EU-niveau en een uitvoeringsplatform omvat dat een aanspreekpunt is voor de strategie, capaciteitsopbouw initieert, de uitwerking van projecten in goede banen helpt leiden en de uitvoering van het actieplan actief ondersteunt en regelt; (b) nationale en regionale coördinatiepunten , die zorgen voor de samenhang van het beleid en belanghebbenden en potentiële projectondersteuners bij de uitvoering van de Atlantische strategie proberen te betrekken.

Uitvoeringsaspecten

43.

Het Atlantisch gebied is in geografisch opzicht een complex geheel, met uiteenlopende kenmerken, culturen en perspectieven. Wil de strategie kans van slagen hebben, dan moet de samenwerking in het Atlantisch gebied worden uitgebreid en geïntensiveerd. Het CvdR verwacht dat de Atlantische strategie (a) als algemeen referentiekader zal fungeren om dit mogelijk te maken, maar om een sterker samenwerkingsethos te kweken moet zij (b) ook een maatregel voor capaciteitsopbouw omvatten.

44.

Als het Atlantisch actieplan is goedgekeurd zou er een informatie- en communicatiemodule aan moeten worden toegevoegd om het zichtbaarder te maken, begrip te kweken voor de doelstellingen, de participatiegraad te verhogen (vooral van het bedrijfsleven) en mettertijd de resultaten van de strategie te verbeteren.

45.

De EGTC-verordening zou van pas kunnen komen als middel om de uitvoering van de strategie te versoepelen.

46.

Voor de Atlantische strategie zou een uit vertegenwoordigers van verschillende Commissiediensten bestaande taskforce moeten worden opgericht om ervoor te zorgen dat er samenhang is tussen de beleidsterreinen in kwestie en dat de doelstellingen van de strategie aansluiten op EU-programma’s en financieringsmogelijkheden. Gezien de horizontale opzet van de strategie zou deze taskforce door het secretariaat-generaal moeten worden voorgezeten.

V.   ATLANTISCH ACTIEPLAN-PROCES

47.

Er moet vaart worden gezet achter de goedkeuring van het actieplan en het Atlantisch Forum (leiding en stuurcomités) zou vaker bijeen moeten komen, zodat tussenstappen voor de uitvoering worden vastgesteld en tijdig actie wordt ondernomen.

48.

Het CvdR kijkt uit naar de verwachte discussienota, die later in 2012 de basis moet vormen voor een bredere en meer gestructureerde mobilisatie en raadpleging van belanghebbenden. De Commissie zou snel meer engagement moeten tentoonspreiden zodat belanghebbenden, inclusief lokale en regionale overheden, zich voldoende verantwoordelijk voelen voor het actieplan. Ook zou zij ervoor moeten zorgen dat het hele planproces een duidelijk bottom up-karakter heeft en op de burger is gericht.

49.

Het CvdR is bang dat de voorgestelde thematische seminars (een per lidstaat) niet zullen volstaan om de belanghebbenden bij de zaak te betrekken en hun een gevoel van verantwoordelijkheid voor de strategie te geven. Het pleit voor meer aan de strategie gerelateerde activiteiten om overeenstemming over een strategische visie te bereiken, bestuurlijke aspecten te bespreken en doelstellingen en verifieerbare indicatoren voor succes vast te stellen. De implicaties hiervan voor de financiering moeten duidelijk worden gemaakt. Verder zou de Commissie haar nationale vertegenwoordigingen moeten mobiliseren om een bredere deelname aan het actieplan mogelijk te maken.

50.

Het voorgestelde tijdschema voor de goedkeuring van het actieplan zou moeten worden vervroegd , zodat het aansluit op de desbetreffende prioriteiten van het financieringsprogramma 2014-2020.

51.

Bij de uitwerking van de Atlantische strategie is eerst overeenstemming nodig over een strategische visie voor het Atlantisch gebied , die dan het referentiekader zal vormen voor het Atlantisch actieplan 2014-2020. Dit actieplan moet:

de belangrijkste prioriteiten en maatregelen vastleggen en bepalen wat de vlaggenschipprojecten zijn – inclusief maatregelen voor de korte, middellange en lange termijn;

duidelijk maken welke taken en verantwoordelijkheden de met beleidsvorming en –uitvoering belaste partijen hebben in een structuur van multilevel governance, met duidelijke informatie over de gefaseerde verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie;

voor capaciteitsopbouw zorgen om de samenwerkingsgeest in het gebied aan te wakkeren;

hoofddoelstellingen en een reeks indicatoren bevatten om de uitvoering te kunnen beoordelen en resultaatgericht te werk te kunnen gaan;

een procedure voor de evaluatie van de resultaten en een tussentijdse beoordeling bevatten;

een informatie- en communicatiemodule bevatten om meer aandacht en begrip voor de strategie te genereren en de deelname eraan te vergroten;

duidelijkheid verschaffen over de financiële en personele middelen die nodig zijn om het actieplan uit te voeren.

52.

De evaluatie die de Europese Commissie in 2013 zal maken van de toegevoegde waarde van de macroregionale aanpak zou ook betrekking moeten hebben op de Atlantische strategie en de uitwerking van het bijbehorende actieplan, zoals de Europese Raad heeft verzocht.

53.

Het Atlantisch Forum zou het actieplan moeten goedkeuren. Het Ierse voorzitterschap zou prioriteit moeten geven aan de goedkeuring van het actieplan door de Europese Raad, waarbij de nadruk moet liggen op de resultaten, geloofwaardig toezicht, continue evaluatie en een geplande tussentijdse evaluatie.

Brussel, 9 oktober 2012

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  Met name het Verslag over de uitvoering van de strategie van de Europese Unie voor het Oostzeegebied, juni 2011 (COM(2011) 381 final).

(2)  Position and proposals of the Atlantic Arc Commission on the EC Communication establishing a Strategy for the Atlantic, op 22 maart 2012 goedgekeurd door het politiek bureau

(3)  Zie het ontwerpadvies over een verordening inzake het programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE), CdR 86/2012.


18.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 391/7


Advies van het Comité van de Regio's — Witboek — Een agenda voor adequate, veilige en duurzame pensioenen

2012/C 391/02

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

wijst erop dat alle belangrijke spelers, waaronder lokale en regionale overheden, die het merendeel van de ambtenaren een aanvullende pensioenvoorziening aanbieden, deel dienen te nemen aan het overleg over de hervorming van het nationale pensioenstelsel;

onderstreept dat bepaalde aspecten van het EU-pensioenbeleid en de Europa 2020-strategie elkaar versterken. Als de werkgelegenheidsdoelstelling van de Europa 2020-strategie wordt gehaald, zal dat bijdragen tot de algemene houdbaarheid van de socialezekerheids- en pensioenstelsels. Adequate pensioenuitkeringen zijn op hun beurt weer een absolute voorwaarde voor het verwezenlijken van de doelstelling van de Europa 2020-strategie om de armoede te verminderen, aangezien ouderen in Europa nog altijd een sociaaleconomisch kwetsbare groep vormen;

meent dat, gezien de grote verschillen in werkgelegenheidsgraad tussen vrouwen en mannen in de leeftijdscategorie 55-64 jaar, extra aandacht dient uit te gaan naar de genderaspecten van langer werken en actief ouder worden, bijvoorbeeld in de vorm van maatregelen om werk en gezinstaken beter te kunnen combineren.

Rapporteur

Paul LINDQUIST (SE/EVP), burgemeester van Lidingö

Referentiedocument

Witboek – Een agenda voor adequate, veilige en duurzame pensioenen

COM(2012) 55 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Inleiding

1.

is verheugd over de ambitie van de Commissie om de ernstige uitdagingen waarmee de pensioenstelsels van veel lidstaten geconfronteerd worden, aan te pakken.

2.

Het is van het grootste belang dat voor betaalbare en adequate pensioenen wordt gezorgd, niet alleen voor onze groeivooruitzichten, maar ook voor het algemeen belang en het welzijn van de burgers.

3.

Een fundamentele voorwaarde voor veilige en adequate pensioenen is dat de pensioenstelsels ook op langere termijn betaalbaar zijn.

4.

Het CvdR benadrukt dat het algemene ouderdomspensioen een belangrijke rol zal blijven spelen bij het verschaffen van een adequaat pensioen aan iedere gepensioneerde.

5.

Een pensioenstelsel dat gebaseerd is op een adequaat levensinkomen draagt bij tot duurzame pensioenen.

6.

Het CvdR wijst erop dat de pensioenstelsels zich over een lange periode hebben ontwikkeld, uitgaande van de specifieke omstandigheden in iedere lidstaat. De opzet van het algemene ouderdomspensioenstelsel is dan ook een zaak van de individuele lidstaten.

7.

Alle belangrijke spelers, waaronder lokale en regionale overheden, die het merendeel van de ambtenaren een aanvullende pensioenvoorziening aanbieden, dienen deel te nemen aan het overleg over de hervorming van het nationale pensioenstelsel.

8.

In meerdere lidstaten berust de verantwoordelijkheid voor de vormgeving van bedrijfspensioenregelingen vooral bij de sociale partners. In deze gevallen is het vanzelfsprekend dat eventuele veranderingen door de partners worden doorgevoerd.

9.

Het Witboek berust op artikel 153 VWEU. Het zijn in de eerste plaats de lidstaten zelf die verantwoordelijk zijn voor de opzet van hun pensioenstelsel. De EU dient het optreden van de lidstaten op het gebied van sociale bescherming echter te ondersteunen en aan te vullen. Het Witboek bevat geen concrete wetgevingsvoorstellen en wordt dan ook geacht geen problemen m.b.t. het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel op te leveren. Wel wijst het CvdR erop dat ieder eventueel toekomstig wetgevingsvoorstel op pensioengebied uit oogpunt van het subsidiariteitsbeginsel zorgvuldig geanalyseerd moet worden.

10.

Het CvdR onderstreept dat bepaalde aspecten van het EU-pensioenbeleid en de Europa 2020-strategie elkaar versterken. Als de werkgelegenheidsdoelstelling van de Europa 2020-strategie wordt gehaald, zal dat bijdragen tot de algemene houdbaarheid van de socialezekerheids- en pensioenstelsels. Adequate pensioenuitkeringen zijn op hun beurt weer een absolute voorwaarde voor het verwezenlijken van de doelstelling van de Europa 2020-strategie om de armoede te verminderen, aangezien ouderen in Europa nog altijd een sociaaleconomisch kwetsbare groep vormen (1). Naast een hervorming van de pensioenstelsels is er ook een serie flankerende maatregelen voor de arbeidsmarkt nodig om ook in de toekomst voor toereikende pensioenen te kunnen zorgen.

Evenwicht tussen arbeidsleven en pensioen

11.

Het CvdR steunt de doelstelling van de Commissie om de pensioenleeftijd waar aangewezen in lijn met de stijging van de levensverwachting te verhogen. Dit kan ertoe bijdragen onze pensioenstelsels betaalbaar te houden. Concreet kunnen hier in de lidstaten verschillende regelingen voor nodig zijn.

12.

Een flexibele pensioenleeftijd kan betekenen dat meer mensen later stoppen met werken dan met een vaste pensioenleeftijd mogelijk zou zijn. Op die manier kunnen mensen dus, al naar gelang hun persoonlijke omstandigheden, langer blijven werken.

13.

Het CvdR acht het van belang dat de deelname van oudere werknemers (55-64 jaar) op de arbeidsmarkt wordt vergroot. Een forse stijging van de werkgelegenheidsgraad (2) zou zowel de economische groei als de duurzaamheid van het pensioenstelsel sterk ten goede komen.

14.

De werkgelegenheidsgraad van vrouwen, jongeren en immigranten kan nog flink opgetrokken worden. Het is belangrijk dat de werkgelegenheid in alle leeftijdscategorieën wordt verhoogd. Ook moeten de voorwaarden voor een vroegere toetreding tot de arbeidsmarkt voor jongeren en immigranten worden verbeterd.

15.

Het CvdR dringt bij de lidstaten en de werkgevers aan op maatregelen om het oudere werknemers gemakkelijker te maken aan het werk te blijven en om hen daartoe aan te sporen.

16.

Gefaseerde pensionering, d.w.z. een geleidelijke overgang van voltijds werken naar voltijds pensioen, zou - waar mogelijk - op grotere schaal moeten worden toegepast.

17.

De kans op verminderde arbeidsgeschiktheid als gevolg van langdurige gezondheidsproblemen of functiebeperkingen stijgt aanzienlijk met de leeftijd (3). Het is dan ook van groot belang dat er doeltreffende maatregelen op het gebied van herscholing en van afstemming van vraag en aanbod worden genomen die mensen in staat stellen tijdens hun gehele werkzame leven van loopbaan of werk te veranderen, en dat een leven lang leren alsook actief en gezond ouder worden door de samenleving worden gesteund.

18.

De overheid en de sociale partners moeten verdere maatregelen uitwerken en doorvoeren om oudere werknemers aan het werk te houden, zodat de kloof tussen de wettelijke pensioenleeftijd en de leeftijd waarop mensen in de praktijk met pensioen gaan, kleiner wordt en uiteindelijk zelfs wordt gedicht.

Aanvullende pensioenen

19.

Bedrijfspensioenregelingen kunnen een belangrijke aanvulling op het algemene ouderdomspensioen vormen. De EU dient een impuls te geven aan de verspreiding van succesvolle voorbeelden om zo de ontwikkeling van bedrijfspensioenregelingen in de lidstaten te bevorderen en haar steun aan pensioenstelsels die op meerdere pijlers berusten te vergroten.

20.

Het CvdR dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan meer aandacht te schenken aan werknemers in kleine en middelgrote ondernemingen en aan laaggeschoolde en atypische of structureel precaire werknemers, die vaak niet in dezelfde mate als anderen onder een bedrijfspensioenregeling vallen.

21.

Een bedrijfspensioenregeling is iets anders dan individueel pensioensparen. Er bestaan ook grote verschillen tussen bedrijfspensioenregelingen en andere verzekeringsproducten. Nadere solvabiliteitsvoorschriften kunnen leiden tot hogere kosten voor bedrijfspensioenregelingen zonder dat de pensioenvoorwaarden voor de werknemers er beter op worden.

22.

Het CvdR is van mening dat het algemene ouderdomspensioen, mogelijk gecombineerd met een bedrijfspensioen, toereikend moet zijn om de burger in staat te stellen na pensionering een adequate levensstandaard te behouden, maar vindt dat ook individueel sparen en de derde pensioenpijler moeten worden aangemoedigd.

23.

Er zou iets kunnen worden gedaan aan de factoren die een verhoging van de arbeidsparticipatie in de weg staan. Leeftijdsafhankelijke pensioenpremies, zoals in bedrijfspensioenregelingen met vaststaande uitkeringsniveaus, maken het relatief duur om oudere werknemers in dienst te nemen en te houden.

24.

Bij veel bedrijfspensioenregelingen kunnen werknemers pas rechten opbouwen nadat ze een bepaalde tijd in dienst zijn geweest, terwijl veel jongere werknemers van werkgever veranderen en vrij vaak ook in een ander land gaan werken. Het is belangrijk dat deze werknemers aanspraak kunnen maken op het pensioen dat zij hebben opgebouwd.

25.

Het CvdR staat in principe positief tegenover het recht om pensioenrechten over te dragen en kijkt uit naar de Commissievoorstellen. Het gaat hier echter om een bijzonder ingewikkelde kwestie. Er moet rekening worden gehouden met de verscheidenheid van de pensioenen in de lidstaten. Er mag vooral geen afbreuk worden gedaan aan de bereidheid van de werkgever om de pensioenen te financieren. Bovendien dient er meer aandacht te worden besteed aan de fiscale gevolgen, de wettelijke bepalingen betreffende boedelverdeling en andere zaken.

26.

Het CvdR maakt zich zorgen over de transparantie en de hoogte van de kosten bij de verschillende vormen van particuliere pensioenvoorzieningen, en zou daarom graag zien dat er een vergelijkende studie wordt verricht om ervoor te zorgen dat in de gehele EU de beste praktijken worden toegepast.

Gendergelijkheid

27.

Het CvdR prijst de Commissie omdat zij gehoor heeft gegeven aan een aanbeveling (4) van het Comité om meer aandacht aan de gendergelijkheidsdimensie te schenken. Deze kwestie is van bijzonder belang voor de lokale en regionale overheden, aangezien het grootste deel van het personeelsbestand op veel terreinen van de publieke sector uit vrouwen bestaat (5).

28.

Het CvdR steunt de aanbeveling van de Commissie aan de lidstaten om voor mannen en vrouwen dezelfde pensioenleeftijd in te voeren, om zo de verschillen tussen beide geslachten te verkleinen en vrouwen een beter pensioen te geven.

29.

Gezien de grote verschillen in werkgelegenheidsgraad tussen vrouwen en mannen in de leeftijdscategorie 55-64 jaar dient extra aandacht uit te gaan naar de genderaspecten van langer werken en actief ouder worden, bijvoorbeeld in de vorm van maatregelen om werk en gezinstaken beter te kunnen combineren.

30.

Het CvdR wijst erop dat het gebrek aan alternatieve zorgfaciliteiten in veel lidstaten vooral voor vrouwen een extra belasting met zich meebrengt, wat vaak leidt tot vervroegde pensionering.

31.

Wil de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen verhoogd kunnen worden, dan moeten er meer mogelijkheden voor hoogwaardige kinderopvang en ouderenzorg komen. Het is zaak dat de lokale en regionale overheden beschikken over voldoende middelen om zich van deze taak te kunnen kwijten.

32.

In sommige lidstaten lijden vrouwen meer dan mannen aan chronische ziekten of aandoeningen en geven zij vaker aan dat zij met een verminderd arbeidsvermogen kampen, terwijl de situatie in andere lidstaten juist omgekeerd is. De lokale en regionale overheden dienen daarom een bijzondere verantwoordelijkheid te dragen om voor goede werkomstandigheden voor hun personeel te zorgen.

33.

De mogelijkheid om deeltijd te werken, bijvoorbeeld in geval van jonge kinderen, kan voor velen – niet in de laatste plaats vrouwen – een belangrijke voorwaarde zijn om deel te blijven nemen aan de arbeidsmarkt. Wel moet ervoor gezorgd worden dat mensen niet vast komen te zitten in een deeltijdverband wanneer zij dat niet willen, omdat hun toekomstige pensioen hierdoor negatief beïnvloed wordt.

34.

Om te voorkomen dat ouderschapsverlof waar wettelijk recht op is, ten koste gaat van de pensioenopbouw zouden lidstaten aangespoord kunnen worden om na te gaan of het mogelijk is ook tijdens het ouderschapsverlof pensioenrechten op te bouwen. Hetzelfde zou ook kunnen gelden in geval van militaire dienst.

Informatie

35.

Hervormingen moeten tot doel hebben om een pensioenstelsel in het leven te roepen dat op de lange termijn zorgt voor stabiliteit. Hervormingen hebben alleen kans van slagen indien ze als rechtvaardig worden beschouwd, hetgeen impliceert dat mensen goed op de hoogte zijn van de werkelijke problemen en alle mogelijke oplossingen.

36.

Volledige informatie, zodat burgers gemakkelijker een besluit over pensioenplanning kunnen nemen, is belangrijk. Bovendien zullen steeds meer burgers als gevolg van het vrije verkeer binnen de EU pensioenrechten in verschillende landen opbouwen; ook daarom is behoefte aan complete informatie.

37.

Het CvdR verzoekt de Commissie dan ook te overwegen een gemeenschappelijk internetplatform te ontwikkelen waarop alle informatie over pensioenen wordt gegeven.

Overige aspecten

38.

Het CvdR benadrukt dat adequate pensioenstelsels belangrijk zijn voor het welzijn van de burgers van de EU en van doorslaggevend belang om een te grote financiële druk op lokale en regionale overheden te voorkomen.

39.

Het CvdR dringt er bij de Commissie op aan dat toekomstige initiatieven vergezeld gaan van passende effectbeoordelingen, waarin m.n. wordt gekeken naar de gevolgen voor de lokale en regionale overheden.

40.

De Commissie zou moeten nagaan of er in dezen behoefte is aan coördinatie (via de open coördinatiemethode) om het vrije personenverkeer en de houdbaarheid van de pensioensstelsels te bevorderen.

Brussel, 10 oktober 2012

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  CdR 319/2010 fin.

(2)  Volgens Eurostat, in het Witboek geciteerd, ligt de werkgelegenheidsgraad in meerdere landen onder de 40 %.

(3)  Applica, CESEP en Alphametrics (2007), "Men and women with disabilities in the EU: Statistical analysis of the LFS ad hoc module and the EU-SILC".

(4)  CdR 319/2010 fin.

(5)  Eurostat (2008): "The Life of Men and Women in Europe – a statistical portrait".


18.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 391/11


Advies van het Comité van de Regio's — De strategie van de Europese Unie voor het Oostzeegebied

2012/C 391/03

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

benadrukt dat de Oostzeestrategie als eerste integrale macroregiostrategie van de EU een goede basis biedt om uit te testen in hoeverre een specifiek op een groter geografisch gebied gerichte aanpak geschikt is om in de praktijk het concurrentievermogen van de EU te versterken en een slimme, duurzame en inclusieve groei te bevorderen;

acht het een goede zaak dat de doelstellingen van de Oostzeestrategie – redding van de zee, verbinding van de regio en vergroting van de welvaart – beter zullen worden afgestemd op die van de Europa 2020-strategie;

wijst erop dat het om de economische samenhang en het concurrentievermogen te versterken nodig is dat onderzoekers, innovatoren en actoren uit het bedrijfsleven hun activiteiten nauwer op elkaar gaan afstemmen. Regio's en universiteiten zouden dan ook overal in de macroregio moeten samenwerken om het Oostzeegebied tot een toonbeeld van een op slimme specialisatie berustende netwerkstructuur te maken;

is van mening dat de aandacht moet blijven uitgaan naar steun voor initiatieven voor duurzame ontwikkeling en naar de ontwikkeling van maatregelen om de werkgelegenheid te bevorderen, de kwalificaties van werknemers te verbeteren en voor meer welvaart en inclusie te zorgen;

onderstreept dat, hoewel het hier in de eerste plaats om een interne strategie van de EU gaat, het toch van buitengewoon groot belang is dat er wordt samengewerkt met derde landen en dan vooral met Rusland, wil de strategie kans van slagen hebben;

wijst erop dat in het kader van de zich steeds intensiverende samenwerking tussen de EU en Rusland in het Oostzeegebied optimaal moet worden geprofiteerd van de structuren die zijn gelegd in verband met de noordelijke dimensie;

betreurt het dat de rol van gemeenten en regio's bij de tenuitvoerlegging van de strategie onderbelicht blijft. Daarom zou zowel in de strategie als in een nieuwe versie van het actieplan expliciet moeten worden gesteld dat het principe van multilevel governance leidraad bij de uitvoering ervan moet zijn;

acht het absoluut noodzakelijk dat de politiek verantwoordelijken zich duidelijk engageren en zich opwerpen als gangmakers, zodat er in alle deelnemende landen voortgang kan worden geboekt bij de tenuitvoerlegging van de strategie;

vindt dat er duidelijkheid moet komen omtrent de bijdrage van de nationale structuurfondsprogramma's aan de verwezenlijking van de Oostzeestrategie, waarbij rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen de regio's in één en dezelfde lidstaat en hun specifieke ontwikkelingsbehoeften.

Rapporteur

Pauliina HAIJANEN (FI/EVP), lid van het bestuurscollege van de gemeente Laitila

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's betreffende de strategie van de Europese Unie voor het Oostzeegebied

COM(2012) 128 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

is ingenomen met de op 23 maart 2012 gepubliceerde mededeling van de Europese Commissie en kan zich vinden in de hierin voorgestelde acties: verbetering van de strategische aandachtspunten; afstemming van beleid en financiering;zverduidelijking van de verantwoordelijkheden van verschillende actoren, en bevordering van de communicatie.

2.

Met haar Oostzeestrategie streeft de EU naar een betere coördinatie en samenhang van het beleid tussen de regio's in het gebied om oplossingen te vinden voor de gemeenschappelijke problemen in de macroregio en om de welvaart in het gebied duurzaam te vergroten. In de strategie komen kwesties aan de orde die de afzonderlijke regio's en lidstaten niet in hun eentje kunnen oplossen. Centrale doelstelling is bevordering van de samenwerking en beleidscoördinatie tussen lidstaten, regio's en gemeenten in het Oostzeegebied, de EU en de plaatselijke samenwerkingsverbanden, financiële instellingen en ngo's.

3.

Het Comité heeft in zijn advies over "De bijdrage van lokale en regionale overheden aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie" (CdR 72/2011 fin) aandacht gevraagd voor de mogelijkheden van de Oostzeeregio om te functioneren als een wegbereider voor Europa.

4.

Als eerste integrale macroregiostrategie van de EU biedt de Oostzeestrategie een goede basis om uit te testen in hoeverre een specifiek op een groter geografisch gebied gerichte aanpak geschikt is om in de praktijk het concurrentievermogen van de EU te versterken en een slimme, duurzame en inclusieve groei te bevorderen. De ervaringen die hier zijn opgedaan, zouden m.n. in de discussie die met het oog op de volgende programmeerperiode over het Europese cohesiebeleid wordt gevoerd, actief moeten worden meegenomen.

5.

Het Comité verwijst naar het standpunt van de Commissie op grond waarvan er in het kader van de uitvoering van macroregiostrategieën geen nieuwe regelgeving wordt ontwikkeld, geen nieuwe instellingen worden opgericht en niet wordt voorzien in aanvullende financiering. Maar daarnaast zou er ook een "drieweg JA" moeten zijn: ja voor een gezamenlijk overeengekomen toepassing en monitoring van de op dit moment in de macroregio geldende regels; ja voor het opzetten (onder de verantwoordelijkheid van EU-organen) van een platform, netwerk of territoriaal cluster van regionale en lokale overheden en lidstaten, waarbij ook de stakeholders moeten worden betrokken; ja voor een onderling overeengekomen gebruik van de huidige EU-financieringsinstrumenten ter ontwikkeling en implementatie van macroregiostrategieën.

De raakvlakken van een macroregionale aanpak met de doelstellingen van de Europa 2020-strategie

6.

Het is een goede zaak dat de doelstellingen van de Oostzeestrategie beter zullen worden afgestemd op die van de Europa 2020-strategie. De drie in de mededeling genoemde algemene doelstellingen – redding van de zee, verbinding van de regio en vergroting van de welvaart – sluiten goed aan op de doelstellingen van de Europa 2020-strategie m.b.t. slimme, duurzame en inclusieve groei. Verder is het voor de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie van primair belang dat de samenwerking op het gebied van innovatieve activiteiten wordt opgevoerd.

7.

De wijze waarop de in de Europa 2020-strategie voorgestelde vlaggenschipinitiatieven concreet gestalte krijgen, is belangrijk voor de tenuitvoerlegging van de Oostzeestrategie. Van deze vlaggenschipinitiatieven zijn in het bijzonder "De Digitale Agenda" en "De Innovatie-unie" van belang. In het bijgewerkte actieplan zou meer aandacht moeten worden besteed aan de wijze waarop de doelstellingen van deze twee vlaggenschipinitiatieven in het Oostzeegebied beter kunnen worden verwezenlijkt. De Oostzeestrategie van de EU en de in het Oostzeegebied functionerende samenwerkingsverbanden bieden een uitstekende basis voor de ontwikkeling van regionale strategieën op het gebied van onderzoek en innovatie waarbij slimme specialisatie centraal staat.

8.

Zowel de lidstaten als de lokale en regionale actoren zouden zich moeten afvragen hoe de aangepaste doelstelling van de Oostzeestrategie betreffende vergroting van de welvaart via concrete samenwerkingsprojecten in de praktijk kan worden verwezenlijkt. De maatregelen ter verhoging van het werkgelegenheids- en vaardighedenniveau en ter vergroting van de welvaart en participatie zullen in het vervolg duidelijk moeten worden omschreven in het actieplan. Op dit ogenblik bevat het actieplan nog maar heel weinig koppelingen naar de betreffende vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie.

9.

De in de Europa 2020-strategie genoemde prioriteit "inclusieve groei: voor een economie met veel werkgelegenheid en economische, sociale en territoriale cohesie" zou bij de tenuitvoerlegging van de Oostzeestrategie in aanmerking moeten worden genomen, omdat er nog altijd aanzienlijke verschillen in welvaart en economische prestaties zijn tussen de regio's in het Oostzeegebied. De bevordering van maatregelen ter verbetering van de toestand van het milieu en van de vlaggenschipinitiatieven die duurzame ontwikkeling ondersteunen, verdient onverminderd aandacht.

10.

In de toekomst zal het met het oog op de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen nog belangrijker worden om aandacht te besteden aan de synergie tussen de verschillende financieringsprogramma's. Wat betreft het toekomstige programma voor de financiering van onderzoek en innovatie, Horizon 2020, is het belangrijk dat er sprake is van nauwe en geïntegreerde coördinatie met de financiële instrumenten van het cohesiebeleid waarover de lidstaten in het Oostzeegebied beschikken, zodat het regionale perspectief sterker wordt benadrukt en de regio's worden aangemoedigd om hun inspanningen op het gebied van onderzoek en innovatie op te voeren.

11.

De Oostzeestrategie van de EU heeft het lokale en regionale niveau nieuwe mogelijkheden geschonken om het regionale concurrentievermogen te versterken en slimme regionale specialisatie te bevorderen. Regio's en universiteiten zouden dan ook overal in de macroregio moeten samenwerken om het Oostzeegebied tot een toonbeeld van een op slimme specialisatie berustende netwerkstructuur te maken, waarbij men zich concentreert op de voor elke afzonderlijke regio relevante kernproblemen en waarbij het regionale beleid dankzij de netwerkvorming wordt verrijkt met de resultaten van toponderzoek en de nodige kritische massa krijgt. Cruciaal hierbij is de verdere ontwikkeling en versterking van de Triple Helix- en Quadruple Helix-innovatiesystemen, zulks in samenwerking met de academische wereld, de openbare sector, het bedrijfsleven en de burgers in de Oostzeeregio.

12.

De lidstaten in het Oostzeegebied zouden er goed aan doen om onderzoekscentra aan te moedigen, zich bezig te houden met onderzoeksthema's die slimme specialisatie in de eigen regio bevorderen, en hun knowhow in te brengen in een netwerksamenwerking die het hele Oostzeegebied beslaat. Ook derde landen die aan het Oostzeegebied grenzen, zouden moeten worden aangemoedigd om mee te doen met de samenwerking tussen onderzoekers, bijv. als het gaat om milieu- en energiekwesties m.b.t. het gemeenschappelijke bekken.

13.

Om de economische samenhang en het concurrentievermogen te versterken is het nodig dat onderzoekers, innovatoren en actoren uit het bedrijfsleven hun activiteiten nauwer op elkaar gaan afstemmen. Er zal voor gezorgd moeten worden dat het bedrijfsleven en ondernemers en ook universiteiten actiever worden betrokken bij de uitvoering van de strategie.

14.

Lidstaten en derde landen zullen meer moeten gaan samenwerken op het gebied van innovatie en clustervorming, terwijl ook de samenwerking t.a.v. marketing in het Oostzeegebied moet worden bevorderd om meer externe investeerders en toeristen aan te trekken. Dit soort initiatieven zullen, samen met de uitgesproken milieudimensie van de strategie, in aanzienlijke mate bijdragen tot de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen in het Oostzeegebied.

15.

Een en ander komt erop neer dat de landen in het Oostzeegebied genoemde kwesties in hun eigen nationale hervormingsprogramma's (NHP's) moeten aanpakken en dat de lokale en regionale overheden nauw betrokken dienen te worden bij de voorbereidende werkzaamheden.

16.

De centrale doelstelling van de Oostzeestrategie is het terugdringen van de verontreiniging in de ergst vervuilde zee van de Europese Unie en het verbeteren van de staat waarin zij verkeert, waardoor kan worden gezorgd voor een harmonische sociaaleconomische ontwikkeling in de Oostzeestaten binnen en buiten de EU.

De externe dimensie van de strategie en het belang van samenwerking

17.

Hoewel het hier in de eerste plaats om een interne strategie van de EU gaat, is het toch van buitengewoon groot belang dat er wordt samengewerkt met derde landen en dan vooral met Rusland, wil de strategie kans van slagen hebben.

18.

In 2011 heeft Rusland op federaal niveau zijn goedkeuring gehecht aan een strategie betreffende het aan het Oostzeegebied grenzende noordwestelijke deel van het land (Strategy on social and economic development of the North-West Federal District until 2020). In deze strategie voor Noordwest-Rusland worden doelstellingen geformuleerd op het gebied van economie, infrastructuur en logistiek. Hopelijk zal deze strategie leiden tot een nauwere strategische samenwerking tussen de Oostzeeregio van de EU en Rusland, vooral op het gebied van milieu, economie, vervoer, energie, toerisme en reddingsoperaties.

19.

Van de structuren die zijn gelegd in verband met de noordelijke dimensie, zou optimaal moeten worden geprofiteerd in het kader van de zich steeds intensiverende samenwerking tussen de EU en Rusland in het Oostzeegebied. In het beleid inzake de Noordelijke dimensie wordt het gehele noordelijke deel van Europa als één geheel beschouwd, waarbij wordt getracht de verschillende samenwerkingsverbanden in het Oostzee- en Barentszzeegebied te coördineren.

20.

Het Comité stelt met genoegen vast dat er in de praktijk op lokaal en regionaal niveau een begin is gemaakt met initiatieven die bedoeld zijn om de concrete samenwerking met vooral Sint-Petersburg en het omringende Leningraddistrict tot ontwikkeling te brengen. Een goed voorbeeld van een dergelijke bottom-upaanpak is het zog. Turku-proces: een gezamenlijk initiatief van de stad Turku, de provincie Zuidwest-Finland, de stad Hamburg en de stad Sint-Petersburg.

Multilevel governance en de rol van gemeenten en regio's bij de tenuitvoerlegging van de strategie

21.

Het is verheugend dat de Commissie in haar mededeling bij het specificeren van de taken en verantwoordelijkheden van de belanghebbenden (nationale contactpunten, coördinatoren van prioritaire gebieden en hoofden van horizontale acties en van vlaggenschipprojecten) rekening houdt met de in het CvdR-advies over de strategie voor het Oostzeegebied (CdR 255/2009 fin) geformuleerde standpunten aangaande het bevorderen van een flexibele maar tegelijk doelgerichte uitvoering en governance van de strategie.

22.

De voorstellen die de Commissie doet om de governancestructuur van de strategie transparanter en efficiënter te maken, zijn een stap in de goede richting, maar het valt te betreuren dat de rol van gemeenten en regio's bij de tenuitvoerlegging van de strategie onderbelicht blijft. Daarom zou zowel in de strategie als in een nieuwe versie van het actieplan expliciet moeten worden gesteld dat het principe van multilevel governance leidraad bij de uitvoering ervan moet zijn.

23.

Of macroregionale strategieën in de verschillende delen van Europa kans van slagen hebben, hangt grotendeels af van de mate waarin de lokale en regionale actoren zich engageren en inzetten voor de realisering van de doelstellingen. Cruciaal is ook in hoeverre de particuliere sector ertoe kan worden bewogen om mee te doen. Verder is het absoluut noodzakelijk dat de politiek verantwoordelijken zich duidelijk engageren en zich opwerpen als gangmakers, zodat er in alle deelnemende landen voortgang kan worden geboekt bij de tenuitvoerlegging van de strategie.

24.

De noodzaak om de actoren op lokaal en regionaal niveau op grotere schaal te betrekken bij de tenuitvoerlegging van de Oostzeestrategie is onverminderd actueel. Hiermee zal rekening moeten worden gehouden als er een nieuwe versie van het actieplan wordt opgesteld en als de rol van de voornaamste actoren nader wordt gepreciseerd. Zo zijn veel van de coördinerende instanties op prioritaire gebieden op dit moment vakdepartementen of andere organen van de centrale overheid. Met name de nationale contactpunten zouden regelmatig contact moeten onderhouden met de lokale en regionale overheden en met de verschillende organisaties.

De financiering en het monitoring- en evaluatiesysteem

25.

Hoewel de Oostzeestrategie pas is goedgekeurd op een moment dat de huidige programmeerperiode reeds van start was gegaan, is men er toch in geslaagd om via de structuurfondsprogramma's tal van projecten ter ondersteuning van de strategie te realiseren. De in het Oostzeegebied uit te voeren programma's voor Europese territoriale samenwerking zijn tot nu toe vooral ter ondersteuning van de maatregelen op lokaal en regionaal niveau het belangrijkste financieringsinstrument geweest.

26.

Voor grensoverschrijdende projecten waarbij veel verschillende actoren betrokken zijn, staan maar weinig financieringsinstrumenten ter beschikking. Wat de benutting van de verschillende financieringsbronnen betreft is het probleem dat de beslissingen over financiering van de verschillende betrokken partners niet gelijktijdig plaatsvinden, waardoor de uitvoering van de projecten aanzienlijke vertraging oploopt. Bij deze beslissingen is maar weinig sprake van coördinatie, terwijl een aantal partners helemaal geen steun krijgt, waardoor de lancering van projecten wordt bemoeilijkt.

27.

Het is een belangrijke stap dat de Commissie de lidstaten in haar ontwerpverordening van oktober 2011 verplicht om bij het opstellen en uitvoeren van de nieuwe structuurfondsprogramma's rekening te houden met een mogelijke macroregiostrategie. Met name het nieuwe programma voor samenwerking tussen de Oostzeestaten zal in overeenstemming moeten zijn met de prioriteiten van de Oostzeestrategie van de EU. De programmeringswerkzaamheden voor de volgende periode zullen direct in het begin van 2014 van start moeten gaan om te voorkomen dat de voorzetting van de projecten onnodig vertraging oploopt.

28.

Er zal duidelijkheid moeten komen omtrent de bijdrage van de nationale structuurfondsprogramma's aan de verwezenlijking van de Oostzeestrategie, waarbij rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen de regio's in één en dezelfde lidstaat en hun specifieke ontwikkelingsbehoeften. Met name de bevordering van slimme regionale specialisatie bij activiteiten in het kader van de programma's biedt enorme mogelijkheden voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de strategie. Evenzo zullen de partnerschapsovereenkomsten tussen de lidstaten en de Commissie dienen te refereren aan de Oostzeestrategie van de EU.

29.

Het is belangrijk dat er ter bevordering van de samenwerking bij projecten wordt gezorgd voor startkapitaal, zoals door de Commissie in haar mededeling voorgesteld, want op deze wijze kunnen zowel lokale en regionale actoren als vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en zijn organisaties nauwer worden betrokken bij de projectwerkzaamheden.

30.

In de toekomst zal de financiering gericht moeten worden op activiteiten die de strategie direct helpen verwezenlijken en zullen er mogelijkheden moeten worden geschapen om de verschillende financieringsbronnen met elkaar te verenigen. Naast financiering door de overheid dient ook het gebruik van de door verschillende financieringsinstellingen geboden diensten te worden bevorderd en de rol van het bedrijfsleven bij de financiering te worden benadrukt. Wat betreft de nationale projecten die worden gefinancierd via de structuurfondsprogramma's, is het belangrijk dat er technieken worden ontwikkeld die het mogelijk maken meer internationale samenwerkingsactiviteiten onder te brengen in de projecten.

31.

De door de Commissie in haar mededeling voorgestelde indicatoren voor het monitoren van de tenuitvoerlegging van de strategie vinden instemming bij het Comité, al zal het monitoring- en evaluatiesysteem wel zo simpel mogelijk moeten worden gehouden en gebaseerd moeten zijn op indicatoren die een realistisch beeld geven van de met samenwerkingsprojecten in het kader van de strategie behaalde resultaten. Van zijn kant is het Comité bereid om mee te discussiëren over de ontwikkeling en selectie van deze indicatoren.

Verbeteren van de doorgifte van informatie en betrekken van de actoren bij de activiteiten

32.

Bij de tenuitvoerlegging van de macroregionale strategieën is het nodig dat de besluitvorming transparant geschiedt, dat er uitgebreid gegevens worden uitgewisseld en dat er op alle niveaus gemeenschappelijke werkwijzen worden ontwikkeld. Met name de doorgifte van informatie, zowel tussen de lidstaten in het Oostzeegebied als binnen de landen zelf, zal moeten worden verbeterd. Hierdoor wordt bevorderd dat er op bredere schaal betrokkenheid bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie ontstaat.

33.

Als er meer informatie over de strategie wordt doorgegeven, zal er ook bij het grote publiek meer bekendheid worden gegeven aan de activiteiten van de EU in het algemeen. De internetpagina's die inmiddels aan de strategie zijn gewijd, en de openbare hoorzittingen waarbij wordt gesproken over aanpassingen van het actieplan, zijn in dit opzicht veelbelovende eerste stappen.

34.

Er zullen door de Commissie systematisch gegevensbestanden over financieringsprogramma's moeten worden aangelegd en gepubliceerd, zodat er zowel op nationaal als op lokaal niveau gericht advies over financiering kan worden gegeven. De uitdaging van dit moment is dat de projectverantwoordelijken moeilijk aan informatie kunnen komen. Kennis over relevante financieringsinstrumenten dient op adequate wijze te worden doorgegeven om te voorkomen dat de betrokkenen moeite hebben om de instrumenten te kiezen die aansluiten op hun eigen behoeften.

Tot besluit

35.

De Oostzeestrategie van de EU heeft de lidstaten, regio's en gemeenten nieuwe mogelijkheden geboden ter versterking van het concurrentievermogen en innovaties op regionaal niveau en ter bevordering van slimme regionale specialisatie. Dankzij de strategie zijn de regionale en lokale actoren ook meer geïnteresseerd en betrokken geraakt bij de samenwerking in het Oostzeegebied en zijn er nieuwe en betere vormen van samenwerking ontwikkeld.

36.

Het Comité zal de tenuitvoerlegging van de Oostzeestrategie actief blijven monitoren op basis van het herziene actieplan dat eind 2012 wordt gepubliceerd, en zijn bevindingen en conclusies, m.n. met het oog op de invulling van de volgende EU-programmeerperiode (2014-2020), naar voren brengen in de bredere discussie over macroregionale strategieën.

Brussel, 10 oktober 2012

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


18.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 391/16


Advies van het Comité van de Regio's — Stappenplan energie 2050

2012/C 391/04

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

pleit voor de juiste erkenning van de rol van lokale en regionale overheden, die met voldoende middelen en capaciteit en ook met passende bestuursinstrumenten moeten worden ondersteund. Deze overheden hebben immers een belangrijke taak, hetzij als rechtstreekse partners bij lokale projecten voor duurzame energie, hetzij bij de planning van nieuwe infrastructuur, de vergunningverlening, bij investeringen, openbare aanbestedingen, en bij de opwekking van energie en bij het beperken van het energieverbruik;

wijst op de prioriteit die moet worden gegeven aan de integratie van distributienetwerken voor op lokaal niveau opgewekte duurzame energie van diverse decentrale bronnen (zoals windenergie, waterkrachtenergie, aardwarmte, zonne-energie en biomassa). Dit zal resulteren in slimmere energietransport en -distributie-infrastructuur (smart grids) die als basis kan dienen voor echte concurrentie, waarvan de eindverbruikers uiteindelijk de vruchten zullen plukken;

benadrukt dat er geschikte opslagtechnologie voor alle spanningsniveaus vereist is die – zoals pompaccumulatie – de optie bieden op grote schaal overschotten op te slaan en later terug te laten vloeien. Dit is nodig om aan de groeiende behoefte aan flexibiliteit in het energiesysteem te voldoen. Dit betekent dat er strategische instrumenten voor technologisch onderzoek en stimulering moeten worden uitgewerkt en ingezet;

vindt dat er meer zou moeten worden gewezen op de rol die informatie- en communicatietechnologieën (ICT) op strategische terreinen, zoals smart cities, waaronder maatregelen voor duurzame mobiliteit vallen, slimme distributienetwerken (smart grids) en duurzaam bouwen, spelen als wegbereider van innovaties, als informatieverspreider en als oplossing voor de problematiek inzake energieverbruik;

is van oordeel dat er dringend maatregelen moeten worden genomen om de interne energiemarkt, die kan bijdragen tot een betaalbare energievoorziening, uiterlijk 2014 te voltooien, om uiterlijk 2015 een einde te maken aan de energie-isolatie van lidstaten, om een faire middelenvereffening onder de regio's te bewerkstelligen en om de randvoorwaarden voor de Europese energie-economie zodanig te stabiliseren en te verbeteren, dat de extra kosten van de energieomschakeling kunnen worden beperkt.

Rapporteur

Ugo CAPPELLACCI (IT/EVP), voorzitter van de autonome regio Sardinië

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Stappenplan Energie 2050

COM(2011) 885 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

A.   Een Europese strategie voor de omvorming van de energiesystemen

1.

is het ermee eens dat er dringend een Europese langetermijnstrategie moet worden vastgesteld voor de energiesector waarmee concreet kan worden bijgedragen aan de verwezenlijking van de doelstelling van een koolstofarme economie in de Europese Unie in 2050. De aanpassing van het energiesysteem is een verantwoordelijkheid ten aanzien van de komende generaties, maar ook een reële kans voor Europa om te zorgen voor groei, ontwikkeling, werkgelegenheid, meer concurrentiekracht en een grotere energieonafhankelijkheid.

2.

Het Comité van de Regio's is ingenomen met het Stappenplan Energie 2050, maar vindt dat dit onvoldoende is uitgewerkt en te onduidelijk is om als leidraad te fungeren bij de keuzes die lidstaten, lokale en regionale overheden en investeerders nu en ook na 2020 moeten maken met het oog op een nieuw energiemodel. Verder biedt het te weinig houvast voor planning en moet het nu worden gevolgd door concrete maatregelen. Zo moet het bijvoorbeeld mogelijk zijn om eventueel een verbod op nationale subsidies voor fossiele brandstoffen in te stellen.

3.

In het stappenplan ontbreekt een evaluatie van de beginsituatie wat betreft de doelstellingen van de energiestrategie 2020 voor dit decennium. Die zou eerst moeten worden gemaakt om de doelstellingen en het beleidskader voor 2030, genoemd in de laatste conclusie van het stappenplan, vast te stellen. Het Comité dringt er ook op aan om in het proces van omvorming van het energiesysteem tussenstadia in te bouwen in 2030 en 2040 – dit in aansluiting op de emissiereductiedoelstellingen zoals die zijn vastgelegd in de routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050  (1). Een gefaseerd traject zou kunnen betekenen dat er gebruik wordt gemaakt van overgangsbrandstoffen/energiebronnen die de omvorming stapsgewijs kunnen ondersteunen en tegelijkertijd de energiezekerheid en -onafhankelijkheid kunnen waarborgen. Ook zouden daarmee gemakkelijker concrete resultaten kunnen worden neergezet en zou de voortgang kunnen worden gevolgd en geëvalueerd.

4.

Het Comité acht de in het document voorgestelde technologieneutrale aanpak niet de juiste weg en vindt dat daar dus nog eens goed over zou moeten worden nagedacht, zodat er, op basis van de bestaande ervaringen met en kennis van hernieuwbare energiebronnen en innovatieve technologieën, op de lange termijn prioriteit kan worden gegeven aan methoden, technologieën en brandstoffen die zonder meer tot resultaten leiden en op duurzame en veilige wijze kunnen worden ingezet. Bovendien mag bij een duurzame omvorming van het energiesysteem niet worden voorbijgegaan aan de veranderingen met betrekking tot de beschikbaarheid van energiebronnen als gevolg van de huidige economische crisis en de mogelijke effecten daarvan voor de samenleving en het milieu.

5.

Het Comité is ervan overtuigd dat het milieubeleid en het sociaal beleid nauw met elkaar verweven zijn en dat daarom op de middellange en lange termijn moet worden gezorgd voor een eerlijke toegang voor iedereen tot veilige, duurzame en betaalbare energie, met zo min mogelijk milieugevolgen. Daarbij moet ook worden verzekerd dat iedereen toegang heeft tot middelen om zijn of haar huishoudelijk verbruik te beperken en om, tegen een redelijke prijs, lokaal hernieuwbare energie op te wekken.

6.

De lokale en regionale overheden zouden moeten worden betrokken bij het uitstippelen van het beleid inzake bijvoorbeeld een koolstofarme energie in termen van energie-efficiëntie, beperking van het energieverbruik, productie en nieuwe technologieën. Ook zou het stappenplan moeten worden herzien en aangepast aan de mogelijkheden en behoeften van de decentrale overheden en zou de belangrijke rol van deze overheden zich moeten vertalen in de beschikbaarstelling van voldoende middelen, capaciteit en bestuursinstrumenten.

B.   Beoordeling van de territoriale effecten en de maatschappelijke gevolgen

7.

Afhankelijk van het energieprofiel en de beschikbaarheid van bronnen zullen de inspanningen en de gevolgen van de omvorming van de energiesystemen voor elke regio weer anders zijn. Om de eventuele economische, financiële en administratieve kosten van een Europese energiemaatregel te kunnen rechtvaardigen zou er een uitgebreide effectbeoordeling moeten worden uitgevoerd waarbij voldoende rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden op lokaal en regionaal niveau, en met name de aspecten in verband met energie-isolatie.

8.

Het is inderdaad zo dat de structurele verandering van de energiesystemen resulteert in de aanleg van nieuwe infrastructuur en/of modernisering van bestaande infrastructuur. Toch wijst het Comité erop dat de kosten van deze aanpassingen niet gelijkelijk over de verschillende Europese regio's worden verdeeld, met alle gevolgen van dien voor de sociale cohesie.

9.

Het Comité pleit voor de uitwerking van instrumenten waarmee de economische, sociale en milieutechnische effecten van de omvorming van de energiesystemen op decentraal niveau in kaart kunnen worden gebracht. Daarom zij nogmaals gewezen op het belang van een betere kwaliteit en een grotere reikwijdte van de meest gangbare macro-economische indicatoren voor de effectbeoordeling van beleidsmaatregelen, en van, enerzijds, het ter sprake brengen van de energieproblematiek vanuit het standpunt van duurzaamheid, en, anderzijds, de invoering van een sociale en milieudimensie waarmee de verschillen in sociale cohesie, de toegang tot betaalbare basisgoederen en -diensten, gezondheidssituatie, armoede (waaronder ook energiearmoede), natuurlijke hulpbronnen en de kwaliteit van leven in het algemeen kunnen worden weergegeven.

C.   Rol van de lokale en regionale overheden

10.

Om de mondiale energiedoelstellingen te kunnen verwezenlijken moeten er op lokaal niveau initiatieven worden ontplooid. Daarbij is het belangrijk om te weten dat met de formulering van territoriale mijlpalen in diverse steden en regio's, als uiting van multilevel governance in de omvorming van het energiesysteem, reeds effect is gesorteerd.

11.

Het Comité onderstreept het belang van grensoverschrijdende samenwerking en solidariteit in het nieuwe energiesysteem en dus van coördinatie op Europees niveau. Op alle bestuursniveaus moet er een inspanning worden geleverd. Dit vereist nauwe samenwerking met de lokale en regionale overheden. Ook moeten de verschillende taken en interactiemechanismen helder worden gedefinieerd.

12.

Het Comité pleit voor de juiste erkenning van de rol van lokale en regionale overheden, die met voldoende middelen en capaciteit en ook met passende bestuursinstrumenten moeten worden ondersteund. Deze overheden hebben immers een belangrijke taak, hetzij als rechtstreekse partners bij lokale projecten voor duurzame energie, hetzij bij de planning van nieuwe infrastructuur, de vergunningverlening, bij investeringen, openbare aanbestedingen, en bij de opwekking van energie en bij het beperken van het energieverbruik. Bovendien zijn de wijdvertakte informatiecapaciteit van de lokale en regionale overheden en hun bemiddeling onontbeerlijk voor de sociale dialoog en de in het kader van het stappenplan voor de omvorming bepleite betrokkenheid van de sociale partners. Dit betekent dus dat ze niet alleen onomwonden moeten worden erkend, maar ook op doeltreffende wijze moeten worden gesteund.

13.

Er moet steun worden blijven gegeven aan reeds bestaande energiebesparende maatregelen en praktijken op lokaal niveau, door de betrokkenheid daarbij in allerlei samenwerkingsvormen, bijvoorbeeld via het Burgemeestersconvenant of andere interregionale, nationale of internationale structuren, te vergroten en door hun rol als aanjager van verandering en economische ontwikkeling in steden en regio's en als initiatiefnemer van informatie- en samenwerkingsnetwerken te ondersteunen.

D.   Energie-efficiëntie, energiebesparing en hernieuwbare energie

14.

Het is inderdaad een prioriteit dat er via bewustmaking, educatie en een gedragsverandering bij de burgers, maar ook via steun aan de ontwikkeling van nieuwe technologieën waarmee kan worden gezorgd voor een efficiënter gebruik van de hulpbronnen en een grotere economische groei, een betere concurrentiepositie en meer werkgelegenheid, wordt aangezet tot energiebesparing, zodat de vraag naar energie daalt. In het streven naar een zo verstandig mogelijk energiegebruik, een decentraal energiesysteem en een grotere inbreng van burgers in de besluitvorming over energiesoorten en -gebruik moeten de lidstaten ook systemen voor eigen gebruik promoten. Vanuit het oogpunt van ontkoppeling van economische groei van energieverbruik kan consumptievermindering die voortvloeit uit efficiëntere processen en energiebesparing als een teken van ontwikkeling worden gezien, en niet van recessie, en gunstig zijn voor de economie.

15.

Het Comité blijft erbij dat energie-efficiëntie een van de doorslaggevende maatregelen is om de voor 2050 vastgelegde emissiereductiedoelstellingen te verwezenlijken. Het is het ermee eens dat er ambitieuzere energie-efficiëntiemaatregelen moeten worden vastgesteld en dat er strategieën moeten worden uitgestippeld die kunnen zorgen voor een optimale kostenefficiency. Verder komen er in dit verband dwingende Europese streefcijfers van pas. Daarnaast benadrukt het Comité dat er dringend tot actie moet worden overgegaan op terreinen waar er direct een aanzienlijke bijdrage kan worden geleverd aan besparingsmaatregelen, zoals de energieprestaties van gebouwen en duurzamere mobiliteit.

16.

In ieder geval moet er omwille van de duurzaamheid voor de nodige samenhang worden gezorgd bij de vaststelling en uitvoering van dringende en noodzakelijke ingrepen om het energiesysteem om te vormen. Daarbij moet vooral worden gekeken of vooruitgang op het ene gebied geen negatieve weerslag heeft op andere gebieden.

17.

Het is voorstander van waardecreatie voor energiebesparing door middel van duurzame marktmechanismen, zoals dat is onderzocht in het Energie-efficiëntieplan 2011  (2).

18.

Het is goed dat wordt benadrukt dat in alle scenario's voor een koolstofarme economie al in 2030 wordt voorzien in een verhoging van het aandeel hernieuwbare energiebronnen, en dat die in 2050 de boventoon zullen voeren ten opzichte van andere technologieën. Helaas wordt er echter in geen enkel scenario van het stappenplan aandacht besteed aan oplossingen bestaande uit een combinatie van hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie, waarmee de duurzaamheid van de omvorming naar een scenario voor het energiestelsel zonder fossiele brandstoffen kan worden vergroot en naar een koolstofvrije energiesector kan worden toegewerkt. Hoewel hernieuwbare energie in het stappenplan als cruciaal wordt bestempeld voor de sector verwarming en koeling, is het bovendien betreurenswaardig dat er geen grondig onderzoek is gedaan naar de prioritaire rol die deze sector met zijn aanzienlijke impact op het hele energieverbruik zou moeten spelen (i) in het traject naar een koolstofvrij energiestelsel in 2050 en dus ook (ii) bij de uitwerking van energiebeleid nu en in de toekomst.

19.

Gewezen zij op de opmerkingen in advies CdR 7/2011 van 30 juni/1 juli 2011 over de Prioriteiten voor energie-infrastructuurprojecten voor 2020 en verder en op de prioriteit die moet worden gegeven aan de netten voor energietransport en de integratie van distributienetwerken voor op lokaal niveau opgewekte duurzame energie van diverse decentrale bronnen (zoals onder meer windenergie, waterkrachtenergie, aardwarmte, zonne-energie en biomassa). Dit zal resulteren in slimmere energietransport en –distributie-infrastructuur (smart grids) die als basis kan dienen voor echte concurrentie, waarvan de eindverbruikers uiteindelijk de vruchten zullen plukken. Om te voldoen aan de groeiende behoefte aan flexibiliteit in het energiesysteem is geschikte opslagtechnologie voor alle spanningsniveaus vereist die – zoals pompaccumulatie – de optie bieden op grote schaal overschotten op te slaan en later terug te laten vloeien. Hiervoor moeten strategische instrumenten voor technologisch onderzoek en stimulering worden uitgewerkt en ingezet.

E.   Conventionele (gas, kolen, olie) en niet-conventionele energiebronnen, en kernenergie

20.

Het Comité onderschrijft de noodzaak van een gediversifieerde energievoorziening om de energievoorziening te kunnen veiligstellen. Het is belangrijk dat er precieze richtsnoeren worden aangereikt voor een overgangsfase waarin de conventionele energiebronnen (gas, kolen, olie) via efficiënte CO2-testen en duurzame maatregelen – met speciale aandacht voor het afvangen en opslaan van CO2 – een ondersteunende rol kunnen spelen in het traject naar een koolstofarm energiesysteem, terwijl er wordt gewerkt aan de voor de omvorming noodzakelijke technologieën, infrastructuur en gedragspatronen.

21.

Het Comité acht het zorgwekkend dat er in de strategie zo veel belang wordt gehecht aan commercieel nog niet beschikbare technologieën, en pleit ervoor dat er op Europees niveau eerst een studie wordt opgesteld en een discussie wordt gevoerd over het gebruik van niet-conventionele gasbronnen, zoals schaliegas, en van technologieën die risicofactoren met zich meebrengen die nog niet volledig zijn onderzocht of gecontroleerd en grensoverschrijdende effecten kunnen hebben. Dit is nodig om de mogelijke sociale en milieueffecten op de korte en lange termijn overeenkomstig de huidige wetgeving en met het oog op de eventuele vereiste regelgeving voor schaliegas in kaart te brengen. Het Comité juicht het dan ook toe dat de Commissie het onderzoek naar technologieën die kunnen bijdragen tot koolstofarme energieomzettingsprocessen, wil stimuleren en stelt voor de levenscyclusanalyse op te nemen als evaluatiecriterium in de besluitvorming.

22.

Het Comité is kritisch over het in het stappenplan vermelde causale verband tussen decarbonisatie en kernenergie en over de veronderstelling dat kernenergie zou bijdragen tot lagere systeemkosten en elektriciteitsprijzen, terwijl tegelijkertijd wordt erkend dat "de kosten voor de veiligheid en de kosten voor de ontmanteling van bestaande centrales en de verwijdering van afvalstoffen […] naar verwacht [zullen] stijgen". Daarom bepleit het uitvoerig te kijken naar langetermijnscenario's op basis van niet-conventionele, hernieuwbare energiebronnen en naar het feit dat de toenemende bezorgdheid van de burgers over de veiligheid van kernenergie kan leiden tot minder particuliere investeringen in deze sector en dat er daardoor meer overheidssteun nodig is in de vorm van subsidies of hogere elektriciteitsprijzen, waardoor de armste bevolkingsgroepen in de samenleving het zwaarst zullen worden getroffen.

F.   Investeringen en toegang tot financiering

23.

Door een referentiekader voor investeringen vast te stellen kan, in ieder geval tot 2030, de effectiviteit van het stappenplan worden verhoogd en kunnen zowel voor de particuliere spelers als de institutionele actoren de voorwaarden voor meer marktzekerheid worden geschapen, zeker als er ook wordt verwezen naar nationale investeringsdoelstellingen die rekening houden met de actieplannen van de lokale en regionale overheden. Meer zekerheid op het gebied van investeringen zou bovendien kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de 2020-doelstellingen, vooral als het gaat om energie-efficiëntie en -besparing – een terrein waarop nog de nodige inspanningen moeten worden geleverd. Het referentiekader zou ook worden verbeterd als de competenties van de branches op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie op Europees niveau in kaart zouden worden gebracht, zodat er gerichte investeringen kunnen worden gedaan, de groei kan worden aangezwengeld en de positie van de Europese bedrijven in deze branches kan worden versterkt.

24.

Er moet vooral duidelijk worden gemaakt hoe de stimuleringsmaatregelen voor decentrale investeringen in duurzame energie (beperking van het energieverbruik en opwekking van hernieuwbare energie), die bijdragen tot een efficiënt gebruik van bronnen en de ontwikkeling van een groene economie en groene banen op lokaal en regionaal niveau, worden gefinancierd. Ook moet er een aanvullend financieringsinstrument worden vastgesteld dat decentraal wordt beheerd en de tenuitvoerlegging van actieplannen voor duurzame energie (SEAP) moet vereenvoudigen. Tot slot moet er (economisch en via regelgeving) steun worden verleend aan kleine decentrale producenten van hernieuwbare energie, waaronder ook lokale en regionale overheden, zodat die op de energienetten kunnen worden aangesloten.

25.

Het Comité beveelt aan om de positieve ervaringen van het programma "Intelligente energie – Europa" voort te zetten en uit te breiden en duidelijk vast te stellen hoe er gebruik kan worden gemaakt van een aanzienlijk deel van de in het kader van het cohesiebeleid beschikbare middelen. Het is ook van belang dat er in de structuurfondsen middelen worden toegekend voor het faciliteren van lokale samenwerking bij de decentrale ontwikkeling van koolstofarme en energie-efficiënte technologieën en dat er in het Europees Sociaal Fonds geld wordt vrijgemaakt voor het creëren van menselijk kapitaal dat technische ondersteuning op het gebied van energie (zowel in de vorm van oplossingen als technologieën en partnerschappen voor de tenuitvoerlegging) weet te organiseren, te beheren en te leveren.

26.

Lokale overheden zouden voor duurzame energie gemakkelijk toegang moeten kunnen blijven krijgen tot middelen van de Europese Investeringsbank (EIB). Daarbij zou voorrang moeten worden verleend aan projecten die energie-efficiëntie en duurzame energie integreren met het oog op een duurzame ruimtelijke ontwikkeling, waarbij procedures worden vereenvoudigd en kleinere overheden gemakkelijker toegang krijgen tot de middelen.

27.

Om de energie-infrastructuur effectief te financieren volstaan nationale maatregelen niet. Er moet dus meer financiële steun komen voor projecten in de energiesector, met name ter verspreiding van oplossingen die van het gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen, onder meer voor de verwarming en koeling van gebouwen.

28.

Er zou een strategie moeten worden uitgewerkt ter ondersteuning van de vorming van regionale clusters en partnerschappen en ter verbetering van de samenwerking tussen de al bestaande clusters en partnerschappen. In sommige gevallen is gebleken dat dit waardevolle instrumenten zijn voor de ontwikkeling van groene energiemarkten, het bewerkstelligen van energie-efficiëntie en voor het mobiliseren van investeringen, het creëren van vakbekwaamheid en het scheppen van arbeidsplaatsen.

G.   Onderzoek, innovatie en toepassingen

29.

Het Comité is het ermee eens dat er een stimulans moet worden gegeven aan een krachtige Europese inspanning op het gebied van innovatie en onderzoek. Het is er namelijk van overtuigd dat de ontwikkeling van innovatieve, efficiëntere en goedkopere technologieën kan helpen om meer zekerheid te creëren in de sector en om kapitaal aan te trekken, ook via een weloverwogen toekenning van middelen binnen het nieuwe programma "Horizon 2020".

30.

Het Comité wijst er met klem op dat de doelstellingen en prioriteiten van het nieuwe onderzoeksprogramma Horizon 2020 moeten aansluiten bij die van het Stappenplan Energie 2050.

31.

Het vindt dat innovatie en onderzoek op het gebied van kleinschalige energieproductie meer moet worden gestimuleerd, zoals het gebruik van de waterkracht die wordt geleverd door kleinere waterlopen, het gebruik van windenergie voor individuele of kleine groepen huishoudens, de lokale opwekking van zonne-energie en de opwekking van warmte uit warmwaterbronnen, indien aanwezig.

32.

Het Comité dringt erop aan dat er in onderzoek en ontwikkeling meer aandacht komt voor het enorme potentieel van oceaanenergie (golven en getijden) voor de opwekking van veilige, zekere en duurzame energie.

33.

Het Comité stelt voor om op basis van bestaande goede praktijken in diverse regio's reproduceerbare mechanismen te ontwikkelen ter ondersteuning van de vorming van innovatieclusters, territoriale innovatieplatforms voor energie en andere publiek-private partnerschappen tussen decentrale overheden, universiteiten en bedrijven. Zulke partnerschappen zouden een belangrijk instrument kunnen vormen voor regionale ontwikkeling en de groei van lokale economieën en ervoor kunnen zorgen dat innovaties en technologieën beter worden aangepast aan het lokale niveau en daar ook toegankelijker en rendabeler worden.

34.

Het Comité denkt dat het land- en bosbouwbeleid in sterke mate door het stappenplan zal worden beïnvloed en dat daarom steun moet worden verleend aan onderzoeksactiviteiten die deze sectoren in staat stellen om zich aan te passen en zich te richten op meer duurzaamheid.

35.

Er zou meer moeten worden gewezen op de rol die informatie- en communicatietechnologieën (ICT) op strategische terreinen, zoals smart cities, waaronder maatregelen voor duurzame mobiliteit vallen, slimme distributienetwerken (smart grids) en duurzaam bouwen, spelen als wegbereider van innovaties, als informatieverspreider en als oplossing voor de problematiek inzake energieverbruik.

36.

Het belang van onderzoek en opleiding van vakpersoneel dient te worden benadrukt, vooral door de lidstaten, zodat later over voldoende gekwalificeerd personeel en adequate studieprogramma's kan worden beschikt om doeltreffende technologieën van de toekomst te ontwikkelen, innovaties in te voeren en strategische plannen om te zetten.

H.   De interne en de wereldmarkt

37.

Er moeten dringend maatregelen worden genomen om de interne energiemarkt, die kan bijdragen tot een betaalbare energievoorziening, uiterlijk 2014 te voltooien, om uiterlijk 2015 een einde te maken aan de energie-isolatie van lidstaten, om een faire middelenvereffening onder de regio's te bewerkstelligen en om de randvoorwaarden voor de Europese energie-economie zodanig te stabiliseren en te verbeteren, dat de extra kosten van de energieomschakeling kunnen worden beperkt.

38.

Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de regeling voor de handel in emissierechten. De gratis toewijzing van emissierechten aan bedrijven die internationaal opereren, moet fundamenteel worden gewijzigd. De huidige toewijzingsmechanismen ondergraven namelijk het doel van de regeling, omdat de prijs van certificaten te laag ligt. Verder moet worden beseft dat die bedrijven onderhevig kunnen zijn aan het weglekeffect naar derde landen (carbon leakage), met alle gevolgen van dien voor hun concurrentiepositie.

Brussel, 10 oktober 2012

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  COM(2011) 112 final.

(2)  COM(2011) 109 final.


18.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 391/21


Advies van het Comité van de Regio's — Aanpassing aan de klimaatveranderingen en regionale oplossingen: het geval van de kustgebieden

2012/C 391/05

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

is ervan overtuigd dat het in economisch en sociaal opzicht hoog tijd is de aanpassing aan de klimaatverandering in de kustgebieden te bevorderen in weerwil van de aanslepende crisis van de overheidsschuld in enkele landen van de eurozone, mede omdat niet-optreden meer kosten met zich meebrengt; de toekomstige Europese aanpassingsstrategie zal evenwel voldoende gedetailleerd moeten zijn om rekening te houden met de regionale verschillen;

erkent dat het geïntegreerde beheersprogramma voor kustgebieden (ICZM) van cruciaal belang is om de integratie van maatregelen in kustgebieden te vergemakkelijken, met name voor kwesties die nog niet helemaal geregeld zijn m.b.t. bijvoorbeeld erosie, aanpassing aan de klimaatverandering en groene infrastructuur, alsook om regionale samenwerking tussen lokale actoren aan te moedigen via initiatieven als bv. het Sardinia Charter in het Middellandse Zeebekken;

wijst erop dat, als werk zou worden gemaakt van instrumenten waarmee zowel de kosten als de voordelen van aanpassing kunnen worden ingeschat, dit een efficiënte impuls zou kunnen geven aan lokale en regionale beleidsprocessen die ten grondslag liggen aan planning en optreden in het veld en aldus de voorwaarden zouden worden geschapen om kostenefficiënte strategieën vast te stellen;

herhaalt dat het opportuun zou zijn dat het regelmatig zou worden geraadpleegd over de Europese en internationale onderhandelingen m.b.t. het klimaat en hoopt dan ook 1) te worden betrokken bij een Europese werkgroep inzake aanpassing die zich specifiek buigt over gebieden met permanente handicaps, waaronder ook handicaps die zijn bepaald door de gevolgen van de klimaatverandering en bijgevolg betrekking hebben op kustgebieden, eilanden, bergstreken en ultraperifere regio's, alsook 2) als waarnemer aanvaard te worden bij het Comité inzake adaptatie.

Rapporteur

Ugo CAPPELLACCI (IT/EVP), voorzitter van de raad van de autonome regio Sardinië

Referentiedocument

Raadpleging door het Cypriotische voorzitterschap

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

A.   Aanpassing aan de klimaatveranderingen en lokale dimensie ervan

1.

wijst erop dat met het oog op aanpassing aan de klimaatverandering en vaststelling van mogelijke aanpassingsmaatregelen (adaptation assessment) (1)  (2) proactieve betrokkenheid van lokale en regionale overheden nodig is bij zowel planning als tenuitvoerlegging van de maatregelen. Het Comité bevestigt (3) derhalve dat territoriale overheden een cruciale rol spelen bij de aanpak van de gevolgen van klimaatveranderingen. Het verheugt zich erover dat deze rol op Europees (4) en internationaal (5) niveau erkend wordt en zou graag zien dat dit ook expliciet in de toekomstige Europese aanpassingsstrategie gebeurt.

2.

De klimaatverandering en de gevolgen ervan behoren tot de belangrijkste uitdagingen waarmee lokale en regionale overheden in de Europese Unie de komende jaren geconfronteerd zullen worden. De eerste prioriteit is daarbij dat de nodige maatregelen worden genomen om de gemiddelde temperatuursstijging op aarde zo veel mogelijk te beperken (mitigatie) maar ook dat de verschillende niveaus zich voorbereiden op de veranderingen die onontkoombaar zijn (aanpassing).

3.

Het Comité onderschrijft de conclusies van de Rio+20-conferentie waarin wordt gesteld dat aanpassing aan de klimaatverandering een onmiddellijke en dringende wereldwijde prioriteit is en dat de strategieën ter beperking van de risico's op natuurrampen en ter aanpassing aan de klimaatveranderingen beter geïntegreerd en gecoördineerd moeten worden (6). De last die met deze wereldwijde prioriteit gepaard gaat, doet zich evenwel vooral gevoelen op lokaal niveau en hangen samen met de verantwoordelijkheid van territoriale overheden voor de beheersing en preventie van rampen die schade berokkenen aan het milieu, de economie, de sociale structuur en de culturele identiteit van de getroffen bevolkingen.

4.

De aanpassing op lokaal niveau mag niet worden beschouwd als een tijdelijke oplossing voor een eenmalig probleem maar wel als een geleidelijk en duurzaam aanpassingsproces dankzij verschillende gecombineerde stimuli. In het wetgevingsvoorstel van de Commissie voor de periode 2014-2020 wordt dan ook terecht gesteld dat de aanpassing aan de klimaatverandering een essentieel onderdeel moet vormen van de partnerschapsovereenkomsten en de operationele programma's in het kader van de vijf fondsen van het gemeenschappelijk strategisch kader, aansluitend bij de beginselen van duurzame ontwikkeling, evenals van milieubescherming, efficiënt gebruik van hulpbronnen, afzwakking van de gevolgen van de klimaatverandering, herstelvermogen bij rampen, risicopreventie en risicobeheer (7)

5.

De impact van de klimaatveranderingen loopt uiteen in ruimte en in tijd, en gemeenschappelijke aanpassingsmaatregelen zijn zelden doeltreffend. Gemeenschappelijke strategieën en door verschillende lidstaten overeengekomen no regrets-maatregelen moeten daarom worden aangevuld met strategieën die gebaseerd zijn op evaluaties die op lokaal en regionaal niveau zijn verricht en naar soort actie, reikwijdte (proportie) en kosten/baten zijn gespecificeerd.

6.

De kosten van de gevolgen van de klimaatverandering zijn erg hoog en de regionale overheden nemen voor de periode 1998-2015 ongeveer een derde van de Europese uitgaven (8) voor kustbeschermende maatregelen voor hun rekening. Het Comité bevestigt (9) dan ook dat de financiering van de aanpassing een kritieke en cruciale factor voor de tenuitvoerlegging op lokaal niveau blijft.

B.   Belang en specificiteit van de aanpassing in kustgebieden

7.

Kustgebieden  (10) , die reeds onder zware druk staan door de concentratie van economische activiteiten, infrastructuur en stedelijke centra, zijn bijzonder gevoelig voor klimaatveranderingen. Van de kustgebieden die niet meer dan 10 km van de zee verwijderd zijn, bevindt 12 % zich minder dan 5 meter boven het zeeniveau en is dus zeer gevoelig voor overstromingen, terwijl 20 % van de kusten met ernstige erosieproblemen te kampen heeft en volgens ramingen ongeveer 15 km2 landoppervlakte per jaar verliest (11); erosie wordt op haar beurt beschouwd als de voornaamste oorzaak (65 % van alle oorzaken) van het verdwijnen van kustecosystemen in de periode 2000 – 2006 (12), terwijl uit sommige ramingen blijkt dat de wetlands in de Europese Unie tegen 2100 ten opzichte van 1995 met 35 % kunnen afnemen (13).

8.

De regionale verschillen zijn van wezenlijk belang voor het soort impact. In de Oostzee kan de mariene fauna te lijden krijgen onder de verwachte stijging van de watertemperatuur. De gebieden aan de Noordzee en aan de Atlantische Oceaan zijn meer blootgesteld aan overstromingsgevaar wegens de stijging van het gemiddelde zeeniveau. In het Middellandse Zeegebied is er voornamelijk gevaar van erosie en zoetwaterschaarste door de toenemende zoutintrusie en de langere droogteperioden. Erosie is ook in het gebied rond de Zwarte Zee een probleem, terwijl de perifere gebieden over het algemeen gevoelig zijn voor alle gevolgen van de klimaatverandering, gaande van overstromingen en droogtes tot extreme natuurfenomenen als cyclonen (14). De impact van de klimaatverandering hangt voorts niet alleen af van de kwetsbaarheid en het reactievermogen van de ecosystemen, maar ook van de structuur van de menselijke systemen wat betreft bv. de organisatie van de gezondheidsstelsels of de mechanismen voor beperking van (of waarschuwing voor) het gevaar op natuurrampen, met inbegrip van tsunami's.

9.

Op Europees niveau neemt het probleem grote afmetingen aan, met 447 kustgebieden die over 22 lidstaten verspreid zijn en 6 belangrijke zeebekkens. In deze gebieden leeft 41 % van de Europese bevolking, een percentage dat overeenkomt met 41 % van de actieve bevolking in de Europese Unie (15). 35 % van het bruto binnenlands product (BBP) van de 22 lidstaten met kustgebieden (hetgeen overeenkomt met 3500 miljard euro) wordt binnen een gebied op minder dan 50 km van de kustlijn gegenereerd, en de waarde van de economische goederen die zich op minder dan 500 m van die kustlijn bevinden, zou volgens ramingen van de grootteorde van 500 tot 1 000 miljard euro zijn (16). Een en ander beklemtoont het belang van kustgebieden vanuit productief oogpunt, alsook hun economische en sociale waarde voor de ontwikkeling en de samenhang van een gebied. Deze waarden moeten behouden blijven of verder kracht worden bijgezet binnen het proces van aanpassing aan de klimaatverandering.

10.

Het is dus in economisch en sociaal opzicht hoog tijd de aanpassing aan de klimaatverandering in de kustgebieden te bevorderen in weerwil van de aanslepende crisis van de overheidsschuld in enkele landen van de eurozone, mede omdat niet-optreden meer kosten met zich meebrengt. Uit recente studies (17) blijkt dat zonder extra beschermende maatregelen (ten opzichte van 1995) de gemiddelde schade op Europees niveau jaarlijks zal oplopen tot 11,7 miljard euro in de periode 2041-2070 en 17,4 miljard euro in de periode 2071-2100. In dezelfde referentieperiodes kan het aantal mensen dat jaarlijks aan overstromingsgevaar wordt blootgesteld stijgen tot resp. circa 40 000 en 80 000 personen. De jaarlijkse aanpassingskosten worden daarentegen op ongeveer 1 miljard euro geraamd in de periode 2041-2070 en 0,7 miljard euro in de periode 2071-2100. Hiermee wordt duidelijk dat de voordelen van de aanpassing de kosten van niet-optreden ver overstijgen. In dezelfde studie wordt voorts gesuggereerd dat aanpassing ook los van zich daadwerkelijk voordoende klimaatveranderingen noodzakelijk is met het oog op de sociaaleconomische ontwikkeling van de kustgebieden en dus de grotere duurzaamheid van de te beschermen goederen en investeringen.

11.

De kosten van zowel de schade als de aanpassing lopen in de verschillende lidstaten naargelang van het BBP aanzienlijk uiteen. Met name op eilanden gaan maatregelen door de specifieke geografische situatie met hogere kosten gepaard.

12.

Kustgebieden vormen belangrijke natuurlijke habitats en dragen bij tot behoud van de biodiversiteit  (18) , het landschap, delicate ecosystemen als bv. wetlands, en het gebruik van diensten van ecosystemen waarvan de aantrekkingskracht en de economische duurzaamheid van deze gebieden afhangt, evenals hun culturele identiteit. In dit verband zij opgemerkt dat het NATURA 2000-netwerk een aanzienlijk deel van de kust- (19) en mariene gebieden beschermt.

13.

Er zij gewezen op het complexe en multidisciplinaire karakter van de aanpassing in kustgebieden. Deze gebieden vormen immers een schakelgebied tussen grondgebonden systemen (stadscentra, industrie, landbouw, bossen en waterstromen) en mariene systemen (visserij, aquacultuur, havenactiviteiten, maritiem transport, toerisme). Voorts hebben zij beheersbevoegdheden (bv. m.b.t. overstromingsgevaar, drinkwatervoorziening of landgebruik) die vaak over verschillende governance-niveaus verdeeld zijn (20).

C.   Europese aanpak, subsidiariteit en evenredigheid

14.

Het is een goede zaak dat de Commissie voornemens is een geïntegreerde Europese strategie en gemeenschappelijke aanpassingsinstrumenten vast te stellen. Zonder het subsidiariteitsbeginsel op de helling te zetten kan een Europese aanpak van de aanpassing aan de huidige en toekomstige klimaatveranderingen de maatregelen van de lidstaten of de territoriale overheden een meerwaarde opleveren, mede gezien het feit dat de gevolgen van de klimaatverandering een grensoverschrijdend karakter hebben.

15.

De toekomstige Europese aanpassingsstrategie zal evenwel voldoende gedetailleerd moeten zijn om rekening te houden met de regionale verschillen wat betreft 1) soort impact; 2) hoogte van het risico en impact op de lange termijn, 3) economische omstandigheden (bv. goederen en hulpmiddelen die risico lopen); 4) sociale structuur (bv. bevolkingsdichtheid en capaciteit van de menselijke systemen); en 5) structurele kenmerken (bv. perifere ligging of aanwezigheid van handicaps die leiden tot een hoge gevoeligheid voor klimaatveranderingen zoals bv. bij kustgebieden, eilanden alsook bergstreken (21) en ultraperifere regio's).

16.

Voorts is het wenselijk dat in de toekomstige strategie aanpassingsmaatregelen worden vastgesteld die samen met de financieringsinstrumenten voldoende flexibel zijn om in te spelen op enerzijds de regionale verschillen en anderzijds de voortdurende ontwikkeling van het aanpassingsproces. Deze maatregelen moeten voorts ook worden afgestemd op de matigingsmaatregelen zodat de aanpassing niet verkeerd uitpakt en niet resulteert in een verhoging van de broeikasgasuitstoot of de kwetsbaarheid.

17.

De rol van Europa in de specifieke aanpassing van kustgebieden moet toegespitst zijn op initiatieven die betrekking hebben op: 1) coördinatie en samenwerking tussen de verschillende niveaus van governance ingeval de impact of de maatregelen een grensoverschrijdende dimensie hebben; 2) opleiding; 3) kennisverwerving om lacunes aan te vullen, waarmee in het geval van kustgebieden vaak een complexe dynamiek en multidisciplinaire benaderingen gemoeid zijn; 4) verspreiding van kennis, goede praktijken en succesverhalen; 5) technische en financiële ondersteuning voor de uitstippeling en tenuitvoerlegging van geïntegreerde regionale en lokale aanpassingsstrategieën; 6) onderzoek naar en ontwikkeling van innovatieve aanpassingstechnologieën; 7) vaststelling en technische en financiële ondersteuning van programma's voor grensoverschrijdende samenwerking inzake aanpassing op het niveau van de macroregio's.

18.

De Commissie moet een doorslaggevende rol spelen bij het coördineren en evalueren van de talrijke met Europese middelen gefinancierde onderzoeks- en investeringsprojecten, teneinde overlappingen te voorkomen, synergieën te versterken en de verspreiding en toepassing op ruime schaal van de beste oplossingen en instrumenten te bevorderen. Daarbij moet de Commissie ervoor zorgen dat gemeenschappelijke activiteiten van buurlanden resp. kustgebieden op elkaar worden afgestemd en dat gemeenschappelijke onderzoeks- en investeringsprojecten ten uitvoer worden gelegd.

19.

Het Comité dringt er andermaal (22) op aan meer samenhang tussen de Europese beleidslijnen en met name met het milieubeleid te bewerkstelligen. Zo wijst het erop dat de tenuitvoerlegging van de Habitatrichtlijn (92/43/CEE) en de Vogelrichtlijn (79/409/CEE) op de helling zou kunnen worden gezet door aanpassingsmaatregelen, met name wanneer deze de infrastructuur betreffen. In deze context is het van belang te voorzien in doeltreffende en transparante mechanismen voor lokaal overleg om eventuele herstel- en/of compensatiemaatregelen vast te stellen voor gebieden van communautair belang die negatieve gevolgen of schade zullen ondervinden van de aanpassingsmaatregelen.

20.

Het geïntegreerde beheersprogramma voor kustgebieden (ICZM) is van cruciaal belang om de integratie van maatregelen in kustgebieden te vergemakkelijken, met name voor kwesties die nog niet helemaal geregeld zijn m.b.t. bijvoorbeeld erosie, aanpassing aan de klimaatverandering en groene infrastructuur, alsook om regionale samenwerking tussen lokale actoren aan te moedigen via initiatieven als bv. het Sardinia Charter in het Middellandse Zeebekken (23). De herziening van de Aanbeveling van 2002 is dan ook een goede zaak omdat aldus rekening wordt gehouden met het duidelijkere Europese beleidskader dat de laatste jaren voor het beheer van de mariene en kustgebieden is vastgesteld (24). In dit verband valt te hopen dat deze gelegenheid zal worden aangegrepen om het ICZM-instrument meer op de aanpassingsprocessen af te stemmen.

21.

Het vooruitzicht dat de Europese financiële steun in het komende financiële meerjarenkader 2014-2020 aanzienlijk zal toenemen en dat ten minste 20 % van de totale middelen voor milieuacties zal worden bestemd, strekt tot voldoening. Toch moet ook inzake financieringsbevoegdheden een billijke en realistische verhouding tussen de verschillende governance-niveaus worden verzekerd, mede gezien de huidige economische problemen van de territoriale overheden, en moet met inachtneming van de beginselen van het aanvullend en additioneel karakter van de structuurfondsen, het identificeren van alternatieve middelen vergemakkelijkt worden.

22.

Het Comité stelt in dit verband opnieuw voor (25) een deel van de opbrengsten van de Europese regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten ter beschikking te stellen van de lokale en regionale overheden om aanpassings- (en matigings-)maatregelen ten uitvoer te leggen. Hopelijk zal de Commissie voorts met aanbevelingen komen om de particuliere sector, bv. verzekeringsmaatschappijen, te betrekken bij het evalueren en het delen van risico's, en bij de bewustmaking van de burgers.

D.   Voorwaarden om de uitdagingen te kunnen aangaan en aanpassingsoplossingen voor te stellen

23.

Het is van belang dat het aanpassingsproces niet alleen vanuit kostenoogpunt wordt bekeken maar dat het ook en bovenal als een kans wordt gezien en dat de voordelen ten opzichte van een "niet-optreden" worden erkend. Het Comité hamert erop (26) dat het moet worden beschouwd als een van de mogelijke instrumenten ter ontwikkeling van concurrerende en groene regionale economieën. Voorwaarde is wel dat de lokale besturen zich bewust zijn van de risico's en gevolgen van de klimaatverandering, dat zij bevoegd zijn voor de te nemen maatregelen en dat zij bekwaam zijn om lokaal de beleidslijnen en maatregelen ten uitvoer te leggen en beschikbare financieringsmogelijkheden aan te boren.

24.

Hoewel een aantal regio's actief de klimaatverandering aanpakt, bestaat algemeen toch het gevaar dat men zich onvoldoende bewust is van de draagwijdte van het probleem. Er zouden dus informatiecampagnes moeten worden opgezet om het oorzakelijk verband duidelijk te maken tussen klimaatveranderingen en problemen in het veld, bv. de waterschaarste, inkrimping van de kustlijn, hittegolven, overstromingen en grondverschuivingen. Tegelijkertijd kunnen daarbij informatie en concrete of deugdelijk bevonden voorbeelden worden gegeven van toepassing van instrumenten die voor aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering ter beschikking staan (27);

25.

Het is van wezenlijk belang dat het Europees Sociaal Fonds wordt ingeschakeld om op territoriaal niveau de nodige capaciteit en flexibiliteit te verzekeren met als doel om de aanpassing in zowel de openbare als de particuliere sector in goede banen te leiden. Het is zaak de lokale governance te versterken teneinde de aanpassingsstrategieën te integreren in het sectorale beleid dat onder lokale bevoegdheid valt, en om de ontwikkeling van een passende territoriale wetgeving te bevorderen. Tevens moeten de vaardigheden van de particuliere ontwerp- en bouwsector afgestemd worden op de nieuwe behoeften die de geïntegreerde en multidisciplinaire beleidsmaatregelen met zich meebrengen (28).

26.

De Commissie zou op basis van de ervaringen die met individuele projecten zijn opgedaan, werk moeten maken van een preciezere invulling en verdere ontwikkeling van 1) inventariseringsinstrumenten teneinde over nuttige geografisch-gebonden gegevens en informatie te beschikken om de besluitvormingsprocessen op lokaal en regionaal niveau te onderbouwen; 2) een duidelijk en gemeenschappelijk referentiekader voor het inschatten van de kwetsbaarheid, de gevolgen en de risico's; en 3) richtsnoeren voor de vaststelling van lokale aanpassingsstrategieën in kustgebieden waarbij rekening wordt gehouden met het noodzakelijke interdisciplinaire karakter van de maatregelen en de aspecten van multilevel governance in die gebieden.

27.

Het is met name wenselijk dat er voor kustgebieden kwetsbaarheidsindicatoren en daarop gebaseerde instrumenten voor de analyse van de kwetsbaarheid worden ontwikkeld. Deze indicatoren kunnen, samen met prognoses van het verloop van de veranderingen en aanwijzingen van het aanpassingsvermogen, er tevens voor zorgen dat gemakkelijker kan worden opgespoord en vastgesteld welke maatregelen prioritair zijn voor een bepaald gebied, zodat de middelen ook daar worden geconcentreerd waar er het meeste behoefte aan is.

28.

Het is een goede zaak dat er informatieplatforms als CLIMATE-ADAPT in het leven worden geroepen. De toegankelijkheid ervan moet evenwel, in aansluiting op de beginselen van het gemeenschappelijk milieu-informatiesysteem (SEIS) (29), voor de eindgebruikers worden verbeterd door bv. de bedoelde informatie in genoeg talen te vertalen. Het zou ook dienstig zijn als er binnen dit platform een afdeling gewijd zou worden aan de financiering van de aanpassing op lokaal en regionaal niveau, alsook een databank van de desbetreffende investeringen.

29.

Er moet meer worden ingezet op onderzoek, dat beter moet worden afgestemd op de behoeften van het territoriale beleid, bv. via de uitstippeling van aanpassingsstrategieën en kostenefficiënte maatregelen die toegesneden zijn op de specifieke lokale of regionale situatie. Voorts moet het gemakkelijker worden gemaakt mechanismen voor dialoog en/of samenwerking tussen wetenschap, politiek en, waar mogelijk, maatschappelijk middenveld in het leven te roepen, of waar ze al bestaan, te versterken, bv. via gezamenlijke deelname aan Europese projecten.

30.

Het Comité bevestigt (30) dat het voor kustgebieden van cruciaal belang is de getroffen maatregelen te coördineren, alsook gericht onderzoek te verrichten om de gevolgen in aangrenzende of grensoverschrijdende gebieden te evalueren, zodat het probleem niet gewoonweg van het ene gebied naar het andere doorgeschoven wordt. Een participatieve aanpak bij de vaststelling van de maatregelen en samenwerking tussen alle relevante actoren zouden er makkelijker voor kunnen zorgen dat de ten uitvoer gelegde maatregelen vanuit territoriaal oogpunt de nodige samenhang vertonen.

31.

De kosten van de aanpassing en het onbegrip t.a.v. de kansen en voordelen die de aanpassing kan bieden, vormen een belangrijk obstakel voor de uitstippeling van lokale strategieën en a fortiori voor de tenuitvoerlegging ervan. Als werk zou worden gemaakt van instrumenten waarmee zowel de kosten als de voordelen van aanpassing kunnen worden ingeschat, zou dit een efficiënte impuls kunnen geven aan lokale en regionale beleidsprocessen die ten grondslag liggen aan planning en optreden in het veld en zouden aldus de voorwaarden worden geschapen om kostenefficiënte strategieën vast te stellen.

32.

Ook als er niets schort aan vaardigheden, bewustwording en wetenschappelijke ondersteuning, belemmert het gebrek aan financiële middelen op lokaal en regionaal niveau doeltreffende acties. Er moet daarom worden voorzien in directe financieringsmogelijkheden voor lokale acties via partnerschapsinstrumenten als bv. LIFE+ en Horizon 2020, marktinstrumenten als de betaling voor diensten van ecosystemen of opbrengsten van de regeling voor de handel in emissierechten, alsook fiscale prikkels.

33.

Het is zaak een tegenwicht te vinden voor de geringe flexibiliteit van de aanpassingsmaatregelen door bv. de voorkeur te geven aan omkeerbare strategieën, via "zachte" in plaats van "harde" maatregelen (bv. een doeltreffender waarschuwingssysteem i.p.v. grote marginale werken), of door de ontwikkeling van "groene infrastructuur" te bevorderen, waarbij het nagestreefde herstel van natuurlijke habitats ten grondslag ligt aan de ecosysteemgerichte benadering van de aanpassing.

34.

In dit verband zij opgemerkt dat ICZM verplicht geworden is voor de lidstaten in het Middellandse Zeebekken door de inwerkingtreding in maart 2011 van het ICZM-Protocol van het Verdrag van Barcelona, en dat in het Protocol specifiek wordt verwezen naar het gebruik van een ecosysteemgerichte benadering om een duurzame ontwikkeling van de kustgebieden (31) te verzekeren. Ook in de EU-strategie voor biodiversiteit (32) wordt ervan uitgegaan dat ecosysteemgerichte benaderingen kostenefficiënte alternatieven zijn voor mogelijke aanpassings- en matigingstechnologieën. Er wordt dan ook vol spanning uitgekeken naar de bijdrage die de toekomstige Europese strategie voor groene infrastructuur kan leveren aan het aanpassingsproces in de kustgebieden.

E.   Institutionele bijdrage van lokale en regionale overheden en internationale samenwerking

35.

De Commissie zou de vertegenwoordigers van de lokale en regionale overheden vooraf moeten raadplegen om er zeker van te zijn dat het voorstel voor een Europese aanpassingsstrategie strookt met het evenredigheidsbeginsel en voldoende aandacht schenkt aan en gedetailleerd is uitgewerkt voor het lokale niveau, met name waar het om bijzonder kwetsbare gebieden zoals kuststreken, eilanden of berggebieden gaat.

36.

Het Comité denkt een actieve rol te kunnen spelen in de ontwikkeling van informatieplatforms als bv. CLIMATE-ADAPT of OURCOAST, met name om ertoe bij te dragen dat deze platforms zich inhoudelijk toespitsen op de specifieke lokale behoeften en situatie, en om bijgevolg ook de voordelen daarvan voor de lokale en regionale overheden te vergroten.

37.

Het Comité herhaalt (33) dat het opportuun zou zijn dat het regelmatig zou worden geraadpleegd over de Europese en internationale onderhandelingen m.b.t. het klimaat en hoopt dan ook 1) te worden betrokken bij een Europese werkgroep inzake aanpassing die zich specifiek buigt over gebieden met permanente handicaps, waaronder ook handicaps die zijn bepaald door de gevolgen van de klimaatverandering en bijgevolg betrekking hebben op kustgebieden, eilanden, bergstreken en ultraperifere regio's, alsook 2) als waarnemer aanvaard te worden bij het Comité inzake adaptatie (34).

38.

Er is behoefte aan meer solidariteit en interactie tussen de regio's zodat gebruik kan worden gemaakt van de kennis en ervaring die lokale en regionale overheden m.b.t. het aanpassingsproces hebben opgedaan, op zowel Europees als internationaal niveau. Het Comité is dan ook ingenomen met initiatieven waarbij gemeenschappelijke verplichtingen voor de lokale besturen worden vastgesteld, zoals het Durban Adaptation Charter dat innoverende partnerschappen bevordert, of de Territoriale benadering van de klimaatverandering (35), of andere initiatieven die gericht zijn op netwerkvorming, samenwerking en uitwisseling van milieuvriendelijke technologieën, zoals het centrum en netwerk voor klimaattechnologie (36).

Brussel, 10 oktober 2012

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  IPCC, 2012: Managing the Risks of Extreme Events and Disasters to Advance Climate Change Adaptation. Speciaal verslag van de werkgroepen I en II van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC).

(2)   Het identificeren van mogelijkheden om zich aan de klimaatverandering aan te passen en de beoordeling daarvan wat betreft beschikbaarheid, voordelen, kosten, doeltreffendheid en haalbaarheid. In humane systemen, het proces van aanpassing aan het actuele of verwachte klimaat en zijn gevolgen, teneinde de schade te beperken of geboden kansen te baat te nemen. In natuurlijke systemen, het proces van aanpassing aan het actuele klimaat en zijn gevolgen; menselijk optreden kan aanpassing aan het verwachte klimaat vergemakkelijken (definities in het Glossarium van het in noot 1 vermelde document).

(3)  CdR 118/2007 fin, CdR 72/2009 fin.

(4)  COM(2007) 354 final; COM(2009) 147 final; Memorandum van overeenstemming tussen het Comité van de Regio's en UNEP, 21 juni 2012.

(5)  Akkoorden van Cancún, 2010: http://cancun.unfccc.int/.

(6)  The Future We Want: op de top van Rio+20 goedgekeurd document, 19 juni 2012.

(7)  COM(2011) 615 final/2 van 14 maart 2012.

(8)  Policy Research Corporation (2009), The economics of climate change adaptation in EU coastal areas.

(9)  CdR 72/2009 fin

(10)  Kustgebieden worden gedefinieerd als territoriale eenheden van het derde niveau (NUTS3) die aan een zee grenzen en waarvan minstens de helft van de bevolking op minder dan 50 kilometer van de zee leeft. Ook Hamburg, dat niet aan deze criteria voldoet, is een kustgebied, omdat wordt aangenomen dat de aanwezigheid van de zee er van diepgaande invloed is.

(11)  EMA-gegevens en Eurosion-project in Policy Research Corporation (2009), The economics of climate change adaptation in EU coastal areas.

(12)  EMA (2010), 10 berichten voor 2010 – Kustecosystemen.

(13)  Brown S., Nicholls R.J., Vafeidis A., Hinkel J., en Watkiss P. (2011). Volgens ramingen van de European Science Foundation is het verlies aan wetlands ten gevolge van de klimaatveranderingen van de grootteorde van 17 % langs de Atlantische kust, 31 à 100 % langs de kusten van de Middellandse Zee en 84 à 98 % langs de kusten van de Oostzee (bron: Europese Commissie, DG ENV (2012), LIFE en kustbeheer).

(14)  Policy Research Corporation (2009), The economics of climate change adaptation in EU coastal areas.

(15)  Regionaal Jaarboek Eurostat 2011, hoofdstuk 13 – kustgebieden.

(16)  Policy Research Corporation (2009), The economics of climate change adaptation in EU coastal areas.

(17)  ClimateCost (the Full Costs of Climate Change): http://www.climatecost.cc/home.html. In Brown S., Nicholls R.J., Vafeidis A., Hinkel J., en Watkiss P. (2011). De gegevens hebben betrekking op een "stabilisatie"-scenario ENSEMBLES E1 (van der Linden en Mitchell, 2009: Lowe et al., 2009a), waarbij wordt uitgegaan van een stijging van het zeeniveau met 18 cm tegen 2050 en 26 cm tegen 2080, en van een temperatuursstijging van minder dan 2 °C ten opzichte van de pre-industriële niveaus. Dit betekent dat de huidige ten uitvoer gelegde wereldwijde maatregelen om de klimaatverandering te temperen worden verondersteld doeltreffend te zijn. Een dergelijk scenario leidt tot de gunstigste kosten/batenverhouding.

(18)  In de bijlagen bij de Habitatrichtlijn worden 50 kusthabitattypes en 150 soorten (naast vogels) opgesomd die de voorkeur geven aan kustecosystemen (bron: EMA (2010), 10 berichten voor 2010 – Kustecosystemen).

(19)  EMA (2010), 10 berichten voor 2010 – Kustecosystemen.

(20)  Policy Research Corporation (2009), The economics of climate change adaptation in EU coastal areas.

(21)  CdR 89/2012 fin

(22)  CdR 118/2007 fin

(23)  Overeengekomen in Alghero, Sardinië, in juli 2008. In het handvest worden de beginselen en doelstellingen vastgelegd voor een netwerk van dialoog en gemeenschappelijke ICZM-initiatieven in het Middellandse Zeegebied (ICZM Mediterranean Dialogue).

(24)  Met name het geïntegreerd maritiem beleid (COM(2007) 575) en de Kaderrichtlijn mariene strategie (2008/56/EC).

(25)  CdR 269/2011 fin; CdR 5/2011 fin; CdR 245/2010 fin; CdR 72/2009 fin.

(26)  CdR 118/2007 fin

(27)  Een voorbeeld in het kader van de wereldwijde campagne ‘Making Cities Resilient – My City is Getting Ready’ www.unisdr.org/campaign is de brochure ‘How To Make Cities More Resilient’, die in het bijzonder gericht is op lokale besturen en een gestructureerde inleiding biedt inzake risicobeperking en reactievermogen, alsook een overzicht geeft van goede praktijkvoorbeelden en de thans beschikbare instrumenten.

(28)  CdR 72/2009 fin

(29)  Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Naar een gemeenschappelijk milieu-informatiesysteem (SEIS), COM(2008) 46 final.

(30)  CdR 118/2007 fin

(31)  EMA (2010), 10 berichten voor 2010 – Kustecosystemen.

(32)  COM(2011) 244 final.

(33)  CdR 269/2011 fin.

(34)  Het Comité inzake adaptatie (Adaptation Committee) is in het leven geroepen in het kader van de overeenkomsten van Cancún om de partijen bij het UNFCCC technische ondersteuning, leiding, uitwisseling van kennis en goede praktijken en synergie te verzekeren.

(35)  Territorial Approach to Climate Change – TACC.

(36)  Climate Technology Centre and Network: http://unfccc.int/ttclear/jsp/CTCN.jsp.


18.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 391/27


Advies van het Comité van de Regio's — Regiospecifieke aanpak van de klimaatverandering in de EU, met berggebieden als voorbeeld

2012/C 391/06

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

merkt op dat berggebieden bijzonder gevoelig zijn voor klimaatveranderingen en dat ervoor moet worden gezorgd dat de aanpassing aan de klimaatverandering beter wordt geïntegreerd in een ruimer project dat gericht is op een grotere individuele en collectieve veerkracht, waarbij rekening wordt gehouden met alle heikele punten op milieu-, energie- en sociaal gebied, die sowieso met elkaar verweven zijn;

wijst erop dat de Europese Unie van plan is om in 2013 een aanpassingsstrategie goed te keuren en is van mening dat deze algemene strategie ook een regionale en lokale dimensie moet hebben, zoals in artikel 174 VWEU is aangegeven, met inbegrip van een expliciet hoofdstuk over berggebieden;

beklemtoont dat de kwetsbaarheid van de berggebieden de volgende decennia naar verwachting nog zal toenemen en daarom moet meer werk worden gemaakt van wetenschappelijk onderzoek en een goed systeem voor informatie-uitwisseling. Maatregelen moeten worden getroffen om de toegang tot en de levering van diensten van algemeen belang in bijzonder kwetsbare gebieden te verbeteren;

onderstreept dat tal van berggebieden reeds zijn begonnen aanpassingsstrategieën uit te stippelen; de doelstellingen moeten daarom dringend gecoördineerd worden en de resultaten moeten worden bekeken. Het is zaak de milieu-initiatieven te harmoniseren omdat zij thans verspreid zijn over verschillende verenigingen, onderzoeksinstanties en besturen van berggebieden.

Rapporteur

Luciano CAVERI (ALDE/IT), lid van de regioraad van Valle d'Aosta

Referentiedocument

Initiatiefadvies

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

Algemene opmerkingen

1.

merkt op dat uit de steeds meer uitgebreide wetenschappelijke literatuur en tal van politieke documenten en wetenschappelijke projecten van de Europese Unie de laatste jaren blijkt dat berggebieden bijzonder gevoelig zijn voor klimaatveranderingen, daar dit beperkte grondgebied op een aantal omgevingen slaat die verschillen qua hoogte, blootstelling en invloed van atmosferische stromingen. Ook het IPCC (Intergouvernementeel Panel over klimaatverandering) deelt berggebieden in bij de regio's met het hoogste klimaatrisico (hot spot). Voorts wordt in punt 4 van hoofdstuk 13 van Agenda 21 (Rio-wereldtop 1992), dat specifiek aan berggebieden is gewijd, bevestigd dat "deze gebieden het gevoeligst zijn voor klimaatveranderingen". In het vooruitzicht van de Rio+20-conferentie van juni 2012 heeft een en ander nog niets aan actualiteit ingeboet. In Europa zijn bergen de meest bosrijke gebieden en om die reden belangrijk voor de opslag van CO2. Ook vangen zij enigszins de luchtverontreiniging op en dragen zij bij aan een betere luchtkwaliteit. Verder bevatten bergen belangrijke watervoorraden en hebben zij een landschappelijk belang, hoewel ze tegelijkertijd gevoelig zijn voor klimaatschommelingen. Samen met streken lang de zeekust oefenen berggebieden dankzij hun klimaat, biodiversiteit, gevarieerde landschap, watervoorraden, cultuur, gebouwen, tradities en gebruiken de grootste aantrekkingskracht uit op toeristen.

2.

Het CvdR benadrukt dat de klimaatverandering gevolgen heeft voor alle regio's in de Europese Unie, en zelfs voor de hele wereld, maar dat de concrete effecten in een bepaald gebied en dus ook de noodzakelijke voorbereidingen en reacties daarop van een hele reeks factoren afhangen. Bij alle maatregelen in reactie op de klimaatverandering moet dan ook rekening worden gehouden met de specifieke situatie van de verschillende gebieden. De bij het CvdR vertegenwoordigde lokale en regionale overheden spelen daarom als partners een cruciale rol bij de ontwikkeling en uitvoering van passende oplossingen.

3.

Er zij nogmaals op gewezen dat klimaatverandering en de gevolgen daarvan de komende jaren tot de belangrijkste uitdagingen zullen behoren van de lokale en regionale overheden in de Europese Unie. Daarbij is de voornaamste prioriteit dat de noodzakelijke stappen worden gezet om de gemiddelde temperatuursstijging op aarde zo veel mogelijk een halt proberen toe te roepen (mitigatie) en dat er tegelijkertijd op verschillende niveaus voorbereidingen worden getroffen voor deze onvermijdelijke veranderingen (aanpassing).

4.

Berggebieden bieden een rijkdom aan biodiversiteit die evenwel door de snelle klimaatverandering bedreigd wordt. Van alle Natura 2000-plaatsen bevindt 43 % zich in berggebieden en 118 van de 1 148 soorten die in de bijlagen II en IV van de Habitat-richtlijn zijn opgesomd, houden verband met een bergomgeving (1).

5.

Klimaatveranderingen die zich in laaggelegen zones nauwelijks laten gevoelen, worden in berggebieden versterkt waargenomen. Berggebieden zijn aldus van belang voor een vroegtijdige diagnose van de klimaatontwikkeling op macroschaal. Voorts vormen ze een bijzondere waarnemingsbron voor het wetenschappelijk onderzoek en een proefbank voor de uitstippeling en evaluatie van aanpassingsmaatregelen.

6.

De klimaatveranderingen die zich reeds voordoen hebben o.m. de volgende gevolgen: verhoging van het hydrogeologisch risico (overstromingen, aardverschuivingen) en grotere kwetsbaarheid van personen en infrastructuur, beperkte beschikbaarheid van water met name in de zomer (ook in nabijgelegen niet-bergachtige gebieden), verandering van het hydrografische regime van rivieren (in het Alpengebied worden er in de winter meer overstromingen en in de zomer meer droogtes verwacht), inkrimping van gletsjers (sinds 1850 hebben de Alpengletsjers ongeveer twee derde van hun volume verloren; deze tendens zet zich sinds 1985 duidelijk versneld door), vermindering van de permafrost, kortere duur van sneeuwlagen in gebieden op minder dan 1 500 m hoogte, verandering in de frequentie van lawines, bedreiging van de biodiversiteit en migraties van planten en dieren, veranderingen in de economie van winter- en zomertoerisme en van de productie van hydro-elektrische energie, onzekerheden voor de landbouwproductie en schade aan de bosbouw. De gevoeligheid van het bergmilieu voor deze snelle klimaatveranderingen maakt van berggebieden een zone met "permanente handicaps". De laatste 150 jaar is in de Alpen een dubbel zo grote temperatuurstijging (+ 1,5 °C) waargenomen ten opzichte van het mondiale gemiddelde van + 0,7 °C (2). Het Europees Milieuagentschap heeft in 2009 de kwetsbaarheid van de waterreserves in de Alpen onderzocht (3).

7.

Tradities en teelten in berggebieden zijn gebaseerd op een belangrijk concept, nl. het bewustzijn dat het milieu grenzen heeft en kansen biedt. Daar de onmiskenbare natuurlijke beperkingen van het gebied aan de lijve worden ondervonden zijn t.z.t. precieze criteria vastgesteld wat duurzaamheid en rationeel gebruik van hulpbronnen betreft. Deze basiswaarden kunnen met behulp van nieuwe technologieën worden geïntegreerd in een moderne visie. Daarbij kunnen kennis en ontwikkelingsmodellen worden gegenereerd die niet alleen voor berggebieden maar ook voor perifere gebieden nuttig kunnen zijn, en in veel gevallen universele waarde hebben (zie bv. het model voor het ruraal/stedelijk partnerschap RURBAN –TCUM/EU DG REGIO).

8.

De klimaatverandering vormt voor ons aanpassingsvermogen de grootste uitdaging waarmee de menselijke soort ooit is geconfronteerd. Toch is dit slechts een gedeeltelijke indicator van een ruimere milieucrisis en crisis voor het mensdom, die tevens betrekking heeft op:

de beschikbaarheid van hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen (water, bossen, visbestanden, biomassa);

de dalende kwaliteit van in aantal teruglopende ecosysteemgoederen en –diensten;

de vermindering van de biodiversiteit;

de kwetsbaarheid van de voedselproductie (hoge fossiele-energiekosten voor levensmiddelen, inkrimping van de bebouwbare grond, onevenwichtigheden in koolstof-, stikstof- en fosforcycli);

de beperkte beschikbaarheid van minerale hulpbronnen;

de beperkte beschikbaarheid van goedkope fossiele energiebronnen (oliepiek);

de lucht-, water- en grondvervuiling en de opstapeling van niet biologisch afbreekbare afvalstoffen;

de demografische toename en de migratiestromen (ook wegens de klimaatveranderingen).

9.

Deze problemen leiden naargelang van het geografische gebied tot diverse economische en sociale reacties. Daarom is het betreurenswaardig dat in het PESETA-project (2009) van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Europese Unie - één van de zeldzame projecten waarbij de gevolgen van de klimaatveranderingen voor de Europese economie worden geanalyseerd - geen aandacht wordt geschonken aan berggebieden.

10.

In het witboek over de aanpassing aan de klimaatverandering (COM(2009) 147 final) erkent de Europese Commissie de regionale diversiteit van de klimaatgevolgen alsook het feit dat een aanpassingsstrategie sowieso slechts effect kan sorteren als er op alle governance-niveaus wordt samengewerkt. Aanpassing is een dynamisch proces van lange adem, waarbij politieke besluitvormers, onderzoekers, technici, ondernemers en lokale bestuurders de handen moeten ineenslaan.

11.

In het voorjaar van 2012 is een openbare raadpleging gelanceerd ter voorbereiding van de voor 2013 geplande Europese aanpassingsstrategie en is het CLIMATE-ADAPT-platform opgezet, dat een nuttig instrument is voor het in kaart brengen van goede praktijken en voor de planning op regionaal en stedelijk niveau; het platform bevat ook een onderdeel dat aan berggebieden is gewijd.

Doelstellingen

12.

Het is zaak ervoor te zorgen dat de aanpassing aan de klimaatverandering beter wordt geïntegreerd in een ruimer project dat gericht is op een grotere individuele en collectieve veerkracht, waarbij rekening wordt gehouden met alle heikele punten op milieu-, energie- en sociaal gebied, die sowieso met elkaar verweven zijn.

13.

De Europese Unie is van plan om in 2013 een aanpassingsstrategie goed te keuren. Volgens het CvdR is het van cruciaal belang dat een dergelijke algemene strategie ook een regionale en lokale dimensie heeft, zoals in artikel 174 VWEU is aangegeven. Het CvdR hoopt dat deze Europese aanpassingsstrategie een expliciet hoofdstuk over berggebieden zal bevatten.

14.

Daarnaast moet in de aanpassingsstrategie een specifiek hoofdstuk worden opgenomen over de ultraperifere regio's, waarvan de specifieke kenmerken en beperkingen worden erkend in artikel 349 VWEU.

15.

De volgende decennia zal de kwetsbaarheid van de berggebieden naar verwachting nog toenemen en daarom moet meer werk worden gemaakt van wetenschappelijk onderzoek en een goed systeem voor informatie-uitwisseling. Het is van belang dat er in de begroting van de Europese Unie voor de periode 2014-2020 expliciet wordt voorzien in middelen voor de aanpassing aan de klimaatveranderingen.

16.

Gelet op de nieuwe problemen ten gevolge van de klimaatveranderingen moeten maatregelen worden getroffen om de toegang tot en de levering van diensten van algemeen belang in bijzonder kwetsbare gebieden te verbeteren.

17.

Het beperken van de gevolgen van de klimaatverandering moet hogere prioriteit krijgen dan de aanpassing eraan. Dat moet ook blijken uit de middelen die daarvoor worden uitgetrokken. Tenzij we erin slagen de broeikasgasemissies wereldwijd drastisch terug te dringen tot op het niveau dat is vastgesteld door het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, zal het onmogelijk zijn een toekomstige wereldwijde temperatuurstijging en een klimaatverandering te voorkomen, evenmin als extreme weersomstandigheden die gevolgen zullen hebben voor lokale gemeenschappen.

18.

Er moeten goed geïntegreerde maatregelen worden vastgesteld met het oog op een oplossing van de huidige problemen en de beheersing van problemen die zich in de toekomst zullen stellen in sectoren waarvoor reeds EU-programma's bestaan. Het moet duidelijk zijn dat overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel een beroep moet worden gedaan op het systeem van Europese lokale democratie voor keuzes die moeten worden gemaakt met het oog op:

a)

het bereiken van maximale energie-efficiëntie van nieuwe gebouwen en bij de renovatie van bestaande gebouwen;

b)

behoud en ondersteuning van voor bergstreken en landelijke gebieden typerende bouwwijzen door middel van plannen voor ruimtelijke ordening en natuurlijke hulpbronnen die een stedelijke ontwikkeling mogelijk maken waarbij grondspeculatie geen kans krijgt. Daarmee wordt de aantasting van landschappen, ecosystemen, habitats en beschermde gebieden voorkomen en blijven watervoorraden en de bodem gevrijwaard van verontreiniging. Een en ander komt bovendien een verantwoord toerisme ten goede en voorkomt dus ook dat bergstreken ontvolkt raken;

c)

het gebruik van hernieuwbare energiebronnen naargelang van de specifieke kenmerken van het gebied (zonne-, thermische, fotovoltaïsche, wind- of hydro-elektrische energie, biomassa), teneinde, waar mogelijk, tot zelfvoorziening op energiegebied te komen; de noodzaak van geïntegreerde regionale energieplannen; het beheer van opgepompte hydro-elektrische energiereserves met het oog op de opslag van fotovoltaïsche energieproductie;

d)

de bevordering van energieaudits op lokaal en regionaal niveau;

e)

de vermindering van de energie- en grondstoffenstromen naar lokale gemeenschappen met behoud van de levensstandaard (bv.:Samenleving 2000 W, ETH Zürich);

f)

de beperking van de afvalproductie en maximale recyclering, het stimuleren van thuiscomposteren van organisch afval;

g)

de aanmoediging van lokale voedselketens: kwaliteitsvolle landbouw en veeteelt ter ondersteuning van met name de lokale consumptie en de handel voor toeristen, waarmee op bodembehoud gerichte landbouw (waarbij de grond niet of nauwelijks wordt bewerkt) en duurzame landbouw en veelteelt uitdrukkelijk worden gesteund;

h)

het gereguleerde bosbeheer in samenhang met het winnen van biomassa uit hout voor energiedoeleinden en de bouwsector, rekening houdend met de druk die daarbij door de klimaatverandering wordt uitgeoefend; dimensionering van de installaties voor de productie van warmte uit biomassa die niet groter mag zijn dan de jaarlijkse productiecapaciteit van bossen; de instandhouding van schermbossen; ondersteuning van duurzame bosbouw voor de productie van hout en biomassa, als een economische hulpbron van deze gebieden;

i)

de forse beperking van het grondgebruik voor gebouwen en infrastructuur;

j)

de beperking van de mobiliteitseisen door een versterking van de informaticanetwerken en de ICT, geïnformatiseerde diensten en telewerken (waardoor het tevens mogelijk zou worden mensen terug te halen naar verlaten berggebieden en de toeristische exploitatie ervan te verbeteren);

k)

de bevordering van milieuvriendelijk en duurzaam toerisme; de oprichting van een Europese waarnemingspost voor het toerisme; de ontwikkeling van plattelandstoerisme;

l)

de bevordering van een groene en innovatieve economie in berggebieden: energie, elektronica, controle- en monitoringsystemen, wetenschappelijk onderzoek en universitaire opleidingscentra;

m)

opleiding en cultuur: de bewustmaking van het publiek wat betreft de hoogdringendheid van de milieuproblematiek is van cruciaal belang voor de toepassing van goede klimaatpraktijken en voor de aanpassingsstrategie; milieukwesties moeten daarom meer aan de orde komen in schoolprogramma's en via voorlichtingsactiviteiten voor het grote publiek; zo kunnen er regionale "loketten voor de aanpassing" in het leven worden geroepen om op de lokale situatie afgestemde strategieën uit te stippelen en de burgers te informeren; Een voorbeeld in Australië is het Victorian Centre for Climate Change Adaptation Research (VCCCAR - www.vcccar.org.au) dat op lokaal niveau het ruimere nationale beleid integreert dat is vastgesteld door de National Climate Change Adaptation Research Facility (NCCARF - www.nccarf.edu.au).

n)

programma's voor civiele bescherming en preventie van klimaatrisico's, via infrastructuur, systemen voor meteorologisch-hydrologische prognoses en waarschuwingen, snelle informatie-uitwisseling met het publiek, oefeningen in schadepreventie en redding van personen.

19.

Tal van berggebieden zijn reeds begonnen aanpassingsstrategieën uit te stippelen; de doelstellingen moeten daarom dringend gecoördineerd worden en de resultaten moeten worden bekeken. Het is zaak de milieu-initiatieven te harmoniseren omdat zij thans verspreid zijn over verschillende verenigingen, onderzoeksinstanties en besturen van berggebieden.

20.

monitoring van de behaalde resultaten, door de vaststelling van effectiviteitsindicatoren voor maatregelen en geleverde prestaties en één enkele gegevensbank voor informatie over projecten en het energieregister.

21.

Ten slotte zij opgemerkt dat de oorzaken en gevolgen van de klimaatverandering wereldwijd op alle niveaus en in de meest verscheiden geografische gebieden moeten worden aangepakt. Vaak worden met name de armste gebieden op aarde het eerst getroffen door de klimaatverandering en hebben zij specifieke hulp nodig. De middelen van de Europese Unie en de lidstaten moeten worden aangewend voor bestrijding van en aanpassing aan de verandering conform de prioriteiten die zijn vastgesteld in overeengekomen strategieën en internationale verdragen. Zij moeten worden ingezet op het niveau waarop ze het meeste effect zullen sorteren. Lokale en regionale overheden moeten dan ook worden betrokken bij de uitwerking van acties voor bestrijding van en aanpassing aan de klimaatverandering, zodat maximaal profijt kan worden gehaald uit hun deskundigheid, ervaring en nabijheid tot de burgers.

Brussel, 10 oktober 2012

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  Europees Milieuagentschap (EEA), "Europe's ecological backbone: Recognising the true value of our mountains", verslag 6/2010.

(2)  JRC/WHO, "Impacts of Europe's changing climate", verslag 4/2008: http://www.eea.europa.eu/publications/eea_report_2008_4.

(3)  EEA, "Regional climate change and adaptation. The Alps facing the challenge of changing water resources", verslag 8/2009.


III Voorbereidende handelingen

COMITÉ VAN DE REGIO'S

97e plenaire zitting van 8, 9 en 10 oktober 2012

18.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 391/31


Advies van het Comité van de Regio's — Het nieuwe meerjarige financiële kader na 2013

2012/C 391/07

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

waarschuwt tegen ieder voorstel om het MFK later dan begin 2013 goed te keuren;

wijst erop dat overheidsinvesteringen in de lidstaten voor een zeer groot deel afhankelijk zijn van de structuurfondsen en herinnert aan de verbintenissen die de lidstaten in het kader van het Pact voor groei en banen tijdens de Europese Raad van 28 en 29 juni 2012 zijn aangegaan;

spreekt, op basis van het voorstel van de Commissie van 9 juli 2012, zijn steun uit voor het verzoek van het Europees Parlement dat de volgende begroting minimaal 1,14 % van het BNI van de EU bedraagt, m.i.v. de toetreding van Kroatië;

betreurt dat veruit de meeste onderwerpen die onder het onderhandelingspakket van de Raad vallen, kwesties betreffen die moeten worden goedgekeurd via medebeslissing en niet via de goedkeuringsprocedure;

is er niet over te spreken dat de toewijzingsmethode voor de nationale toewijzingen en de maximumsteunpercentages voor het cohesiebeleid en het beleid voor plattelandsontwikkeling deel uitmaken van het onderhandelingspakket van de Raad; is van mening dat het hier gaat om een gebied van medebeslissing en een gebied waarop het CvdR verplicht geraadpleegd moet worden en behoudt zich het recht voor beroep in te stellen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie indien de Europese Commissie geen wetgevingsvoorstel indient waarover het CvdR zich dient uit te spreken;

is ingenomen met de huidige onderhandelingsmethode bij de Raad waarbij uitgaven en inkomsten gezamenlijk in het onderhandelingspakket worden behandeld, alsook met de twee nieuwe door de Commissie voorgestelde bronnen van eigen middelen, nl. op basis van de btw en de nieuwe belasting op financiële transacties;

onderschrijft ten volle het voorstel van de Raad om het cohesiebeleid in een subrubriek in plaats van een submaximum om te zetten, herhaalt zijn verzoek om de daarvoor toegekende middelen te verhogen (of ten minste op hetzelfde peil te houden als in 2007-2013) en steunt het voorstel om een nieuwe categorie van "overgangsregio's" in te voeren;

verheugt zich over het voorstel van de Raad om de programma's Galileo, ITER en GMES in rubriek 1 op te nemen en herhaalt zijn verzoek om het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering ook in het MFK te integreren.

Algemeen rapporteur

Mercedes BRESSO (IT/PSE), lid van de regioraad van Piemonte

Referentiedocumenten

Voorstel voor een verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020

COM(2012) 388 final

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Een vereenvoudigingsagenda voor het MFK 2014-2020

COM(2012) 42 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

stelt vast dat de Commissie op 6 juli 2012 met een gewijzigd voorstel is gekomen voor een verordening van de Raad betreffende het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 en dat daarbij rekening is gehouden met zowel de toetreding van Kroatië als met recentere statistieken (2007-2009) ter onderbouwing van de berekeningen.

2.

Het is er tevens mee ingenomen dat het Europees Parlement tijdens zijn plenaire zitting van 13 juni 2012 een resolutie over dit meerjarig financieel kader en de eigen middelen van de EU heeft goedgekeurd en daarbij de nadruk heeft gelegd op het feit dat de EU-begroting voor 94 % daadwerkelijk een investeringsbegroting is en dat de administratieve uitgaven in verhouding bijzonder laag zijn. Deze investeringen zorgen immers voor een multiplicator- en hefboomeffect via particuliere en publieke cofinancieringen op lokaal, regionaal en nationaal niveau. De EU-begroting speelt dan ook als vaste meerjarige publieke hulpbron een onvervangbare rol bij de stimulering van de groei en de werkgelegenheid.

Lopende interinstitutionele onderhandelingen

3.

Uiterst zorgwekkend zijn wel de huidige ontwikkelingen binnen de onderhandelingen in de Raad over het totaalbedrag van het meerjarig financieel kader (MFK), de inhoud van de maatregelen en de middelen; hierdoor zou het voortbestaan van de fondsen in gevaar kunnen komen voor de drie categorieën binnen het cohesiebeleid. Het CvdR hoopt derhalve dat de onderhandelingen vóór de buitengewone EU-top van 22/23 november 2012 een positieve uitkomst zullen opleveren. Daarmee zouden patstellingen tussen de twee medewetgevers en dus vertraging die schadelijk zou zijn voor de Europese Unie en voor een tijdige implementatie van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei worden voorkomen.

4.

Er is een duidelijke kloof tussen de verbintenissen die de lidstaten in het kader van het Pact voor groei en banen tijdens de Europese Raad van 28 en 29 juni 2012 zijn aangegaan, en sommige standpunten die tijdens de onderhandelingen worden ingenomen.

5.

Gezien de ernst van de economische en sociale crisis waardoor de EU wordt getroffen moet er des te dringender werk worden gemaakt van de programmering 2014. Alleen zo kunnen immers Europese fondsen worden ingeschakeld die nodig zijn voor investeringen in de lidstaten, de regio's en de steden.

6.

De omvang van de EU-begroting is afgenomen ten opzichte van de nationale begrotingen terwijl de Unie er met het Verdrag van Lissabon meer bevoegdheden en taken heeft bij gekregen, met name op de terreinen extern optreden (art. 27, lid 3, VEU), klimaatverandering (art. 191 VWEU), energie (art. 194 VWEU), sport (art. 165 VWEU), ruimtevaart (art. 189 VWEU), toerisme (art. 195 VWEU) en civiele bescherming (art. 196 VWEU).

7.

Overheidsinvesteringen in de lidstaten zijn voor een zeer groot deel afhankelijk van de structuurfondsen, die in 13 lidstaten ruim 30 % en in zes lidstaten ruim 60 % van de overheidsinvesteringen vertegenwoordigen.

8.

De verdragen (artikel 312 VWEU) bevatten weliswaar specifieke voorzieningen ingeval het MFK niet zou worden goedgekeurd voordat eind 2013 de rechtsgrondslagen van alle meerjarige EU-uitgavenprogramma's - behoudens de eerste pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) – komen te vervallen. In het Verdrag is specifiek bepaald dat de takken van de begrotingsautoriteit van rechtswege verplicht zijn om de onderhandelingen voort te zetten. Wel wijst het CvdR erop dat de twee opties (ofwel nieuwe sectorprogramma's goedkeuren zonder MFK-verordening, ofwel de looptijd van de bestaande programma's verlengen) allebei extreem moeilijk liggen.

9.

Het CvdR waarschuwt tegen ieder voorstel om het MFK later dan begin 2013 goed te keuren, daar programmering en toekenning van middelen van het gemeenschappelijk strategisch kader na 2014 aldus onmogelijk zouden worden. Dat zou een negatieve impact hebben op de economische, sociale en territoriale samenhang van Europa. Wordt de MFK-goedkeuring uitgesteld tot later dan begin 2013, dan komt bovendien de door Commissie, Parlement en Raad tot dusverre geplande programmeringsperiode 2014-2020 in gevaar en dient met name de aanvankelijk door het CvdR bepleite optie inzake een programmeringsperiode van 5+5 jaar na een overgangsperiode van één of twee jaar, te worden herzien.

10.

Het CvdR herhaalt zijn eerdere standpunt dat de EU moet kunnen beschikken over een geloofwaardige begroting, die minstens 1 % van haar BNI bedraagt, waarmee de belangrijkste doelen van Europa verwezenlijkt kunnen worden, in overeenstemming met de Europa 2020-strategie en de behoeften van de lokale en regionale overheden. De Raad heeft in 2000 het plafond voor de eigen middelen verlaagd naar 1,29 % van het BNI voor vastleggingen en 1,23 % voor betalingen. Sindsdien is de kloof tussen het plafond voor de eigen middelen en de MFK-plafonds constant groter geworden. Deze kloof bedroeg gemiddeld 25 %. Bovendien worden met het MFK alleen uitgavenplafonds vastgesteld en is de EU-begroting altijd ver beneden deze plafonds gebleven, zowel wat vastleggingen als betalingen betreft. Daarom spreekt het, op basis van het voorstel van de Commissie van 6 juli 2012, zijn steun uit voor het verzoek van het Europees Parlement dat de volgende begroting minimaal 1,14 % van het BNI van de EU bedraagt, m.i.v. de toetreding van Kroatië.

11.

Het voorstel om het voedselhulpprogramma voor behoeftigen af te schaffen, is gelukkig uit het onderhandelingspakket van 18 september 2012 verdwenen. Wel betreurt het CvdR de onduidelijkheid over de budgettering van dit programma, die zijns inziens in rubriek 2 van het MFK zou moeten blijven.

12.

Het CvdR is op bepaalde punten ingenomen met het discussiedocument van het Cypriotische voorzitterschap van 30 augustus 2012, maar spreekt zijn bezorgdheid uit over de voorstellen m.b.t. het cohesiebeleid, met name over de criteria, omvang en dekking van de "vangnetten" voor regio's en lidstaten. Het verwerpt de onevenredige aanpassingen voor meer ontwikkelde en overgangsregio's.

Gebieden van medebeslissing

13.

Helaas betreffen veruit de meeste onderwerpen die onder het onderhandelingspakket van de Raad (versie van 19 juni 2012) vallen, en met name de punten 21 tot 47 en 53 tot 78, kwesties die moeten worden goedgekeurd via medebeslissing en niet via de goedkeuringsprocedure. Het Europees Parlement moet dan ook ten volle bij de lopende onderhandelingen worden betrokken.

14.

Het is geen goede zaak dat de toewijzingsmethode voor de nationale toewijzingen en de maximumsteunpercentages voor het cohesiebeleid en het beleid voor plattelandsontwikkeling deel uitmaken van het onderhandelingspakket van de Raad (punten 30 tot 45) maar niet terug te vinden zijn in de ontwerpverordening met gemeenschappelijke bepalingen voor de vijf fondsen die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen. Het CvdR is verwonderd over punt 35 van het onderhandelingspakket van 18 september 2012, waarmee de Europa 2020-strategie ook een taak krijgt op het gebied van de verdeling van de structuurfondsen tussen de lidstaten. In dit verband rijst de vraag of de doelstellingen van de Europa 2020-strategie wel echt de ontwikkelingsbehoeften van de regio's weerspiegelen en kan men bovendien de nodige kanttekeningen plaatsen bij beheer en methodiek, temeer daar deze verdelingstaak zeker niet gepland was toen de doelstellingen in 2010 zijn afgesproken.

15.

Een en ander betreft, overeenkomstig artikel 177 VWEU, niet alleen een gebied van medebeslissing maar ook een gebied waarop het CvdR verplicht geraadpleegd moet worden. Ter vrijwaring van de prerogatieven die hem bij artikel 263, derde alinea, VWEU zijn toegekend zal het Comité dan ook de juridische achtergrond van deze kwestie verder onderzoeken en behoudt het zich het recht voor beroep in te stellen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie indien de Europese Commissie geen wetgevingsvoorstel indient waarover het CvdR zich dient uit te spreken.

16.

In aansluiting op de adviezen die het sinds begin 2012 over verschillende wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie heeft goedgekeurd, wijst het CvdR andermaal op de volgende punten:

a.

Wat de subrubriek 1b en de fondsen van het gemeenschappelijk strategisch kader (GSK) betreft, geeft het zijn steun aan het voorstel om een nieuwe categorie van "overgangsregio's" in te voeren, aan de noodzaak om bij de toegang tot financiering naar behoren rekening te houden met de specifieke en unieke situatie van ultraperifere regio's overeenkomstig artikel 349 van het VWEU (punt 25 van het onderhandelingspakket), aan de maximale afstand van 300 km voor Europese territoriale samenwerking, met uitzondering van de perifere regio's waarop het afstandscriterium niet van toepassing is (punt 27, ibid.), aan het veiligheidsnet voor regio's die niet meer onder de convergentiedoelstelling vallen, dat overeenkomt met ten minste twee derde van de hun toegewezen steun in de periode 2007-2013 (punt 44, ibid.), aan de voorstellen van de Europese Commissie m.b.t. de medefinancieringspercentages, met uitzondering van de verhoging tot 85 % voor programma's die onder het doel "Europese territoriale samenwerking" vallen, aan de verhoging van het medefinancieringspercentage van 50 tot 85 % voor interregionale samenwerking in ultraperifere regio's (punt 46, ibid.), aan het behoud van het voedselhulpprogramma voor behoeftigen in rubriek 2 van het MFK, dat dus niet in het actiegebied van het Europees Sociaal Fonds onder rubriek 1 ondergebracht wordt (punt 48, ibid.), aan de verhoging van het medefinancieringspercentage met 10 procentpunten voor lidstaten met tijdelijke begrotingsproblemen (punt 47, optie a, ibid.), aan de instelling van een GSK voor de drie structuurfondsen en het Cohesiefonds, het ELFPO en het EMVF (punt 65, ibid.), aan de voorfinancieringspercentages van 2 % in 2014, 3 % in 2015 en 3 % in 2016 (punt 75, ibid.), alsook aan het in aanmerking nemen van de niet-terugvorderbare btw als een bijdrage uit de GSK-fondsen (punt 78, optie c, ibid.).

b.

Wat rubriek 2 betreft, geeft het zijn steun aan een snellere convergentie en een precies vastgelegd tijdschema voor de convergentie tussen de lidstaten (punt 53, ibid.), een plafonnering van de rechtstreekse betalingen tot 200 000 euro in plaats van 300 000 euro, met inbegrip van de vergroenende component en degressieve percentages vanaf 100 000 euro in plaats van 200 000 euro (punt 54, ibid.), een percentage van 30 % voor vergroening (punt 56, ibid.), en de mogelijke overheveling van begrotingsmiddelen van de eerste naar de tweede pijler (punt 57, ibid.). Het is evenwel niet te vinden voor overhevelingen van de tweede naar de eerste pijler, gelet op het noodzakelijke herstel van het begrotingsevenwicht tussen de twee GLB-pijlers (punt 58, ibid.). Voorts steunt het de invoering van overgangsregio's in de verordening betreffende plattelandsontwikkeling (punt 62, ibid.), maar verwerpt het, zoals voorgesteld, de instelling van een nieuwe reserve voor crisissituaties in de landbouwsector (punt 64, ibid.).

17.

Het CvdR pleit er nogmaals voor om de middelen die zijn toegewezen voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" te verdelen per samenwerkingsprogramma en niet per lidstaat. Het dringt er dan ook aan om punt 40 van het onderhandelingspakket van 18 september 2012 te herzien, want zoals het er nu naar uitziet zullen de onderhandelingen – over alleen de verdeling van de middelen tussen grensoverschrijdende en transnationale samenwerking – ertoe leiden dat interregionale samenwerking het slechts zal moeten doen met wat er nog overblijft.

18.

Het CvdR is het eens met het voorstel om vaker leningen te gebruiken in plaats van niet-terugvorderbare subsidies, teneinde ontvangers tot een actievere rol aan te zetten. Wanneer de leningen zijn terugbetaald, moeten de middelen in kwestie vervolgens weer beschikbaar worden gesteld via revolving funds.

Nieuwe eigen middelen

19.

Het zou een goede zaak zijn het huidige stelsel van eigen middelen te hervormen omdat zo de directe afdrachten van de lidstaten aan de EU-begroting kunnen worden verminderd en tegelijk kan worden gezorgd voor een verhoging van de eigen middelen van de EU, die hiermee toekomstige uitdagingen kan aangaan (1), en omdat zo kan worden overgegaan tot het noodzakelijk geachte verwerpen van de huidige financiële correcties en afwijkingen. Zoals ook het Europees Parlement heeft verklaard moet het nieuwe meerjarig financieel kader, ter wille van transparantie, evenwicht en duurzaamheid, absoluut kunnen steunen op een overeenkomst over nieuwe eigen middelen.

20.

Het Comité is ingenomen met de huidige onderhandelingsmethode bij de Raad waarbij uitgaven en inkomsten gezamenlijk in het onderhandelingspakket worden behandeld, alsook met de twee nieuwe door de Commissie voorgestelde bronnen van eigen middelen, nl. op basis van de btw en de nieuwe belasting op financiële transacties.

21.

Sommige lidstaten mogen in dit verband hun bevolkingen, ondernemingen en lokale en regionale overheden niet benadelen door te weigeren de nieuwe belasting op financiële transacties in te voeren. Een dergelijke weigering zou immers leiden tot versterkte samenwerking en het ontstaan van een begrotingsunie met twee snelheden.

22.

Juridisch kan een belasting op financiële transacties in versterkte samenwerking als grondslag dienen voor een nieuw soort eigen middelen voor de EU en zouden de deelnemende landen een deel van de ontvangen middelen aan de EU-begroting kunnen afdragen. Deze overdracht moet evenwel leiden tot een gelijkwaardige vermindering van hun bijdrage aan de begroting op basis van het BNI, zonder te raken aan de regels die van toepassing zijn op de berekening van de nationale bijdragen van de niet-deelnemende landen.

23.

Het Comité pleit andermaal voor een vereenvoudiging van het bijzonder ingewikkelde systeem van kortingen en correcties en voor de vervanging van het huidige systeem van rabatten door een algemeen correctiemechanisme.

Macro-economische conditionaliteit

24.

Het Comité verbaast zich erover dat de zogenoemde "technische" aanpassing van de verordening van de Raad door de Europese Commissie ook betrekking heeft op een dermate cruciaal onderdeel als de uitbreiding van de macro-economische conditionaliteit, die oorspronkelijk alleen het Cohesiefonds betrof, tot alle vijf de fondsen die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen (zie artikel 8 van het gewijzigd voorstel voor een verordening).

25.

Het verzet zich met klem tegen iedere vorm van macro-economische conditionaliteit en acht de door sommige lidstaten gevraagde eventuele uitbreiding tot alle begrotingsonderdelen niet relevant.

26.

Er zij aan herinnerd dat een en ander een gebied van medebeslissing betreft waarover moet worden beslist in het kader van de verordening met gemeenschappelijke bepalingen voor de vijf fondsen die onder het GSK vallen.

Structuur, looptijd en flexibiliteit van het meerjarig financieel kader

27.

De Raad stelt volkomen terecht voor het cohesiebeleid in een subrubriek in plaats van een submaximum om te zetten. Het CvdR dringt er evenwel op aan de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, die van een andere aard is, niet in deze subrubriek op te nemen. Voorts blijft het betreuren dat de kans niet is aangegrepen om alle EU-financieringen voor territoriale ontwikkeling (d.w.z. de vijf fondsen die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen) in één rubriek onder te brengen.

28.

Binnen elke rubriek moet er voldoende flexibiliteit zijn en moet in een flexibiliteitsreserve worden voorzien waarin de middelen of marges waarvan halverwege de looptijd geen gebruik is gemaakt, kunnen worden ondergebracht in plaats van aan de lidstaten te worden teruggegeven. Zo'n flexibiliteitsreserve zou met name dienst kunnen doen als middel voor macro-economische en financiële ingrepen om te anticiperen op asymmetrische schokken binnen de EU.

29.

Het Comité wijst er andermaal op dat het onderhavige voorstel in 2016 voorziet in een "evaluatie" van de tenuitvoerlegging van het meerjarig financieel kader, en bevestigt dat het in plaats daarvan wenselijk zou zijn in 2017 een volledige tussentijdse herziening te verrichten (waarvan de voorgestelde evaluatie deel zou uitmaken).

Plafonnering van vastleggingen en betalingen

30.

Wat de bedragen van de belangrijkste MFK-subrubrieken betreft, herhaalt het CvdR

a.

zijn steun aan de voorstellen van de Europese Commissie wat betreft de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (50 miljard euro), het programma Horizon 2020 (80 miljard euro), de eerste twee GLB-pijlers (372 miljard euro in constante prijzen), het programma Creatief Europa (1,6 miljard euro) en de financieringsinstrumenten van het externe optreden van de EU (70 miljard euro);

b.

zijn verzoek om een verhoging van de begrotingsmiddelen voor het cohesiebeleid (om ze in reële termen ten minste op hetzelfde peil te houden als in de financiële vooruitzichten 2007-2013), het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) en het programma LIFE, alsook om een evenwichtiger herverdeling van de middelen tussen de twee GLB-pijlers, ten voordele van plattelandsontwikkeling.

Programma's buiten het meerjarig financieel kader

31.

Het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering moet behouden blijven en in het MFK worden geïntegreerd. Zoals het Europees Parlement dringt het CvdR er evenwel op aan om dit niet-programmeerbare fonds boven het maximum van de desbetreffende rubriek in de begroting op te nemen. Evenzo is het ertegen gekant het toepassingsgebied ervan uit te breiden tot de compensatie van de gevolgen van bilaterale of multilaterale handelsovereenkomsten m.b.t. landbouwactiviteiten (punt 95, ibid.).

32.

Het CvdR verheugt zich over het voorstel van de Raad om de programma's Galileo, ITER en GMES in rubriek 1 van het meerjarig financieel kader op te nemen (bijlage I, ibid.), zoals het ook had gevraagd in zijn advies over het nieuwe meerjarig financieel kader voor de periode na 2013.

33.

De bedragen die met de bovengenoemde reservemechanismen overeenkomen, moeten eveneens naar het MFK worden overgedragen.

Vereenvoudigingsprogramma

34.

Aan de vraag naar de door de lidstaten en het Europees Parlement verlangde hogere kwaliteit van uitgaven kan op dit ogenblik niet op bevredigende wijze tegemoet worden gekomen omdat een en ander gepaard gaat met nieuwe extra controle- en auditprocedures, complexere procedures, al te veel nadruk op prestaties en kwantitatieve absorptie ten nadele van de kwaliteit van de strategieën, wat uiteindelijk leidt tot meer centralisatie en aldus de lagere bestuursniveaus ten opzichte van de hogere benadeelt.

35.

De door de Commissie aangekondigde mededeling over de kwaliteit van de overheidsuitgaven zou een differentieerde verrekening van de overheidsuitgaven voor investeringen in het kader van het Stabiliteitspact mogelijk moeten maken.

36.

Het CvdR is er niet voor te vinden dat de Commissie excessief gebruik maakt van gedelegeerde handelingen, bijv. die welke voor de indicatieve maatregelen van het gemeenschappelijk strategisch kader worden voorgesteld. Daardoor zal het CvdR van de Europese raadplegings- en besluitvormingsprocedure worden uitgesloten, terwijl het juist kan gaan om kwesties die voor de territoriale gemeenschappen van belang zijn.

37.

De Commissie stelt daarentegen volkomen terecht dat er alleen van een doeltreffende vereenvoudiging op Europees niveau sprake kan zijn als er tegelijkertijd ook inspanningen in die zin op nationaal en subnationaal niveau worden geleverd, waarbij vooral het nationale niveau van belang is.

38.

De rationalisering van de programma's die in het kader van het meerjarig financieel kader wordt voorgesteld, is een goede zaak, met name wat de vermindering van het aantal voorgestelde financiële programma's en de samenvoeging van programma's en subprogramma's op verschillende gebieden betreft.

39.

De Europese Investeringsbank dient nauwer betrokken te worden bij de tenuitvoerlegging van projecten die gefinancierd worden door de structuurfondsen.

II.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

COM(2012) 388 final

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Speciale instrumenten zoals de reserve voor noodhulp, het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, het flexibiliteitsinstrument, het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, de reserve voor crises in de landbouwsector en de marge voor onvoorziene uitgaven, zijn noodzakelijk om de Unie in staat te stellen op specifieke onvoorziene omstandigheden te reageren, of om de financiering van duidelijk omschreven uitgaven mogelijk te maken die niet konden worden gefinancierd binnen de grenzen van de beschikbare maxima voor één of meer uitgavenrubrieken zoals in het financieel kader vastgesteld. Er moeten daarom specifieke bepalingen worden vastgesteld die voorzien in de mogelijkheid om vastleggingskredieten in de begroting op te nemen welke de in het financieel kader vastgestelde maxima overschrijden wanneer het noodzakelijk is speciale instrumenten in te zetten.

Speciale instrumenten zoals de reserve voor noodhulp, het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, het flexibiliteitsinstrument en de marge voor onvoorziene uitgaven, zijn noodzakelijk om de Unie in staat te stellen op specifieke onvoorziene omstandigheden te reageren, of om de financiering van duidelijk omschreven uitgaven mogelijk te maken die niet konden worden gefinancierd binnen de grenzen van de beschikbare maxima voor één of meer uitgavenrubrieken zoals in het financieel kader vastgesteld.Er moeten daarom specifieke bepalingen worden vastgesteld die voorzien in de mogelijkheid om vastleggingskredieten in de begroting op te nemen welke de in het financieel kader vastgestelde maxima overschrijden wanneer het noodzakelijk is speciale instrumenten in te zetten.

Motivering

Deze twee financiële instrumenten moeten worden geschrapt daar het Fonds voor aanpassing aan de globalisering in het MFK moet worden geïntegreerd en een echte verordening te verkiezen is boven de oprichting van een reserve voor crises in de landbouwsector.

Wijzigingsvoorstel 2

COM(2012) 388 final

Artikel 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Wanneer een met macro-economische voorwaarden gekoppeld aan de coördinatie van het economisch beleid van de lidstaten verband houdende schorsing van vastleggingen betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij wordt opgeheven, besluit de Raad op voorstel van de Commissie en met inachtneming van het desbetreffende basisbesluit tot overschrijving van de geschorste vastleggingskredieten naar een volgend jaar. Kredieten die zijn geschorst voor jaar n, kunnen na jaar n+2 niet opnieuw op de begroting worden opgevoerd.

Wanneer een met macro-economische voorwaarden gekoppeld aan de coördinatie van het economisch beleid van de lidstaten verband houdende schorsing van vastleggingen betreffende het Cohesiefonds wordt opgeheven, besluit de Raad op voorstel van de Commissie en met inachtneming van het desbetreffende basisbesluit tot overschrijving van de geschorste vastleggingskredieten naar een volgend jaar. Kredieten die zijn geschorst voor jaar n, kunnen na jaar n+2 niet opnieuw op de begroting worden opgevoerd.

Motivering

De bepalingen betreffende de macro-economische voorwaarden blijven alleen voor het Cohesiefonds gelden, zoals van meet af aan ook het geval was.

Brussel, 9 oktober 2012

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  Paragraaf 65 van het CvdR-advies over "Het nieuwe meerjarig financieel kader na 2013", dat tijdens de 93e zitting (14/15 december 2011) is goedgekeurd.


18.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 391/37


Advies van het Comité van de Regio's — Programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (2014-2020)

2012/C 391/08

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

is ingenomen met het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (2014-2020), waarmee de Europese Commissie zich ertoe verbindt om concurrentievermogen als een fundamentele en prioritaire factor ter waarborging van permanente economische groei en toename van de werkgelegenheid in de EU te erkennen;

wijst op de talrijke bestaande initiatieven van lokale en regionale overheden in alle lidstaten, zoals de lokale centra voor kleine bedrijven, de door lokale en regionale overheden toegekende microkredieten of het gratis advies van deskundigen over het opzetten van kleine bedrijven, dat vaak de basis vormt voor het succes van een micro-onderneming in de opstartfase;

vestigt de aandacht op de behoeften van jonge ondernemers, voor wie het ondernemerschap vaak de enige kans is op een beroepscarrière en die bereid zijn om, dikwijls op de hele Europese markt, het daarmee verbonden risico te nemen. Daardoor zullen zij ook op de wereldmarkt de concurrentie aankunnen;

benadrukt dat het aanpakken van de tekortkomingen van de interne markt, als gevolg waarvan Europese kmo's minder goed in staat zijn om de concurrentie aan te gaan met hun evenknieën in andere delen van de wereld, de enige manier is om wereldwijd te kunnen concurreren. Kmo's moeten meer worden betrokken bij de tenuitvoerlegging van EU-projecten en hun positie in de relaties met grote ondernemingen (die vaak de hoofduitvoerders van deze projecten zijn) moet worden verbeterd. Daarom is het van belang dat kleine en middelgrote ondernemingen netwerken vormen.

Rapporteur

Witold KROCHMAL (PL/EA), wethouder van Wołów

Referentiedocument

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (2014-2020)

COM(2011) 834 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

is ingenomen met het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (2014-2020), waarmee de Europese Commissie zich ertoe verbindt om concurrentievermogen als een fundamentele en prioritaire factor ter waarborging van permanente economische groei en toename van de werkgelegenheid in de EU te erkennen.

2.

Het Comité ziet dit voorstel als een aanvulling op eerdere initiatieven van de Commissie in het kader van de Europa 2020-strategie. Het behelst een erkenning van de rol die kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) vervullen in het economisch bestel van de EU en een vaststelling van de tekortkomingen en turbulente ontwikkelingen in het ondernemingsklimaat voor kmo's, waardoor de ontwikkeling van bedrijven en de groei van hun concurrentievermogen kunnen worden vertraagd of zelfs ingedamd.

3.

Het Comité beklemtoont dat zijn standpunt wordt ondersteund door de enquête onder de lokale en regionale overheden van de EU over kmo-vriendelijke regio's en steden (1), die werd uitgevoerd door het Europa 2020-monitoringplatform van het Comité.

4.

Het Comité is zich ervan bewust dat de lidstaten en regio's in belangrijke mate verantwoordelijk zijn voor het wegnemen van markttekortkomingen, ofschoon de EU op sommige gebieden kan helpen door goede praktijken onder de aandacht te brengen, door te zorgen voor een efficiënte werking van de eengemaakte markt en door het ondernemingsklimaat te verbeteren, zodat het bedrijfsleven, waaronder ook kmo's, wereldwijd duurzaam kan concurreren. Dit impliceert het streven naar een koolstofarme economie en een efficiënt gebruik van hulpbronnen.

5.

Dit programma kan in aanzienlijke mate bijdragen aan verbetering van het vertrouwen in het Europese bedrijfsleven zowel op de Europese markten als op de wereldmarkt. Meer vertrouwen in de markten leidt tot toenemende belangstelling voor het ondernemerschap en een expansiever beleid van bestaande ondernemingen, waaronder kmo's, die de belangrijkste bron zijn van economische groei (58 % van de omzet in de EU) en werkgelegenheid (67 % van de werkgelegenheid in de particuliere sector) en in de periode 2002-2010 goed waren voor 85 % van de nieuwe arbeidsplaatsen in de particuliere sector.

6.

Het is een goede zaak dat in het programma wordt gewezen op het belang van het toerisme – een branche met een specifiek karakter waarin binnen de EU een groot aantal kmo's actief is en die een enorm aantal mensen werk biedt.

7.

Of het nu om startende of bestaande ondernemingen gaat of om bedrijven die worden gereorganiseerd, het is belangrijk dat er in verschillende ontwikkelingsfasen steun wordt verleend aan bedrijven en kmo's, aangezien dat leidt tot een groter concurrentievermogen van het bedrijfsleven op de interne en externe markten.

8.

Het Comité erkent dat bevordering en ontwikkeling van een ondernemingscultuur en -ethiek in de EU-samenleving een van de sleutelfactoren is voor het welslagen van het programma. Daarom is het ingenomen met het feit dat er op nationaal, regionaal en lokaal niveau kan worden deelgenomen aan de European Enterprise Award en andere vergelijkbare projecten.

9.

Het Comité wijst erop dat elk jaar drie Europese regio's een label voor "Europese Ondernemende Regio" krijgen uitgereikt, ter erkenning van de gunstige voorwaarden die ze voor kmo's creëren.

10.

Het Comité is van mening dat de bevordering van ondernemerschap al op school hoort te beginnen, door het bijbrengen van ondernemingszin en het stimuleren van economische zelfstandigheid, zodat studenten, als ze de arbeidsmarkt moeten betreden, een bewuste keuze kunnen maken van het werk dat ze willen doen. Om ervoor te zorgen dat schoolverlaters en afgestudeerden met de opgedane vaardigheden voor zichzelf kunnen beginnen en er naar alle waarschijnlijkheid vraag zal zijn naar de door hen geleverde diensten, mag het onderwijs niet voorbijgaan aan de behoeften van de markt.

11.

Het Comité pleit ervoor om in het beroepsonderwijs rekening te houden met trends en ontwikkelingen in het bedrijfsleven, aangezien voortdurende bijscholing voor ondernemers essentieel is voor het concurrentievermogen.

12.

Gewezen zij op de behoeften van jonge ondernemers, voor wie het ondernemerschap vaak de enige kans is op een beroepscarrière en die bereid zijn om, dikwijls op de hele Europese markt, het daarmee verbonden risico te nemen. Daardoor zullen zij ook op de wereldmarkt de concurrentie aankunnen.

13.

Voorts zij gewezen op de talrijke bestaande initiatieven van lokale en regionale overheden in alle lidstaten, zoals de lokale centra voor kleine bedrijven, de door lokale en regionale overheden toegekende microkredieten of het gratis advies van deskundigen over het opzetten van kleine bedrijven, dat vaak de basis vormt voor het succes van een micro-onderneming in de opstartfase.

14.

Tevens zij gewezen op de positie van vrouwelijke ondernemers en andere specifieke doelgroepen, met inbegrip van o.a. immigranten en ondernemers uit het buitenland, voor wie, rekening houdend met het bestaande EU-beleid op dit gebied, een speciaal initiatief moet worden geformuleerd ter verbetering van hun concurrentievermogen.

15.

Het Comité roept lokale en regionale overheden op om het programma ten uitvoer te leggen. Het dringt er met name op aan om de bureaucratische rompslomp en de belemmeringen bij het aanboren van externe financiering weg te nemen of te verminderen, om de documenten die bij aanbestedingen moeten worden ingediend, te vereenvoudigen, en door de voorwaarde om bankgaranties voor te leggen bij kleine opdrachten te schrappen.

Verbetering van het concurrentievermogen van EU-ondernemingen

16.

De enige manier om wereldwijd te kunnen concurreren, is het aanpakken van de tekortkomingen van de interne markt, als gevolg waarvan Europese kmo's minder goed in staat zijn om de concurrentie aan te gaan met hun evenknieën in andere delen van de wereld. Kmo's moeten meer worden betrokken bij de tenuitvoerlegging van EU-projecten en hun positie in de relaties met grote ondernemingen (die vaak de hoofduitvoerders van deze projecten zijn) moet worden verbeterd. Daarom is het van belang dat kleine en middelgrote ondernemingen netwerken vormen.

17.

Het Comité wijst erop dat de EU samen met de lidstaten moet zorgen voor een efficiënt functionerende eengemaakte markt en het ondernemingsklimaat moet verbeteren door de problemen weg te nemen of te verminderen die kmo's ondervinden bij de toegang tot financiering, door wat te doen aan hun beperkte capaciteit om uit te breiden naar markten buiten het land van herkomst (zowel binnen als buiten de eengemaakte markt), en door de overmatige fiscale belasting en de regeldruk te verlichten. Deze eisen moeten worden nageleefd, terwijl er ook moet worden gezorgd voor toegang tot kennis en nieuwe innovatieve technologieën en voor samenwerking met lokale vakscholen, universiteiten en hogescholen, die op hun beurt in hun programma's rekening moeten houden met het feit dat kmo's de motor zijn van de Europese economie.

18.

Het programma zou meer belang moeten hechten aan een grotere betrokkenheid van kleine en middelgrote ondernemingen bij de activiteiten, projecten en programma's van de EU op het gebied van onderzoek en innovatie, ook in de vorm van publiek-private partnerschappen. Door ondernemingen meer te betrekken bij onderzoeksprojecten neemt de knowhow binnen die ondernemingen toe, en dat komt ook hun internationale concurrentiepositie ten goede.

In het voorstel voor een kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, Horizon 2020, wordt in het bijzonder aangedrongen op een grotere inbreng van kmo's in onderzoeksprojecten. Door hen meer bij onderzoek te betrekken worden informatie en kennis toegankelijk gemaakt voor kmo's, die in sommige gevallen tot de wereldtop behoren.

19.

Alleen met zo'n aanpak zullen ondernemingen en kmo's zich kunnen ontwikkelen op een manier waarbij de verplichtingen inzake een koolstofarme economie die zich, ter verwezenlijking van de klimaat- en energiedoelstellingen, bedient van de nieuwste milieutechnologieën in acht worden genomen.

20.

Het Comité is ingenomen met het voorgestelde programmabudget van 2,522 miljard euro. Het merkt tegelijkertijd op dat het bedrag van 1,4 miljard euro voor financiële instrumenten, waarmee ondernemingen en kmo's rechtstreeks moeten worden ondersteund, slechts 56 % uitmaakt van het totale budget voor het hele programma. Indien de vraag naar financiële instrumenten hoger is dan redelijkerwijs mag worden verwacht, dan moet, overeenkomstig de bepalingen in artikel 16 van de ontwerpverordening, het besluit over aanpassingen in de toe te kennen percentages worden genomen door het Comité waarin alle landen vertegenwoordigd zijn die van het programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kmo's (COSME) profiteren. De rest van het budget – bedoeld voor maatregelen ter ondersteuning van een gunstig kmo-klimaat – moet ervoor zorgen dat er doeltreffend en efficiënt gebruik wordt gemaakt van de middelen die voor de periode 2014-2020 voor het hele programma worden toegekend.

21.

Het is billijk dat 1,7 % van het programmabudget wordt gebruikt voor administratieve uitgaven. Op die manier wordt namelijk gegarandeerd dat het programma op de juiste wijze wordt uitgevoerd zonder dat er een al te zware wissel wordt getrokken op het budget.

22.

Het Comité is van mening dat de middelen uit het programmabudget niet in de plaats mogen komen van initiatieven op nationaal, regionaal en lokaal niveau, maar deze horen te verbeteren en te versterken door er een EU-dimensie aan te geven middels efficiënte coördinatie en de aanpak van grensoverschrijdende hinderpalen voor samenwerking tussen particuliere actoren of overheidsorganen. Die samenwerking moet worden aangemoedigd door middel van horizontale netwerkvorming in plaats van verticale centralisering.

23.

De geboden steun dient volledig te worden gerechtvaardigd door de gestelde doelstellingen en zou door cumulatieve en multiplicatoreffecten en de benutting van de nagestreefde resultaten een positieve uitwerking moeten hebben in heel Europa.

24.

Het Comité benadrukt dat concurrentievermogen in grote mate afhangt van productiviteit, innovatie en efficiëntie, waarmee een blijvende inkomstengroei wordt gegenereerd, van de mate waarin ondernemingen optimaal gebruik kunnen maken van de geboden kansen, zoals die van de Europese eengemaakte markt, en van institutionele oplossingen, waarmee de juiste omstandigheden moeten worden gecreëerd voor een duurzame groei van bedrijven. Daarom moet er prioriteit worden verleend aan projecten die de factoren met de meeste invloed op het duurzame concurrentievermogen van ondernemingen en kmo's versterken.

25.

Deelname van derde landen aan het programma op grond van protocollen bij associatieovereenkomsten of van andere verdragen moet als een kans worden gezien om het werkterrein van ondernemingen die binnen de EU opereren, uit te breiden en om ervaring op te doen met de manier waarop ondernemingen buiten de EU-markt functioneren. Ook andere derde landen zouden aan het programma moeten kunnen deelnemen. Voor de financiering daarvan dient echter een beroep te worden gedaan op andere programma's voor samenwerking tussen de EU-lidstaten en derde landen.

26.

Het Comité wijst op de betekenis van de ontwikkeling van het ondernemersonderwijs, ook door voortdurende scholing, en benadrukt dat dit zich meer zou moeten richten op het bijbrengen van ondernemersvaardigheden en van een mentaliteit waarmee de uitdagingen van de moderne wereldmarkt kunnen worden aangegaan en die tegelijkertijd recht doet aan de traditionele beginselen van de Europese ondernemingsethiek, alsook op de invoering van MVO.

27.

De inspanningen ter bevordering van ondernemingszin en van een positieve houding ten aanzien van ondernemerschap dienen zich ook te richten op beginnende zelfstandigen die de arbeidsmarkt betreden, zoals vrouwen die deze moeite nemen en dit risico aangaan.

28.

De maatregelen ter verbetering van de toegang voor kmo's tot financiering (zoals de eigenvermogensfaciliteit en leningsgaranties) zouden een aanvulling moeten zijn op de financiële instrumenten die tot dusver worden aangewend in het kader van het cohesiebeleid, en zouden aan andere nauwkeurig vastgestelde middelen uit de lidstaten moeten kunnen worden gekoppeld.

29.

Het Comité staat positief tegenover de mogelijkheid om grensoverschrijdende kredieten en leningen te verstrekken. Hierdoor kunnen kmo's gebruikmaken van het enorme potentieel van de eengemaakte markt, hetgeen het concurrentievermogen en de duurzaamheid van bedrijfseconomische initiatieven, in bijvoorbeeld de toerismebranche, zou moeten versterken.

30.

Het Comité wijst met name op de rol van de Equity Facility for Growth (EFG), die zich richt op fondsen die durfkapitaal bieden, en benadrukt dat de beheerders van het programma met een juiste risicobeoordeling ervoor moeten zorgen dat zo veel mogelijk kmo's worden geholpen, dus ook bedrijven die op grond van de normale procedures bij banken weinig kans maken op ondersteuning, maar kunnen bijdragen tot een versterking van het algehele potentieel van de kmo-sector en tot een aanzienlijke vermindering van de werkloosheid.

31.

Het Comité blijft sceptisch over de hoogte van het LGF en roept de Commissie op om duidelijk aan te geven welke criteria er zijn gehanteerd bij het bepalen van deze hoogte, temeer daar er in het KCI-programma geen bovengrenzen zijn vastgelegd. Leningen voor startende ondernemers, investeringen of overdrachten zijn vaak aanzienlijk hoger dan de gestelde limieten en het is zorgwekkend dat dit ertoe leidt dat in het kader van het Horizon-programma hogere leningen worden verstrekt, ook al zijn die slechts bedoeld voor innovatieprojecten.

32.

Het Comité roept daarom op om terug te keren naar het vroegere kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie, waarin geen sprake was van dergelijke plafonds.

33.

Het Comité acht het legitiem dat er op individuele basis onderhandelingen worden gevoerd met instanties die zich inzetten voor het verkrijgen van middelen voor schuldfinanciering, zowel wat betreft de hoogte van het bedrag, die afhankelijk is van het bedrag van het gegarandeerde portefeuillerisico, als de looptijd van de lening.

34.

Het pleit voor doorlopend risicobeperkend toezicht op zowel de financiële instrumenten die gericht zijn op durfkapitaal, als de middelen die bestemd zijn voor dekking van de kmo-schuldfinancieringsportefeuilles.

Beheer van het programma

35.

Het Comité acht het billijk dat het indirecte beheer van het programma wordt overgedragen aan het Europees Investeringsfonds (EIF) en andere uitvoerende agentschappen, en de Commissie wordt belast met het permanente toezicht. Door het beheer op die manier te organiseren kan er worden geprofiteerd van de positieve ervaringen die het EIF gedurende meer dan tien jaar heeft opgebouwd als ondersteunende instantie van kmo's.

36.

Het Comité adviseert ook om gebruik te maken van de ervaringen van de Europese Investeringsbank (EIB) en het Enterprise Europe Network, dat de nodige expertise in huis heeft op het gebied van internationalisering van kmo's, ook buiten de EU.

37.

Om het programma op adequate wijze uit te voeren en de doeltreffendheid ervan te waarborgen moet er nauw worden samengewerkt met lokale en regionale overheden en de organen die het programma beheren, zodat er informatie over alle uitvoeringsterreinen van het programma kan worden uitgewisseld.

38.

Van essentieel belang zijn de ervaringen van kmo's met internationalisering over de EU-buitengrenzen heen en informatieoverdracht op dit gebied. Hiermee zouden kmo's moeten worden geholpen om de transactiekosten in verband met hun grensoverschrijdende activiteiten te verminderen. Dit is een terrein dat door deskundigen van EU-instellingen in samenwerking met nationale en regionale overheden zou moeten worden ontgonnen.

39.

Het Comité wijst er ook op dat er voorlichtingscentra voor kmo's kunnen worden opgericht. Het zal echter niet dicteren hoe dergelijke organen eruit moeten zien of hoe ze precies te werk moeten gaan. Dit is iets wat in het kader van de multilaterale samenwerkingsovereenkomsten tussen lidstaten en regio's moet worden opgelost.

40.

Het directe beheer van het programma zou hoofdzakelijk op regionaal niveau moeten plaatsvinden met steun van en toezicht door de nationale overheden. Op dit beheersniveau moet een monitoringsysteem worden ontwikkeld voor de risico's die optreden bij de uitvoering van projecten.

41.

Ook zou monitoring van projecten een onderdeel moeten zijn van de uitvoeringsevaluatie op basis van de in bijlage I van het voorstel genoemde indicatoren voor het bereiken van middellangetermijndoelstellingen. Deze monitoring dient tevens betrekking te hebben op informatie over de uitvoering van programmamaatregelen op het gebied van klimaatbescherming en op andere EU-beleidsterreinen.

42.

Bovengenoemde monitoringactiviteiten moeten samenvallen en overeenstemmen met de controleactiviteiten van de Commissie. Haar vertegenwoordigers zullen naast de medewerkers van de Rekenkamer en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) ter plekke audits, controles en inspecties uitvoeren.

43.

De auditstrategie zou voor de objectieve beoordeling van de uitvoering van het programma moeten dienen zonder de begunstigden van het programma te belasten. In de controlesystemen dient rekening te worden houden met de fase waarin de uitvoering van de projecten zich bevindt, zodat ze het uitvoeringstempo niet negatief beïnvloeden en niet te veel extra kosten met zich meebrengen.

Huidige bedreigingen voor het programma

44.

Door de huidige begrotingssituatie in veel landen nemen nationale regeringen hun toevlucht tot de meest eenvoudige methode om hun overheidsinkomsten te vergroten, nl. verhoging van de verschillende afdrachten. Daardoor stijgen de arbeidskosten, met als gevolg dat kmo's failliet gaan of hun heil gaan zoeken in de informele economie. Het Comité roept daarom op tot bescherming van de kmo's, omdat de zojuist genoemde aanpak de uitweg uit de economische crisis vertraagt en de toegevoegde waarde van het programma feitelijk teniet kan doen. Kmo's vormen een doeltreffend instrument in de strijd tegen werkloosheid.

45.

Ook administratieve lasten in verband met het starten van een onderneming en fiscale lasten tijdens de bedrijfsvoering kunnen de ontwikkeling van het concurrentievermogen van bedrijven en kmo's in veel EU-landen afremmen. Daarom roept het CvdR op om voor 2020 de nettoregeldruk in alle EU-wetgeving in kwestie met 25 % te verminderen. Voor de actoren in de kmo-sector zou het goed zijn als een breder scala aan belemmeringen zou worden beslecht.

46.

Het Comité is van mening dat in het programma extra bonussen zouden moeten worden voorgesteld voor landen en regio's met het meest kmo-vriendelijke bestel, dat kleine en middelgrote ondernemingen in staat stelt om zich te ontwikkelen, hun concurrentievermogen te verbeteren en hun activiteiten uit te breiden naar externe markten. Het stimuleren van een positieve houding heeft tot doel om in de verschillende landen en regio's de juiste ontwikkelingen in gang te zetten.

47.

De Commissie zou zich meer moeten inspannen voor een betere informatievoorziening over de marktontwikkeling in landen met snel groeiende economieën, over de daar geldende investeringsvoorwaarden en rechtssystemen en over de daar heersende lokale gewoonten op het gebied van economische activiteiten.

48.

Het Comité pleit voor toegankelijke, dat wil zeggen gedetailleerde, snel beschikbare en betaalbare informatie over externe markten voor kmo's. Behalve de voorlichtingscentra voor kmo's dienen ook de diplomatieke vertegenwoordigingen van de EU in de desbetreffende gebieden daarbij een belangrijke rol te spelen.

49.

Bevordering van de ondernemersgeest onder EU-burgers vereist aanpassingen in lesprogramma's en het onderwijssysteem. Dit is een kwestie van lange adem waardoor het risico bestaat dat de voorgenomen doelstellingen voor de langere en middellange termijn niet worden gehaald.

50.

Het Comité wijst op de mogelijke overregulering van kmo-activiteiten op Europees, nationaal en lokaal niveau, hetgeen de procedures voor die activiteiten en voor steunaanvragen in het kader van de verschillende programma's nodeloos kan bemoeilijken, met alle gevolgen van dien voor de concurrentiepositie van kmo's. Er moet prioriteit worden gegeven aan de aanpak van de regeldruk en de belemmeringen in verband met het opzetten en uitvoeren van economische activiteiten.

II.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

COM(2011) 834 final

Overweging (1)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(1)

De Commissie heeft de Mededeling "Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (2) (hierna "de Europa 2020-strategie") in maart 2010 goedgekeurd. De mededeling werd door de Europese Raad in juni 2010 bekrachtigd. De Europa 2020-strategie is een reactie op de economische crisis en is bedoeld om Europa op het volgende decennium voor te bereiden. Het stelt vijf ambitieuze doelstellingen vast inzake klimaat en energie, werkgelegenheid, innovatie, onderwijs en sociale inclusie die in 2020 bereikt moeten zijn en legt essentiële groeifactoren vast die Europa dynamischer en concurrerender moeten maken. Er wordt ook benadrukt hoe belangrijk het is om de groei van de Europese economie te stimuleren en te komen tot een hoog niveau van werkgelegenheid, een koolstofarme en energie-efficiënte economie die weinig hulpbonnen verbruikt, en sociale cohesie.

(1)

De Commissie heeft de Mededeling "Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (2) (hierna "de Europa 2020-strategie") in maart 2010 goedgekeurd. De mededeling werd door de Europese Raad in juni 2010 bekrachtigd. De Europa 2020-strategie is een reactie op de economische crisis en is bedoeld om Europa op het volgende decennium voor te bereiden. Het stelt vijf ambitieuze doelstellingen vast inzake klimaat en energie, werkgelegenheid, innovatie, onderwijs en sociale inclusie die in 2020 bereikt moeten zijn en legt essentiële groeifactoren vast die Europa dynamischer en concurrerender moeten maken. Er wordt ook benadrukt hoe belangrijk het is om de groei van de Europese economie te stimuleren en te komen tot een hoog niveau van werkgelegenheid, een koolstofarme en energie-efficiënte economie die weinig hulpbonnen verbruikt, en sociale cohesie.

Wijzigingsvoorstel 2

COM(2011) 834 final

Overweging (6)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(6)

Om bij te dragen aan de versterking van het concurrentievermogen en de duurzaamheid van EU-ondernemingen, vooral kmo's, aan de versterking van de kennismaatschappij en aan een ontwikkeling gebaseerd op een evenwichtige economische groei moet een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kmo's (hierna "het programma") worden vastgesteld.

(6)

Om bij te dragen aan de versterking van concurrentievermogen van EU-ondernemingen, vooral kmo's, aan en aan moet een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kmo's (hierna ) worden vastgesteld.

Motivering

Concurrentievermogen en duurzaamheid moeten niet als aparte doelstellingen worden gezien. Concurrentievermogen moet juist worden gezien als iets wat afhangt van duurzaamheid. Volgens het Verslag over het Europese concurrentievermogen 2010 is duurzaam concurrentievermogen het vermogen van bedrijven om blijvend concurrerend te worden op een manier die strookt met duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen.

Wijzigingsvoorstel 3

COM(2011) 834 final

Overweging (18)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(18)

Zoals beschreven in de Mededeling van de Commissie van 30 juni 2010"Europa, toeristische topbestemming in de wereld – een nieuw beleidskader voor het toerisme in Europa" (3), die bekrachtigd werd in de conclusies van de Europese Raad in oktober 2010, is toerisme een belangrijke sector van de Europese economie. Ondernemingen in deze sector leveren een aanzienlijke bijdrage aan het bruto binnenlands product (bbp) en de schepping van nieuwe banen de Unie en hebben een groot potentieel voor de ontwikkeling van ondernemingsactiviteiten, omdat deze sector voornamelijk uit kmo's bestaat. Het Verdrag van Lissabon erkent het belang van toerisme en stelt de specifieke bevoegdheden van de Unie vast die op dit gebied de maatregelen van de lidstaten moeten aanvullen. Er is een duidelijke toegevoegde waarde voor het toerisme-initiatief op het niveau van de Unie, vooral door de beschikbaarstelling van gegevens en analyses, door transnationale promotiestrategieën te ontwikkelen en beste praktijken uit te wisselen.

(18)

Zoals beschreven in de Mededeling van de Commissie van 30 juni 2010"Europa, toeristische topbestemming in de wereld – een nieuw beleidskader voor het toerisme in Europa" (3), die bekrachtigd werd in de conclusies van de Europese Raad in oktober 2010, is toerisme een belangrijke sector van de Europese economie. Ondernemingen in deze sector leveren een aanzienlijke bijdrage aan het bruto binnenlands product (bbp) en de schepping van nieuwe banen de Unie en hebben een groot potentieel voor de ontwikkeling van ondernemingsactiviteiten, omdat deze sector voornamelijk uit kmo's bestaat. Het Verdrag van Lissabon erkent het belang van toerisme en stelt de specifieke bevoegdheden van de Unie vast die op dit gebied de maatregelen van de lidstaten moeten aanvullen. , vooral door de beschikbaarstelling van gegevens en analyses, door te ontwikkelen en beste praktijken uit te wisselen.

Wijzigingsvoorstel 4

COM(2011) 834 final

Overweging (20)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(20)

Het programma moet een aanvulling zijn op andere programma's van de Unie en tegelijk erkennen dat elk instrument volgens zijn eigen specifieke procedures moet werken. Dezelfde subsidiabele kosten mogen dus geen twee keer gefinancierd worden. Teneinde toegevoegde waarde en een aanzienlijke impact van de EU-financiering te bereiken, moeten nauwe synergieën tussen het programma, andere programma's van de Unie en de structuurfondsen worden ontwikkeld.

(20)

Het programma moet een aanvulling zijn op andere programma's van de Unie en tegelijk erkennen dat elk instrument volgens zijn eigen specifieke procedures moet werken. Dezelfde subsidiabele kosten mogen dus geen twee keer gefinancierd worden. Teneinde toegevoegde waarde en een aanzienlijke impact van de EU-financiering te bereiken, moeten nauwe synergieën tussen het programma andere programma's van de Unie en de structuurfondsen worden ontwikkeld.

Wijzigingsvoorstel 5

COM(2011) 834 final

Overweging (24)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(24)

De Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte en de protocollen bij associatieovereenkomsten bepalen dat de landen die betrokken zijn bij de programma's van de Unie kunnen deelnemen. Ook andere derde landen moeten kunnen deelnemen als overeenkomsten en procedures daarin voorzien.

(24)

De Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte en de protocollen bij associatieovereenkomsten bepalen dat de landen die betrokken zijn bij de programma's van de Unie kunnen deelnemen. Ook andere derde landen moeten kunnen deelnemen als overeenkomsten en procedures daarin voorzien.

Wijzigingsvoorstel 6

COM(2011) 834 final

Artikel 2, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 2

Algemene doelstellingen

Artikel 2

Algemene doelstellingen

1.   Het programma draagt bij aan de volgende algemene doelstellingen, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de specifieke behoeften van kmo's op Europees en wereldniveau.

1.   Het programma draagt bij aan de volgende algemene doelstellingen, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de specifieke behoeften van kmo's op Europees en wereldniveau.

(a)

versterking van het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de EU-ondernemingen, onder meer in de toeristische sector;

(a)

versterking van het concurrentievermogen van de EU-ondernemingen, ;

(b)

aanmoediging van een ondernemerscultuur en bevordering van de oprichting en de groei van kmo's.

(b)

aanmoediging van een ondernemerscultuur en bevordering van de oprichting en de groei van kmo's.

Motivering

Concurrentievermogen en duurzaamheid moeten niet als aparte doelstellingen worden gezien, aangezien concurrentievermogen op de lange termijn afhangt van duurzaamheid. Beleid moet worden gebaseerd op een langetermijnstrategie.

In het beleidsinititatief "Small Business Act voor Europa" wordt gesteld dat het noodzakelijk is een cultuur te creëren waarin de rol van ondernemers wordt verdedigd en mensen worden gestimuleerd om een eigen bedrijf op te zetten en waarin de sterke punten en het vermogen van ondernemers om de uitdagingen aan te gaan belicht en erkend worden.

Wijzigingsvoorstel 7

COM(2011) 834 final

Artikel 2, lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 2

Algemene doelstellingen

Artikel 2

Algemene doelstellingen

2.   De verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstellingen wordt gemeten met de volgende indicatoren:

2.   De verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstellingen wordt gemeten met de volgende indicatoren:

(a)

het groeipercentage van de industriële sector van de Unie in verhouding tot de totale stijging van het bruto binnenlands product (bbp);

(a)

het groeipercentage van de industriële sector van de Unie in verhouding tot de totale stijging van het bruto binnenlands product (bbp);

(b)

de groei van de industriële productie in de Unie in eco-ondernemingen;

(b)

de groei van de industriële productie in de Unie in eco-ondernemingen;

(c)

de veranderingen in de administratieve belasting voor kmo's;

(c)

de veranderingen in de administratieve belasting voor kmo's;

(d)

kmo-groei op het gebied van toegevoegde waarde en aantal werknemers;

(e)

en kmo-omlooptijd.

kmo-groei op het gebied van toegevoegde waarde en aantal werknemers;

 

en kmo-omlooptijd.

Wijzigingsvoorstel 8

COM(2011) 834 final

Artikel 3, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 3

Specifieke doelstellingen

Artikel 3

Specifieke doelstellingen

1.   De specifieke doelstellingen van het programma zijn:

1.   De specifieke doelstellingen van het programma zijn:

a)

verbetering van de raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de ondernemingen in de Unie, waaronder in de toeristische sector;

a)

verbetering van de raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de ondernemingen in de Unie;

b)

bevordering van ondernemerschap, waaronder bij specifieke doelgroepen;

b)

bevordering van ondernemerschap, waaronder bij specifieke doelgroepen;

c)

verbetering van de toegang voor kmo's tot financiering in de vorm van eigen vermogen en schuld;

c)

verbetering van de toegang voor kmo's tot financiering in de vorm van eigen vermogen en schuld;

d)

verbetering van de toegang tot markten binnen de Unie en wereldwijd.

d)

verbetering van de toegang tot markten binnen de Unie en wereldwijd.

Wijzigingsvoorstel 9

COM(2011) 834 final

Artikel 6, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 6

Acties ter verbetering van de raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van EU-ondernemingen raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van EU-ondernemingen

Artikel 6

Acties ter verbetering van de raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van EU-ondernemingen

1.   De Commissie ondersteunt acties ter verbetering en versterking van het concurrentievermogen en de duurzaamheid van EU-ondernemingen, in het bijzonder kmo's, om de doeltreffendheid, coherentie en consistentie van nationale beleidsprogramma's ter bevordering van het concurrentievermogen, de duurzaamheid en de groei van ondernemingen in Europa te verbeteren.

1.   De Commissie ondersteunt acties ter verbetering van het concurrentievermogen van EU-ondernemingen, in het bijzonder kmo's, om de doeltreffendheid, coherentie en consistentie van nationale beleidsprogramma's ter bevordering van het concurrentievermogen, de duurzaamheid en de groei van ondernemingen in Europa te verbeteren.

Wijzigingsvoorstel 10

COM(2011) 834 final

Artikel 6, lid 2, sub a)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 6

Acties ter verbetering van de raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van EU-ondernemingen

Artikel 6

Acties ter verbetering van de raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van EU-ondernemingen

2.   De Commissie kan acties ondersteunen die bedoeld zijn om nieuwe concurrentievermogenstrategieën te ontwikkelen. Dergelijke acties kunnen het volgende omvatten:

2.   De Commissie kan acties ondersteunen die bedoeld zijn om nieuwe concurrentievermogenstrategieën te ontwikkelen. Dergelijke acties kunnen het volgende omvatten:

a)

maatregelen om het ontwerp, de uitvoering en de evaluatie van beleid met betrekking tot concurrentievermogen en duurzaamheid van ondernemingen, met inbegrip van weerbaarheid ten aanzien van rampen, te verbeteren en om de ontwikkeling van passende infrastructuren, clusters van wereldklasse en zakelijke netwerken, raamvoorwaarden en de ontwikkeling van duurzame producten, diensten en processen te waarborgen;

a)

maatregelen om het ontwerp, de uitvoering en de evaluatie van beleid met betrekking tot concurrentievermogen en duurzaamheid van ondernemingen, met inbegrip van weerbaarheid ten aanzien van rampen, te verbeteren en om de ontwikkeling van passende infrastructuren, clusters van wereldklasse en zakelijke netwerken, raamvoorwaarden en de ontwikkeling van duurzame producten, diensten en processen te waarborgen;

Motivering

Als een van de eerste maatregelen ter ondersteuning van de inspanningen van kmo's moeten deze ondernemingen overtuigd worden van de voordelen van samenwerking om concrete acties uit te werken die anders niet haalbaar zouden zijn of minder rendement voor de afzonderlijke bedrijven zouden opleveren. Samenwerking tussen ondernemingen blijkt een van de meest doeltreffende maatregelen te zijn, die onmiddellijk effect sorteert.

Wijzigingsvoorstel 11

COM(2011) 834 final

Artikel 6, lid 2, sub c)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 6

Acties ter verbetering van de raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van EU-ondernemingen

Artikel 6

Acties ter verbetering van de raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van EU-ondernemingen

c)

ondersteuning voor de ontwikkeling van een kmo-beleid en samenwerking tussen beleidmakers, voornamelijk met het oog op een betere toegankelijkheid van programma's en maatregelen voor kmo's.

c)

ondersteuning voor de ontwikkeling van een kmo-beleid en samenwerking tussen beleidmakers, voornamelijk met het oog op een betere toegankelijkheid van programma's en maatregelen voor kmo's .

Wijzigingsvoorstel 12

COM(2011) 834 final

Artikel 6, lid 2, sub d)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 6

Acties ter verbetering van de raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van EU-ondernemingen

Artikel 6

Acties ter verbetering van de raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van EU-ondernemingen

 

d)

Motivering

Gezien de belangrijke rol ervan in de strategische doelstellingen voor de toeristische sector wordt voorgesteld dit soort maatregelen mee te nemen in overeenstemming met de Europa 2020-strategie, die slimme groei als een van de prioriteiten heeft, d.w.z. ontwikkeling van een op kennis en innovatie gebaseerde economie.

Wijzigingsvoorstel 13

COM(2011) 834 final

Artikel 8, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 8

Acties ter verbetering van de toegang tot financiering voor kmo's

Artikel 8

Acties ter verbetering van de toegang tot financiering voor kmo's

1.   De Commissie ondersteunt acties die bedoeld zijn om de toegang tot financiering voor kmo's in hun start- en groeifase te verbeteren en die een aanvulling zijn op het gebruik van financiële instrumenten voor kmo's door de lidstaten op nationaal en regionaal niveau. Om complementariteit te verzekeren, zullen deze acties nauw worden gecoördineerd met acties die in het kader van het cohesiebeleid en op nationaal niveau worden ondernomen. Dergelijke acties zijn bedoeld om het aanbod van zowel aandelenfinanciering als schuldfinanciering te stimuleren.

1.   De Commissie ondersteunt acties die bedoeld zijn om de toegang tot financiering voor kmo's in hun start- en groeifase te verbeteren en die een aanvulling zijn op het gebruik van financiële instrumenten voor kmo's door de lidstaten op nationaal en regionaal niveau. Om complementariteit te verzekeren, zullen deze acties nauw worden gecoördineerd met acties die in het kader van het cohesiebeleid en op nationaal niveau worden ondernomen. Dergelijke acties zijn bedoeld om het aanbod van zowel aandelenfinanciering als schuldfinanciering te stimuleren.

Wijzigingsvoorstel 14

COM(2011) 834 final

Artikel 8, lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 8

Acties ter verbetering van de toegang tot financiering voor kmo's

Artikel 8

Acties ter verbetering van de toegang tot financiering voor kmo's

2.   Als onderdeel van de in lid 1 bedoelde acties ontwikkelt de Commissie maatregelen, afhankelijk van de vraag op de markt, ter verbetering van grensoverschrijdende en meerlandenfinanciering, om zo kmo's te helpen hun activiteiten in overeenstemming met de EU-wetgeving te internationaliseren.

2.   Als onderdeel van de in lid 1 bedoelde acties ontwikkelt de Commissie maatregelen, afhankelijk van de vraag op de markt, ter verbetering van grensoverschrijdende en meerlandenfinanciering, om zo kmo's te helpen hun activiteiten in overeenstemming met de EU-wetgeving te internationaliseren.

Wijzigingsvoorstel 15

COM(2011) 834 final

Bijlage II – Titel De leninggarantiefaciliteit (LGF)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Bijlage II –   Titel De leninggarantiefaciliteit (LGF)

Wijzigingsvoorstel 16

COM(2011) 834 final

Bijlage II (3)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Bijlage II (3)

Bijlage II (3)

3.

De LGF moet, behalve voor leningen in de geëffectiseerde portefeuille, leningen dekken tot maximaal 150 000 euro en met een minimumlooptijd van 12 maanden. De LGF moet zodanig zijn opgezet dat kan worden gerapporteerd over de innovatieve ondersteunde kmo's, zowel wat het aantal als de omvang van de leningen betreft.

3.

De LGF moet . De LGF moet zodanig zijn opgezet dat kan worden gerapporteerd over de innovatieve ondersteunde kmo's, zowel wat het aantal als de omvang van de leningen betreft.

Motivering

De nieuwe bovengrens heeft weinig zin. Er zijn namelijk niet of nauwelijks projecten die onder deze grens kunnen blijven. Het oude systeem zonder bovengrens moet daarom gehandhaafd worden.

Brussel, 9 oktober 2012

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  http://portal.cor.europa.eu/europe2020/news/Pages/InvitationtoparticipateintheSurveyonSME-friendlyRegionsandCities.aspx.

(2)  COM (2010) 2020 final.

(3)  COM(2010) 352 final.


18.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 391/49


Advies van het Comité van de Regio's — Pakket overheidsopdrachten

2012/C 391/09

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

vindt dat in de regelgeving voor aanbestedingen meer aandacht zou moeten worden besteed aan het uitgangspunt dat een aanbestedende dienst "waar voor zijn geld" moet krijgen. De belangrijkste reden voor een aanbestedende dienst om een aanbesteding uit te schrijven is de gewenste levering van een product, dienst of werk. De regelgeving moet ervoor zorgen dat zowel de burgers als de aanbieders en afnemers tevreden zijn met het resultaat van de aanbesteding. Eenvoudige en begrijpelijke regels vergemakkelijken uiteraard ook de grensoverschrijdende handel;

betreurt dat ook sommige nieuwe voorstellen moeilijk te begrijpen en buitengewoon gedetailleerd zijn, en dat er een aantal nieuwe bepalingen is bijgekomen. Er is ook een aantal bepalingen bijgekomen ter vereenvoudiging van aanbestedingen, maar andere nieuwe regels zorgen juist voor méér administratieve rompslomp voor de aanbestedende diensten, terwijl rechtszekerheid onontbeerlijk is om overheidsopdrachten in alle rust te kunnen gunnen;

is van mening dat het mogelijk is om eenvoudiger maar toch doeltreffende regels voor aanbestedingen op te stellen, hetgeen met name blijkt uit de overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement, GPA) van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), die eenvoudiger is dan soortgelijke EU-regelgeving. De Commissie zou de drempel voor aanbestedingen aanzienlijk moeten verhogen. Aangezien slechts een zeer klein percentage van de overheidsopdrachten aan buitenlandse inschrijvers wordt gegund en gezien de administratieve rompslomp die de regelgeving met zich brengt voor aanbestedende diensten en aannemers, is het onnodig om zo'n lage drempel te hanteren;

wijst erop dat het voorstel in strijd is met het recht van de lidstaten om zelf hun interne aangelegenheden te regelen. Het is belangrijk dat het evenredigheidsbeginsel in acht wordt genomen. Een voorgestelde EU-maatregel moet enerzijds noodzakelijk zijn om het doel te bereiken en anderzijds doeltreffender zijn dan een soortgelijke maatregel op nationaal niveau. In dit geval wijst niets erop dat de voorgestelde regeling doeltreffender is dan wanneer elke lidstaat dit zelf, overeenkomstig de nationale wetgeving, regelt.

Rapporteur

Catarina SEGERSTEN LARSSON (SE/EVP), lid van de Provinciale Staten van Värmland

Referentiedocumenten

Advies over het pakket overheidsopdrachten, bestaande uit:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gunnen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten

COM(2011) 895 final

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gunnen van overheidsopdrachten

COM(2011) 896 final

I.   ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

1.

In het Groenboek van de Commissie betreffende overheidsopdrachten ("De modernisering van het EU-beleid inzake overheidsopdrachten - Naar een meer efficiënte Europese aanbestedingsmarkt", COM(2011) 15 final) werd een groot aantal kwesties aan de orde gesteld die verband houden met overheidsopdrachten.

2.

Het Comité van de Regio's bracht in mei 2011 advies uit over het Groenboek en benadrukte in dit advies dat kleine en middelgrote ondernemingen moeten kunnen meedingen naar overheidsopdrachten, dat de huidige regels veel te gedetailleerd zijn en dat er milieuvriendelijk, sociaal verantwoord en innovatief moet kunnen worden aanbesteed. Voorts wilde het Comité het onderscheid tussen "A"- en "B"-diensten in stand houden, een Europees aanbestedingspaspoort invoeren, het toepassingsgebied van de procedure van gunning door onderhandelingen uitbreiden en de regels voor raamovereenkomsten verbeteren.

II.   VOORSTEL VAN DE EUROPESE COMMISSIE TOT WIJZIGING VAN DE RICHTLIJN BETREFFENDE HET GUNNEN VAN OVERHEIDSOPDRACHTEN EN DE RICHTLIJN BETREFFENDE HET GUNNEN VAN OPDRACHTEN IN DE SECTOREN WATER- EN ENERGIEVOORZIENING, VERVOER EN POSTDIENSTEN

3.

Het voorstel voor herziening van de aanbestedingsrichtlijnen bevat in vergelijking met de bestaande richtlijnen een groot aantal nieuwe en gedetailleerde bepalingen. Een aantal voorstellen beoogt de procedure te vereenvoudigen voor kleine en middelgrote ondernemingen. Voor bepaalde vormen van samenwerking tussen overheden wordt een uitzondering gemaakt. Er wordt meer nadruk gelegd op het milieu, op sociale aspecten en innovaties en op e-handel. Wat ook nieuw is, is het voorstel om voortaan geen onderscheid meer te maken tussen "A"- en "B"-diensten en een nieuw systeem voor de aanbesteding van sociale diensten in te voeren. Ook worden regels voorgesteld voor toezicht op overheidsopdrachten, evenals voor adviesverlening.

4.

Toen de bestaande aanbestedingsrichtlijnen werden opgesteld, heeft het Comité van de Regio's zich ook al gebogen over de behoefte aan een beduidend eenvoudiger regelgeving. Het huidige systeem leidt tot een hoop problemen en juridisch getouwtrek, omdat de regelgeving ingewikkeld en onduidelijk is. Het getuigt ook van wantrouwen jegens aanbestedende diensten. Het Comité betreurt bovendien dat vooral de procedure van de openbare aanbesteding aandacht krijgt, en niet het resultaat in termen van het algemeen belang.

5.

In de regelgeving voor aanbestedingen zou meer aandacht moeten worden besteed aan het uitgangspunt dat een aanbestedende dienst "waar voor zijn geld" moet krijgen. De belangrijkste reden voor een aanbestedende dienst om een aanbesteding uit te schrijven is de gewenste levering van een product, dienst of werk. De regelgeving moet ervoor zorgen dat zowel de burgers als de aanbieders en afnemers tevreden zijn met het resultaat van de aanbesteding. Eenvoudige en begrijpelijke regels vergemakkelijken uiteraard ook de grensoverschrijdende handel.

6.

Helaas zijn ook sommige nieuwe voorstellen moeilijk te begrijpen en buitengewoon gedetailleerd. Bovendien is er een aantal nieuwe bepalingen bijgekomen. Er is ook een aantal bepalingen bijgekomen ter vereenvoudiging van aanbestedingen, maar andere nieuwe regels zorgen juist voor méér administratieve rompslomp voor de aanbestedende diensten, terwijl rechtszekerheid onontbeerlijk is om overheidsopdrachten in alle rust te kunnen gunnen.

7.

Krachtens artikel 5, lid 4, VEU mogen de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken. De voorgestelde mate van detaillering druist in tegen het voornemen om de aanbestedingsregels te vereenvoudigen en legt de aanbestedende diensten, en dan met name de kleine lokale en regionale overheden, onaanvaardbare administratieve lasten op.

8.

De regelgeving zou er een stuk handzamer op zijn geworden als het aantal regels was beperkt en vereenvoudigd en, waar nodig, was aangevuld met richtsnoeren op basis van de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Deze kunnen voortdurend worden bijgewerkt zonder dat de richtlijn moet worden aangepast.

9.

Dat het mogelijk is om eenvoudiger maar toch doeltreffende regels voor aanbestedingen op te stellen, blijkt met name uit de overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement, GPA) van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), die eenvoudiger is dan soortgelijke EU-regelgeving. De Commissie zou de drempel voor aanbestedingen aanzienlijk moeten verhogen. Aangezien slechts een zeer klein percentage van de overheidsopdrachten aan buitenlandse inschrijvers wordt gegund en gezien de administratieve rompslomp die de regelgeving met zich brengt voor aanbestedende diensten en aannemers, is het onnodig om zo'n lage drempel te hanteren. De recente WTO-overeenkomst inzake overheidsopdrachten (GPA) vervangt de overeenkomst uit 1994. Het Comité van de Regio's roept de Commissie op nu al onderhandelingen aan te vatten over de herziening van de overeenkomst van december 2011 en daarbij opnieuw over de drempel te onderhandelen, teneinde deze aanzienlijk op te trekken.

10.

Het is buitengewoon belangrijk dat er regels zijn die het voor kleine en middelgrote ondernemingen eenvoudiger maken om in te schrijven op overheidsopdrachten, en dat de mogelijkheden voor onderaanbesteding worden uiteengezet. Ook hier komen eenvoudige regels van pas, omdat deze bedrijven niet over juridische kennis met betrekking tot aanbestedingen of andere expertise beschikken. Zij zijn deskundig op het gebied van de goederen of diensten die zij aanbieden, niet op het gebied van de aanbestedingsregelgeving. Er wordt een aantal regels voorgesteld die het deze ondernemingen een stuk eenvoudiger maken, zoals op het gebied van certificaten en de invoering van een Europees aanbestedingspaspoort. Dat is een goede zaak. Het Comité van de Regio's begrijpt echter niet waarom opdrachten verplicht in percelen zouden moeten worden verdeeld en waarom aanbestedende diensten zouden moeten toelichten waarom zij dat niet doen.

11.

"Opdrachten die worden gegund aan gecontroleerde entiteiten, of samenwerking voor de gezamenlijke uitvoering van de taken van algemeen belang van de deelnemende aanbestedende diensten moeten worden vrijgesteld van de toepassing van de aanbestedingsregels indien is voldaan aan de in de richtlijn neergelegde voorwaarden", zo luidt het voorstel. De voorgestelde regeling van vrijstellingen voor intragroepssamenwerking en voor de samenwerking tussen aanbestedende diensten is echter te restrictief geformuleerd, zal in de praktijk niet uitvoerbaar zijn en er dus toe leiden dat de richtlijn wellicht botst met de interne bestuursrechtelijke regelingen van de lidstaten.

12.

Het Comité van de Regio's stelde in zijn reactie op het Groenboek voor dat voor de procedure van gunning door onderhandeling dezelfde voorwaarden zouden moeten gelden als in de nutssector en het Comité blijft bij dit standpunt. Er is geen reden om aan te nemen dat diensten in de "klassieke" sector minder goed kunnen onderhandelen dan entiteiten die actief zijn in de nutssector. De aanbestedende diensten kopen niet alleen standaardgoederen in, maar ook veel ingewikkelde producten als IT-systemen en medische apparatuur, en voor deze aankopen is de procedure van gunning door onderhandelingen geschikt, evenals voor allerlei vormen van gecompliceerde dienstverlening.

13.

Kleine en middelgrote ondernemingen zouden de mogelijkheid moeten krijgen om gebruik te maken van de procedure van gunning door onderhandelingen, omdat deze procedure meer flexibiliteit biedt. Bovendien is het voor deze ondernemingen vaak moeilijk om hun inschrijving aan te vullen of aan te passen. Op dit vlak zouden de regels wat minder rigide kunnen zijn.

14.

De aanbesteding van informatie- en communicatietechnologie (ICT-systemen) is een geval apart, omdat aanvullende overeenkomsten, bijv. voor extra licenties en nieuwe modules, niet altijd zonder overwegende bezwaren van zowel technische als financiële aard aan een openbare aanbesteding kunnen worden onderworpen.

15.

Voor lokale en regionale aanbestedende diensten wordt een enigszins eenvoudiger systeem voorgesteld met een oproep tot mededinging via een periodieke indicatieve aankondiging, overeenkomstig de WTO-regels. Indien van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, hoeft vóór de aanvang van de aanbestedingsprocedure geen aparte aankondiging van een aanbesteding bekend te worden gemaakt. Dat is een goed voorstel, dat e.e.a. voor zowel overheidsdiensten als bedrijven een stuk gemakkelijker maakt.

16.

In zijn advies over het Groenboek suggereerde het Comité van de Regio's dat voor raamovereenkomsten dezelfde bepalingen dienen te gelden als in de Richtlijn Nutsbedrijven, als opstap naar flexibeler regelgeving. Het is teleurstellend dat de Commissie in plaats daarvan voorstelt de Richtlijn Nutsbedrijven aan te passen en de bepalingen hiervan net zo gedetailleerd te maken als die welke betrekking hebben op de "klassieke" sector. Ook moet duidelijk worden gesteld dat wanneer het om goederen en diensten gaat die aan individuele behoeften voldoen, zoals hulpmiddelen voor gehandicapten, in de overeenkomst moet kunnen worden vastgelegd dat de burger zelf een keuze mag maken uit de aannemers die in de raamovereenkomst worden genoemd.

17.

Het Comité van de Regio's vindt elektronische aanbestedingen een goede zaak en is blij met het initiatief van de Commissie op dit vlak. Elektronische aanbestedingen vereenvoudigen de procedure voor zowel kopers als verkopers. De voorgestelde periode van twee jaar voordat het verplicht wordt om elektronisch in te schrijven op aanbestedingen is echter veel te kort, met name voor kleine ondernemingen. De aanbestedende dienst moet hierover beslissen. Niet in alle branches en alle lidstaten zijn bedrijven even vergevorderd op dit vlak en het zijn de aanbestedende diensten zelf die hier het beste zicht op hebben. Het is onbegrijpelijk waarom aparte regels en een kortere termijn zouden gelden voor het invoeren van deze verplichting voor aankoopcentrales, met name in het geval van lokale en regionale aankoopcentrales.

18.

Het Comité wil ook beklemtonen dat het absoluut noodzakelijk is dat de Commissie de CPV-codes herziet. Het is nl. moeilijk om er wegwijs in te worden; bovendien is het systeem ambigu en soms ook onlogisch. Elektronische aanbestedingen verlopen soepeler met een goed functionerend systeem van CPV-codes.

19.

Het Comité van de Regio's is van mening dat het huidige onderscheid tussen "A"- en "B"-diensten absoluut in stand moet worden gehouden en dat de voorgestelde artikelen 74-76 over sociale en andere specifieke diensten moeten worden geschrapt. Deze diensten hebben erg weinig grensoverschrijdend belang. Het voorgestelde model voor sociale diensten weegt niet op tegen de nadelen die de afschaffing van de speciale regeling voor B-diensten met zich meebrengt. Er moet niet alleen een uitzondering worden gemaakt voor sociale diensten en diensten in de gezondheidszorg, maar ook voor bijv. juridische dienstverlening, waarbij persoonlijk vertrouwen een belangrijke rol speelt en moeilijk op de gebruikelijke wijze kan worden geconcurreerd. Ook maaltijdvoorziening en beroepsopleidingsdiensten zijn vaak een vorm van sociale dienstverlening. Dat geldt eveneens voor schoonmaakwerk en andere vormen van dienstverlening aan ouderen en mensen met een handicap.

20.

Het Comité is van mening dat overheidsdiensten een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het bereiken van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, zeker wat betreft de vlaggenschipinitiatieven ‧Innovatie-Unie‧ en ‧Efficiënt gebruik van hulpbronnen‧, door gebruik te maken van hun kopersmacht.

21.

Het Comité van de Regio's juicht het toe dat in het voorstel voor een richtlijn meer nadruk wordt gelegd op de mogelijkheid om milieu- en sociale eisen te stellen, zelfs wanneer dat ten koste lijkt te gaan van de toepasbaarheid van de regels. Een voorbeeld hiervan is artikel 67 inzake levenscycluskosten. Het is belangrijk dat de aanbestedende dienst beslist of, en zo ja, welke eisen er worden gesteld, omdat goederen en diensten van heel verschillende aard kunnen zijn, en dat beleidsdoelstellingen kunnen worden vastgesteld op basis van de beleidskeuzes op lokaal en regionaal niveau. Het maakt een groot verschil of je cement aanbesteedt of een MRI-scanner. Het Comité van de Regio's merkt echter op dat er een objectief verband met het voorwerp van de opdracht moet bestaan om ondoorzichtige en willekeurige gunningsbesluiten te vermijden en eerlijke concurrentie tussen ondernemingen te garanderen.

22.

Het Comité van de Regio's vindt dat het voor de aanbestedende dienst mogelijk moet zijn om tegen de "laagste kosten" aan te besteden of de "economisch voordeligste inschrijving" te kiezen. Voor een groot aantal basisproducten, zoals benzine, is de prijs het enige echte criterium. Dat geldt echter ook voor sommige complexe producten, zoals bepaalde geneesmiddelen, waarvan de kwaliteit al getest is bij de aanvraag van een verkoopvergunning. Aanbesteden tegen de laagste prijs hoeft niet te betekenen dat er geen kwaliteitseisen worden gesteld. Bij dit soort aanbestedingen staan de kwaliteitseisen voorop; pas als aan de gestelde eisen is voldaan, wordt naar de prijs gekeken en wordt het scherpste bod aanvaard. Aanbesteden tegen de laagste prijs is ook gunstig voor kleine ondernemingen, omdat deze vaak lage administratieve kosten hebben en tegen zeer competitieve prijzen kunnen inschrijven. Concurrentie op sociale of milieuaspecten kan er daarentegen toe leiden dat veel kleine ondernemingen van de markt worden uitgesloten. Het is verwarrend dat in het voorstel wordt gesproken over "laagste kostprijs" in plaats van over "laagste prijs". Het begrip "laagste kostprijs" hangt meer samen met het economisch meest voordelige aanbod en geeft aan dat ook rekening wordt gehouden met andere zaken dan de prijs. Omwille van de duidelijkheid is het beter om de terminologie van de bestaande richtlijnen aan te houden.

23.

De Commissie stelt ook nieuwe bepalingen voor die de betrekkingen met onderaannemers en wijziging van de overeenkomst tijdens de looptijd regelen. Het Comité van de Regio's vindt echter dat dit niet thuishoort in een richtlijn, nu niet en ook in de toekomst niet. Dat is iets voor het nationale verbintenissenrecht. Toch kan het nuttig zijn om dit soort kwesties in een interpretatief document te behandelen.

24.

De Commissie stelt een aantal verstrekkende bepalingen voor met betrekking tot nationale toezichtsinstanties en steun bij aanbestedingen. Daarover werd echter met geen woord gerept in het groenboek. Volgens artikel 2 van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid dient de Commissie brede raadplegingen te houden alvorens een wetgevingshandeling voor te stellen. Bij dergelijke raadplegingen kan, indien nodig, de lokale en regionale dimensie van de geplande maatregelen worden bekeken, vooral in zeer dringende gevallen. De oprichting van nationale toezichtsinstanties is werkelijk van groot belang voor het lokale en regionale niveau, vooral in lidstaten waar decentrale overheden wetgevende macht hebben.

25.

Het voorstel is in strijd met het recht van de lidstaten om zelf hun interne aangelegenheden te regelen en met het subsidiariteitsbeginsel. Het is belangrijk dat het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel in acht worden genomen. Een voorgestelde EU-maatregel moet enerzijds noodzakelijk zijn om het doel te bereiken en anderzijds doeltreffender zijn dan een soortgelijke maatregel op nationaal niveau. In dit geval wijst niets erop dat de voorgestelde regeling doeltreffender is dan wanneer elke lidstaat dit zelf, overeenkomstig de nationale wetgeving, regelt. Bestaande structuren van overheden en de rechterlijke macht zouden in staat moeten zijn om de nieuwe handhavingstaken uit te voeren, waardoor het dus niet nodig is om in alle lidstaten aparte nieuwe toezichthoudende instanties op te zetten. Bovendien worden in het Commissievoorstel bepaalde taken gecombineerd op een wijze die de traditionele bevoegdheidsverdeling tussen overheden en gerechtelijke instanties niet in acht neemt.

III.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

COM(2011) 896 final

Overweging 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(14)

Er is een groot gebrek aan rechtszekerheid over de vraag in hoeverre de aanbestedingsregels moeten worden toegepast op de samenwerking tussen overheidsdiensten. De desbetreffende rechtspraak van het Europees Hof van Justitie wordt door de lidstaten en zelfs door de aanbestedende diensten op uiteenlopende wijze geïnterpreteerd. Het is daarom noodzakelijk te verduidelijken in welke gevallen de aanbestedingsregels niet van toepassing zijn op overeenkomsten tussen aanbestedende diensten. Bij deze verduidelijking moeten de beginselen die zijn neergelegd in de toepasselijke jurisprudentie van het Hof van Justitie, als leidraad fungeren. Het enkele feit dat beide partijen in een overeenkomst zelf aanbestedende diensten zijn, sluit op zich de toepassing van aanbestedingsregels niet uit. De toepassing van aanbestedingsregels mag echter niet ten koste gaan van de vrijheid van overheidsdiensten om te beslissen hoe zij de vervulling van hun taken van algemeen belang willen organiseren. Opdrachten die worden gegund aan gecontroleerde entiteiten, of samenwerking voor de gezamenlijke uitvoering van de taken van algemeen belang van de deelnemende aanbestedende diensten moeten daarom worden vrijgesteld van de toepassing van de aanbestedingsregels indien is voldaan aan de in deze richtlijn neergelegde voorwaarden. Deze richtlijn wil ervoor zorgen dat vrijgestelde samenwerking tussen overheidsdiensten niet leidt tot verstoring van de mededinging ten opzichte van particuliere ondernemers. De deelname van een aanbestedende dienst als inschrijver in een procedure voor de gunning van een overheidsopdracht mag evenmin leiden tot verstoring van de mededinging.

(14)

Er is een groot gebrek aan rechtszekerheid over de vraag in hoeverre de aanbestedingsregels moeten worden toegepast op de samenwerking tussen overheidsdiensten. De desbetreffende rechtspraak van het Europees Hof van Justitie wordt door de lidstaten en zelfs door de aanbestedende diensten op uiteenlopende wijze geïnterpreteerd. Het is daarom noodzakelijk te verduidelijken in welke gevallen de aanbestedingsregels niet van toepassing zijn op overeenkomsten tussen aanbestedende diensten. Bij deze verduidelijking moeten de beginselen die zijn neergelegd in de toepasselijke jurisprudentie van het Hof van Justitie, als leidraad fungeren. Het enkele feit dat beide partijen in een overeenkomst zelf aanbestedende diensten zijn, sluit op zich de toepassing van aanbestedingsregels niet uit. De toepassing van aanbestedingsregels mag echter niet ten koste gaan van de vrijheid van overheidsdiensten om te beslissen hoe zij de vervulling van hun taken van algemeen belang willen organiseren. Opdrachten die worden gegund aan gecontroleerde entiteiten, of samenwerking voor de gezamenlijke uitvoering van de taken van algemeen belang van de deelnemende aanbestedende diensten moeten daarom worden vrijgesteld van de toepassing van de aanbestedingsregels indien is voldaan aan de in deze richtlijn neergelegde voorwaarden. Deze richtlijn wil ervoor zorgen dat vrijgestelde samenwerking tussen overheidsdiensten niet leidt tot verstoring van de mededinging ten opzichte van particuliere ondernemers. De deelname van een aanbestedende dienst als inschrijver in een procedure voor de gunning van een overheidsopdracht mag evenmin leiden tot verstoring van de mededinging.

Motivering

Er dient op te worden gewezen dat de aanbestedingsregels geen betrekking hebben op de verschillende vormen van samenwerking tussen overheidsdiensten.

Wijzigingsvoorstel 2

COM(2011) 896 final

Overweging 46

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(46)

Aanbestedende diensten kunnen af te rekenen krijgen met externe omstandigheden die zij niet konden voorzien bij de gunning van de opdracht. In dat geval is enige flexibiliteit vereist om de opdracht zonder nieuwe gunningsprocedure aan deze omstandigheden aan te passen. Het begrip onvoorzienbare omstandigheden verwijst naar omstandigheden die niet konden worden voorzien ondanks een normaal zorgvuldige voorbereiding van de aanvankelijke gunning door de aanbestedende dienst, rekening houdend met de beschikbare middelen, de aard en de kenmerken van het specifieke project, de goede praktijk in het betrokken gebied en de noodzaak te zorgen voor een passende verhouding tussen de voor de voorbereiding van de gunning uitgetrokken middelen en de voorzienbare waarde ervan. Dit is echter niet van toepassing in gevallen waarin een wijziging tot een verandering van de aard van de gehele aanbesteding leidt, bijvoorbeeld door werken, leveringen of diensten te vervangen door iets anders of door het soort aanbesteding wezenlijk te veranderen, want in een dergelijke situatie kan een hypothetische invloed op het resultaat worden vermoed.

(46)

Aanbestedende diensten kunnen af te rekenen krijgen met externe omstandigheden die zij niet konden voorzien bij de gunning van de opdracht. In dat geval is enige flexibiliteit vereist om de opdracht zonder nieuwe gunningsprocedure aan deze omstandigheden aan te passen. Het begrip onvoorzienbare omstandigheden verwijst naar omstandigheden die niet konden worden voorzien ondanks een normaal zorgvuldige voorbereiding van de aanvankelijke gunning door de aanbestedende dienst. Dit is echter niet van toepassing in gevallen waarin een wijziging tot een verandering van de aard van de gehele aanbesteding leidt, bijvoorbeeld door werken, leveringen of diensten te vervangen door iets anders of door het soort aanbesteding wezenlijk te veranderen, want in een dergelijke situatie kan een hypothetische invloed op het resultaat worden vermoed.

Motivering

In de inleiding bij het wetsvoorstel wordt omschreven wat er onder "onvoorzienbare omstandigheden" wordt verstaan, maar daarbij mag niet worden verwezen naar de beschikbare middelen van de aanbestedende diensten en de vraag hoe deze zich verhouden tot de totale voorzienbare waarde van het project. Deze zaken vallen niet onder de bevoegdheid van de Commissie. Organisatorische en personeelsgerelateerde aspecten van de aanbestedende dienst mogen evenmin als criterium mee in beschouwing worden genomen in de evaluatie van de uitkomst van de aanbestedingsprocedure. Lokale aanbestedende diensten mogen zelf bepalen hoe zij hun personeelsmiddelen inzetten en welke werkwijzen zij hanteren, ongeacht de gunningsprocedure voor overheidsopdrachten. Een dergelijk evaluatiemechanisme is in strijd met het EU-recht en moet daarom uit de inleiding worden geschrapt.

Wijzigingsvoorstel 3

COM(2011) 895 final

Artikel 1

COM(2011) 896 final

Artikel 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 1

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze richtlijn worden regels vastgesteld betreffende procedures voor aanbesteding door aanbestedende diensten met betrekking tot overheidsopdrachten en prijsvragen waarvan de geraamde waarde niet minder bedraagt dan de in de artikel 4 vastgestelde drempels.

1.   Bij deze richtlijn worden regels vastgesteld betreffende procedures voor aanbesteding door aanbestedende diensten met betrekking tot overheidsopdrachten en prijsvragen waarvan de geraamde waarde niet minder bedraagt dan de in de artikel 4 vastgestelde drempels.

2.   Aanbesteding in de zin van deze richtlijn is de aankoop of de verkrijging in een andere vorm van werken, leveringen of diensten door een of meer aanbestedende diensten van door deze aanbestedende diensten gekozen ondernemers, ongeacht of de werken, leveringen of diensten een openbare bestemming hebben of niet.

2.   Aanbesteding in de zin van deze richtlijn is de aankoop of de verkrijging in een andere vorm van werken, leveringen of diensten door een of meer aanbestedende diensten van door deze aanbestedende diensten gekozen ondernemers

Een geheel van werken, leveringen en/of diensten, zelfs indien aangekocht in verschillende opdrachten, vormt één enkele aanbesteding in de zin van deze richtlijn indien de opdrachten deel uitmaken van één enkel project.

.

 

   

 

 

 

 

   

 

   

 

 

 

 

   

 

 

 

   

Motivering

De verkrijging van werken, leveringen of diensten zonder openbare bestemming valt niet onder de aanbestedingsrichtlijnen.

Een specifieke gunning moet de basis van een aanbesteding zijn en niet een specifiek project, omdat een project ook onderdelen kan bevatten die buiten het toepassingsgebied van de richtlijn vallen.

De bepalingen inzake de betrekkingen tussen overheidsinstanties moeten worden verplaatst van artikel 11 (in COM(2011) 896) en artikel 21 (in COM(2011) 895) naar artikel 1, omdat zij buiten het toepassingsgebied vallen.

In het arrest van het Hof van Justitie (Teckal C-107/98) wordt gesproken over activiteiten die "in hoofdzaak" worden uitgeoefend door de betrokken rechtspersoon, en niet voor 90 procent. Restrictieve interpretatie van de rechtspraak van het Hof dient te worden vermeden.

Als gevolg van de voorgestelde wijzigingen dienen artikel 11 (in COM(2011) 896) en artikel 21 (in COM(2011) 895) te worden geschrapt.

Wijzigingsvoorstel 4

COM(2011) 896 final

Artikel 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 4

Artikel 4

Drempelbedragen

Drempelbedragen

Deze richtlijn is van toepassing op opdrachten waarvan de geraamde waarde exclusief belasting over de toegevoegde waarde (BTW) gelijk is aan of groter dan de volgende drempelbedragen:

Deze richtlijn is van toepassing op opdrachten waarvan de geraamde waarde exclusief belasting over de toegevoegde waarde (BTW) gelijk is aan of groter dan de volgende drempelbedragen:

(a)

5 000 000 euro voor overheidsopdrachten voor werken;

(a)

5 000 000 euro voor overheidsopdrachten voor werken;

(b)

130 000 euro voor overheidsopdrachten voor leveringen en voor diensten gegund door aanbestedende diensten die centrale overheidsinstanties zijn, en voor door deze instanties georganiseerde prijsvragen; wat betreft overheidsopdrachten voor leveringen afkomstig van aanbestedende diensten die op het gebied van defensie werkzaam zijn, geldt deze drempel alleen voor opdrachten betreffende producten die onder bijlage III vallen;

(b)

130 000 euro voor overheidsopdrachten voor leveringen en voor diensten gegund door aanbestedende diensten die centrale overheidsinstanties zijn, en voor door deze instanties georganiseerde prijsvragen; wat betreft overheidsopdrachten voor leveringen afkomstig van aanbestedende diensten die op het gebied van defensie werkzaam zijn, geldt deze drempel alleen voor opdrachten betreffende producten die onder bijlage III vallen;

(c)

200 000 euro voor overheidsopdrachten voor leveringen en voor diensten gegund door lagere aanbestedende diensten en voor door deze diensten georganiseerde prijsvragen;

(c)

euro voor overheidsopdrachten voor leveringen en voor diensten gegund door lagere aanbestedende diensten en voor door deze diensten georganiseerde prijsvragen

(d)

500 000 euro voor overheidsopdrachten voor sociale en andere specifieke diensten in de zin van bijlage XVI.

.

Motivering

De huidige drempel van ongeveer 1 500 000 kroon voor goederen en diensten heeft tot gevolg dat er bijna geen grensoverschrijdende handel bestaat. Slechts 1,4 % van de in 2009 afgesloten contracten oversteeg de landsgrenzen. Het valt aan te bevelen dat de drempel voor goederen en diensten wordt opgetrokken en dat de tekst in artikel 4, lid 1, onder d) wordt geschrapt. Bij de volgende heronderhandeling van de WTO-overeenkomst zou de Commissie de daadwerkelijke verhoging van de drempelbedragen voor overheidsopdrachten op zijn minst als een hoge prioriteit moeten beschouwen. Aangezien een erg klein deel van de overheidsopdrachten grensoverschrijdend is en de regelgeving voor overheden en leveranciers een administratieve last betekent, is het niet nodig dergelijke lage drempelwaarden te hanteren.

Wijzigingsvoorstel 5

COM(2011) 895 final

Artikel 19

COM(2011) 896 final

Artikel 10

Specifieke uitsluitingen voor overheidsopdrachten voor diensten

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Specifieke uitsluitingen voor overheidsopdrachten voor diensten

Specifieke uitsluitingen voor overheidsopdrachten voor diensten

(…)

(…)

(c)

betreffende diensten van arbitrage en bemiddeling;

(c)

betreffende diensten van arbitrage en bemiddeling;

 

 

 

 

 

 

(d)

inzake financiële diensten betreffende de uitgifte, de aankoop, de verkoop en de overdracht van effecten of andere financiële instrumenten, in de zin van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad, door de centrale banken verleende diensten en activiteiten die zijn uitgevoerd in het kader van de Europese faciliteit voor financiële stabiliteit;

(d)

financiële diensten betreffende de uitgifte, de aankoop, de verkoop en de overdracht van effecten of andere financiële instrumenten, in de zin van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad, die door de centrale banken verleende diensten en activiteiten die zijn uitgevoerd in het kader van de Europese faciliteit voor financiële stabiliteit;

(e)

inzake arbeidsovereenkomsten;

(e)

arbeidsovereenkomsten;

 

[…]

 

Motivering

(c bis):

Bij diensten als de vertegenwoordiging in rechte en andere juridische diensten is de link met de nationale wetgeving groot en daarom hebben deze diensten in de regel geen grensoverschrijdende dimensie. Los daarvan is er bij deze diensten sprake van een bijzondere vertrouwensrelatie, die in het kader van een aanbestedingsprocedure niet geobjectiveerd kan worden.

(c ter):

In het geval van burgerbescherming en reddingsdiensten mogen criteria als economische rentabiliteit geen rol spelen.

(d):

De vrijstelling voor alleenrecht zoals vastgelegd in artikel 18 van Richtlijn 2004/18/EG en artikel 24 en 25 van Richtlijn 2004/17/EG moet worden gehandhaafd, evenals de bepaling inzake de vrijstelling voor verrichtingen om de aanbestedende diensten van geld of kapitaal te voorzien (artikel 16, onder d). Er is behoefte aan deze bepalingen in de lidstaten.

(g):

De Europese Verdragen kennen de lidstaten uitdrukkelijk het recht toe om een alleenrecht over te dragen. Dat moet tot uiting komen in de aanbestedingsregelgeving.

Wijzigingsvoorstel 6

COM(2011) 896 final

Artikel 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Motivering

Ter verduidelijking van de uitzondering die de overdracht van taken en bevoegdheden vormt op de aanbestedingsregels.

Wijzigingsvoorstel 7

COM(2011) 895 final

Artikel 21

COM(2011) 896 final

Artikel 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Betrekkingen tussen overheden

1.   Een opdracht die door een aanbestedende dienst wordt gegund aan een andere rechtspersoon, valt buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn wanneer aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:

   

(a)

de aanbestedende dienst oefent op de betrokken rechtspersoon toezicht uit zoals op zijn eigen diensten;

(b)

ten minste 90 % van de activiteiten van deze rechtspersoon wordt uitgeoefend voor de controlerende aanbestedende dienst of voor andere rechtspersonen die door deze aanbestedende dienst worden gecontroleerd;

(c)

er is geen privé-deelneming in de gecontroleerde rechtspersoon.

Een aanbestedende dienst wordt geacht op een rechtspersoon toezicht zoals op zijn eigen diensten uit te oefenen in de zin van de eerste alinea, onder a), wanneer hij zowel op strategische doelstellingen als belangrijke beslissingen van de gecontroleerde rechtspersoon een beslissende invloed uitoefent.

2.   Lid 1 is eveneens van toepassing wanneer een gecontroleerde entiteit die een aanbestedende dienst is, een opdracht gunt aan haar controlerende entiteit of aan een andere rechtspersoon die door dezelfde aanbestedende dienst wordt gecontroleerd, mits er geen privé-deelneming is in de rechtspersoon aan wie de overheidsopdracht wordt gegund.

   

3.   Een aanbestedende dienst die geen toezicht over een rechtspersoon uitoefent in de zin van lid 1, kan niettemin zonder de bepalingen van deze richtlijn toe te passen een opdracht gunnen aan een rechtspersoon die hij gezamenlijk met andere aanbestedende diensten controleert, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

   

(a)

de aanbestedende diensten oefenen op de betrokken rechtspersoon gezamenlijk toezicht uit zoals op hun eigen diensten;

(b)

ten minste 90 % van de activiteiten van deze rechtspersoon wordt verricht voor de controlerende aanbestedende diensten of andere rechtspersonen die door dezelfde aanbestedende diensten worden gecontroleerd;

(c)

er is geen privé-deelneming in de gecontroleerde rechtspersoon.

Voor de toepassing van punt a) worden aanbestedende diensten geacht gezamenlijk toezicht uit te oefenen over een rechtspersoon wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)

de besluitvormingsorganen van de gecontroleerde rechtspersoon zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van alle deelnemende aanbestedende diensten;

(b)

deze aanbestedende diensten zijn in staat gezamenlijk beslissende invloed uit te oefenen over de strategische doelstellingen en belangrijke beslissingen van de gecontroleerde rechtspersoon;

(c)

de gecontroleerde rechtspersoon streeft geen andere belangen na dan die van de met hem verbonden autoriteiten;

(d)

de gecontroleerde rechtspersoon haalt uit de overheidsopdrachten met de aanbestedende diensten geen andere winst dan een vergoeding van de reële kosten.

4.   Een overeenkomst tussen twee of meer aanbestedende diensten wordt niet geacht een overheidsopdracht te zijn in de zin van artikel 2, lid 6, van deze richtlijn wanneer aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:

   

(a)

de overeenkomst voorziet in een echte samenwerking tussen de deelnemende aanbestedende diensten met de bedoeling hun taken van openbaar belang gezamenlijk uit te oefenen, met wederzijdse rechten en verplichtingen voor de partijen;

(b)

de overeenkomst berust alleen op overwegingen die verband houden met het openbare belang;

(c)

de deelnemende aanbestedende diensten behalen op de open markt niet meer dan 10 % van de omzet uit de activiteiten die relevant zijn in het kader van de overeenkomst;

(d)

de overeenkomst houdt geen andere financiële overdrachten tussen de deelnemende aanbestedende diensten in dat die welke betrekking hebben op een vergoeding voor de reële kosten van de werken, leveringen of diensten;

(e)

in geen van de betrokken aanbestedende diensten is sprake van privé-deelneming.

5.   De in de leden 1 tot en met 4 bedoelde afwezigheid van privé-deelneming wordt gecontroleerd bij de gunning van de opdracht of bij de sluiting van de overeenkomst.

   

De uitsluitingen waarin de leden 1 tot en met 4 voorzien, zijn niet langer van toepassing wanneer een privé-deelneming plaatsvindt, hetgeen als gevolg heeft dat de lopende opdrachten voor mededinging moeten worden opengesteld door middel van gewone aanbestedingsprocedures.

Motivering

Als gevolg van wijzigingsvoorstel 3 dienen de artikelen 21 en 11 te worden geschrapt.

Wijzigingsvoorstel 8

COM(2011) 895 final

Artikel 31

COM(2011) 896 final

Artikel 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Voorbehouden opdrachten

Voorbehouden opdrachten

De lidstaten kunnen het recht om deel te nemen aan aanbestedingsprocedures voorbehouden aan beschutte werkplaatsen en aan ondernemers die de maatschappelijke en professionele integratie van gehandicapte en achtergestelde werknemers tot doel hebben, of de uitvoering van deze opdrachten voorbehouden in het kader van programma’s voor beschermde arbeid, mits meer dan 30 % van de werknemers van deze werkplaatsen, ondernemingen of programma's gehandicapte of achtergestelde werknemers zijn.

De lidstaten kunnen het recht om deel te nemen aan aanbestedingsprocedures voorbehouden aan beschutte werkplaatsen en aan ondernemers die de maatschappelijke en professionele integratie van gehandicapte en achtergestelde werknemers tot doel hebben, of de uitvoering van deze opdrachten voorbehouden in het kader van programma’s voor beschermde arbeid, mits meer dan 30 % van de , ondernemingen of programma's gehandicapte of achtergestelde werknemers zijn.

In de oproep tot mededinging wordt naar deze bepaling verwezen.

In de oproep tot mededinging wordt naar deze bepaling verwezen.

Motivering

Deze bepaling is nieuw en daarom moet worden gedefinieerd welke groepen hieronder vallen en met name in hoeverre het toepassingsgebied van dit artikel ruimer is dan dat van het huidige artikel 19.

Wijzigingsvoorstel 9

COM(2011) 895 final

Artikel 34

COM(2011) 896 final

Artikel 19, lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten zorgen ervoor dat uiterlijk twee jaar na de in artikel 92, lid 1, bepaalde datum alle aanbestedingsprocedures uit hoofde van deze richtlijn worden verricht met gebruik van elektronische communicatiemiddelen, met name door elektronische inschrijving, overeenkomstig de voorschriften van dit artikel.

De lidstaten alle aanbestedingsprocedures uit hoofde van deze richtlijn worden verricht met gebruik van elektronische communicatiemiddelen, met name door elektronische inschrijving, overeenkomstig de voorschriften van dit artikel.

Motivering

Gezien het feit dat de voorwaarden zowel voor aanbestedende diensten, vooral op lokaal niveau, als voor aannemers in allerlei branches zeer uiteenlopen, is het beter dat de lidstaten actief bijdragen tot het gebruik van elektronische aanbestedingen in plaats van te eisen dat deze op korte termijn worden ingevoerd.

Wijzigingsvoorstel 10

COM(2011) 896 final

Artikel 24

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Keuze van de procedures

Keuze van de procedures

1.   Wanneer zij overheidsopdrachten voor werken, leveringen of diensten gunnen, passen aanbestedende diensten de nationale procedures toe die in overeenstemming met deze richtlijn zijn gebracht, mits onverminderd artikel 30 een oproep tot mededinging overeenkomstig deze richtlijn is bekendgemaakt.

1.   Wanneer zij overheidsopdrachten voor werken, leveringen of diensten gunnen, passen aanbestedende diensten de nationale procedures toe die in overeenstemming met deze richtlijn zijn gebracht, mits onverminderd artikel 30 een oproep tot mededinging overeenkomstig deze richtlijn is bekendgemaakt.

De lidstaten bepalen dat aanbestedende diensten openbare of niet-openbare procedures kunnen toepassen, zoals geregeld bij deze richtlijn.

De lidstaten bepalen dat aanbestedende diensten openbare of niet-openbare procedures kunnen toepassen, zoals geregeld bij deze richtlijn.

De lidstaten kunnen bepalen dat aanbestedende diensten innovatiepartnerschappen kunnen toepassen zoals geregeld bij deze richtlijn.

De lidstaten bepalen dat aanbestedende diensten innovatiepartnerschappen kunnen toepassen zoals geregeld bij deze richtlijn.

Zij kunnen ook bepalen dat aanbestedende diensten een procedure van gunning door onderhandelingen of een concurrentiegerichte dialoog kunnen toepassen in de volgende gevallen:

(a)

met betrekking tot werken, wanneer de opdracht voor werken zowel het ontwerp als de uitvoering van werken in de zin van artikel 2, lid 8, tot doel heeft of wanneer onderhandelingen vereist zijn om de juridische of financiële voorwaarden van het project te bepalen;

(b)

met betrekking tot overheidsopdrachten voor werken, voor werken die alleen worden uitgevoerd met het oog op onderzoek of innovatie, proefneming of ontwikkeling en niet met het doel winst te boeken of de kosten voor onderzoek en ontwikkeling terug te verdienen;

(c)

met betrekking tot opdrachten voor diensten of leveringen, wanneer de technische specificaties niet met voldoende precisie kunnen worden opgesteld op basis van de normen, Europese technische goedkeuringen, gemeenschappelijke technische specificaties of technische referentiekaders in de zin van de punten 2 tot en met 5 van bijlage VIII;

(d)

in geval van onregelmatige of onaanvaardbare inschrijvingen in de zin van artikel 30, lid 2, onder a), naar aanleiding van een openbare of niet-openbare procedure;

(e)

indien ten gevolge van specifieke omstandigheden die te maken hebben met de aard of de complexiteit van de werken, leveringen of diensten of de hieraan verbonden risico's, de opdracht niet kan worden gegund zonder voorafgaande onderhandelingen.

De lidstaten kunnen besluiten de procedure van gunning door onderhandelingen, de concurrentiegerichte dialoog of het innovatiepartnerschap niet in nationale wetgeving om te zetten.

Motivering

Het CvdR vindt dat voor gunning door onderhandelingen in de "klassieke" sector dezelfde voorwaarden moeten gelden als in de nutssector. Dat geldt ook voor de concurrentiegerichte dialoog. Er is geen reden om aan te nemen dat deze procedure minder geschikt zou zijn voor diensten in de klassieke sector dan voor instanties die actief zijn in de nutssector. De aanbestedende dienst moet op basis van de aanbesteding in kwestie beslissen welke procedure dient te worden gevolgd.

Het is ook belangrijk om duidelijk aan te geven dat het aan de aanbestedende dienst en niet aan het nationale of EU-niveau is om per geval de meest geschikte procedure te kiezen. De EU en het nationale niveau moeten de aanbestedende diensten alle procedures ter beschikking stellen. Gebeurt dat niet, dan zouden er in elke lidstaat weer andere regels en procedures worden gehanteerd, met als gevolg dat de concurrentie verstoord raakt en er ongelijke mededingingsvoorwaarden ontstaan.

Wijzigingsvoorstel 11

COM(2011) 896 final

Artikel 30, lid 2, onder (a)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(a)

wanneer in het kader van een openbare of niet-openbare procedure geen of geen geschikte inschrijvingen of geen aanvragen tot deelneming zijn ingediend, mits de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht niet wezenlijk worden gewijzigd en aan de Commissie of de overeenkomstig artikel 84 aangewezen nationale toezichtsinstantie op hun verzoek een verslag wordt overgelegd;

(a)

wanneer in het kader van een openbare of niet-openbare procedure geen of geen geschikte inschrijvingen of geen aanvragen tot deelneming zijn ingediend, mits de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht niet wezenlijk worden gewijzigd;

Motivering

Samen met artikel 84 (Overheidstoezicht) leidt deze verslagleggingsplicht tot onnodige bureaucratische rompslomp. Nieuwe administratieve verplichtingen moeten in het kader van de vereenvoudiging en flexibilisering van het EU-aanbestedingsrecht dringend worden vermeden. Daarom moet deze zin worden geschrapt.

Wijzigingsvoorstel 12

COM(2011) 895 final

Artikel 44, onder (d) (i) en onder e)

COM(2011) 896 final

Artikel 30, lid 2, onder (c) (i) en onder (d)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(c)

wanneer de werken, leveringen of diensten alleen door een bepaalde ondernemer kunnen worden verricht om een van de volgende redenen:

(c)

wanneer de werken, leveringen of diensten alleen door een bepaalde ondernemer kunnen worden verricht om een van de volgende redenen:

(i)

het ontbreken van mededinging om technische redenen;

(i)

het ontbreken van mededinging om technische redenen;

(d)

in strikt noodzakelijke gevallen waarin dringende spoed, voortvloeiende uit overmacht, het onmogelijk maakt de gestelde termijnen voor openbare procedures, niet-openbare procedures en procedures van gunning door onderhandelingen met voorafgaande oproep tot mededinging in acht te nemen. De ter rechtvaardiging van de dringende noodzaak ingeroepen omstandigheden mogen in geen geval aan de aanbestedende diensten te wijten zijn;

(d)

in strikt noodzakelijke gevallen waarin dringende spoed, , het onmogelijk maakt de gestelde termijnen voor openbare procedures, niet-openbare procedures en procedures van gunning door onderhandelingen met voorafgaande oproep tot mededinging in acht te nemen. De ter rechtvaardiging van de dwingende spoed ingeroepen omstandigheden mogen in geen geval aan de aanbestedende diensten te wijten zijn;

Motivering

Het artikel dient te worden aangevuld met "geldige redenen" voor gevallen waarin een aanbestedende dienst een gebouw wil laten optrekken, bijv. een school, op een bepaalde plaats en de eigenaar van het perceel zijn grond alleen wil verkopen als hij het gebouw mag bouwen.

"Overmacht" betekent een aanscherping ten opzichte van de huidige formulering in artikel 31, lid 1, onder c) van Richtlijn 2004/18/EG. De huidige formulering moet worden gehandhaafd. Het moet mogelijk zijn om gebruik te maken van de procedure van gunning door onderhandelingen zonder mededinging voor de aankoop van leveringen en diensten die een aanbestedende dienst op grond van andere rechtsvoorschriften moet verschaffen, bijv. maaltijdvoorziening voor ouderen of de levering van hartkleppen aan ziekenhuizen, zolang er geen uitspraak is gedaan in de rechtszaak waarin beroep werd aangetekend tegen de gunning van de opdracht.

Wijzigingsvoorstel 13

COM(2011) 895 final

Artikel 45

COM(2011) 896 final

Artikel 31

Raamovereenkomsten

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Aanbestedende diensten kunnen raamovereenkomsten sluiten, mits zij de in deze richtlijn voorgeschreven procedures toepassen.

1.   Aanbestedende diensten kunnen raamovereenkomsten sluiten, mits zij de in deze richtlijn voorgeschreven procedures toepassen.

Een raamovereenkomst is een overeenkomst tussen een of meer aanbestedende diensten en een of meer ondernemers met het doel gedurende een bepaalde periode de voorwaarden inzake te gunnen opdrachten vast te leggen, met name wat betreft de prijs en, in voorkomend geval, de beoogde hoeveelheid.

Een raamovereenkomst is een overeenkomst tussen een of meer aanbestedende diensten en een of meer ondernemers met het doel gedurende een bepaalde periode de voorwaarden inzake te gunnen opdrachten vast te leggen, met name wat betreft de prijs en, in voorkomend geval, de beoogde hoeveelheid.

De looptijd van een raamovereenkomst mag niet langer zijn dan vier jaar, behalve in uitzonderingsgevallen die behoorlijk gemotiveerd zijn met name op grond van het voorwerp van de raamovereenkomst.

2.   Opdrachten die gebaseerd zijn op een raamovereenkomst, worden gegund volgens de procedures waarin dit lid en de leden 3 en 4 voorzien.

2.   Opdrachten die gebaseerd zijn op een raamovereenkomst, worden gegund volgens de procedures waarin dit lid en de leden 3 en 4 voorzien.

De procedures kunnen alleen worden toegepast tussen de aanbestedende diensten die duidelijk daarvoor zijn aangewezen in de oproep tot mededinging of in de uitnodiging tot bevestiging van belangstelling, en de ondernemers die oorspronkelijk partij waren bij de raamovereenkomst.

In opdrachten die op een raamovereenkomst zijn gebaseerd, mogen in geen geval wezenlijke wijzigingen worden aangebracht met betrekking tot in de raamovereenkomst gestelde voorwaarden, met name in het in lid 3 bedoelde geval.

In opdrachten die op een raamovereenkomst zijn gebaseerd, mogen in geen geval wezenlijke wijzigingen worden aangebracht met betrekking tot in de raamovereenkomst gestelde voorwaarden, met name in het in lid 3 bedoelde geval.

Aanbestedende diensten mogen geen oneigenlijk gebruik van raamovereenkomsten maken of mogen deze niet gebruiken om de mededinging te hinderen, te beperken of te vervalsen.

Motivering

Het Comité van de Regio's vindt dat er voor raamovereenkomsten in principe een regeling moet worden getroffen zoals in de bestaande richtlijn 2004/17/EG, aangezien er geen redenen bestaan om bijv. de looptijd van dit soort overeenkomsten vast te stellen als dat voor andere soorten overeenkomsten ook niet wordt gedaan. Net zoals bij dynamische aankoopsystemen moet het mogelijk zijn om tijdens de looptijd met nieuwe partijen in zee te gaan, omdat zowel de aanbieders als de afnemers daarbij gebaat zijn. De laatste passage is onnodig omdat dit voortvloeit uit de beginselen.

Wijzigingsvoorstel 14

COM(2011) 895 final

Artikel 45, lid 4

COM(2011) 896 final

Artikel 31, lid 4

Raamovereenkomsten

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

4.   Wanneer een raamovereenkomst met meer dan één ondernemer wordt gesloten, kan dit geschieden op een van de twee volgende wijzen:

4.   Wanneer een raamovereenkomst met meer dan één ondernemer wordt gesloten, kan dit geschieden op volgende wijze:

(a)

volgens de voorwaarden van de raamovereenkomst, zonder de opdracht opnieuw voor mededinging open te stellen, wanneer wordt voorzien in alle voorwaarden met betrekking tot de verrichting van de betrokken werken, leveringen of diensten alsmede in de objectieve voorwaarden ter bepaling van de ondernemers die als partij bij de raamovereenkomst deze zullen uitvoeren; laatstgenoemde voorwaarden worden vermeld in de aanbestedingsdocumenten;

(a)

voorwaarden zonder de opdracht opnieuw voor mededinging open te stellen, ;

(b)

wanneer in de raamovereenkomst niet is voorzien in alle voorwaarden met betrekking tot de verrichting van de werken, leveringen of diensten, door de opdracht opnieuw voor mededinging open te stellen voor de ondernemers die partij zijn bij de raamovereenkomst.

(b)

wanneer in de raamovereenkomst niet is voorzien in alle voorwaarden met betrekking tot de verrichting van de werken, leveringen of diensten, door de opdracht opnieuw voor mededinging open te stellen voor de ondernemers die partij zijn bij de raamovereenkomst.

 

Motivering

De voorgestelde richtlijn biedt geen verdere duidelijkheid rond het gebruik van raamovereenkomsten. Dit geldt met name voor het gebruik van en de keuze tussen rechtstreekse gunning en het opnieuw openstellen van de opdracht voor mededinging. Met het oog op de flexibiliteit zou het mogelijk moeten zijn om te kiezen voor een combinatie van de twee varianten, zodat men zich bij kleinere opdrachten direct kan verlaten op de vastgelegde voorwaarden, terwijl men bij grote opdrachten in het kader van dezelfde raamovereenkomst deze opnieuw voor mededinging kan openstellen.

Wijzigingsvoorstel 15

COM(2011) 896 final

Artikel 37

Occasionele gezamenlijke aanbestedingen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Een of meer aanbestedende diensten kunnen overeenkomen bepaalde specifieke aanbestedingen gezamenlijk te verrichten.

1.   Een of meer aanbestedende diensten kunnen overeenkomen bepaalde specifieke aanbestedingen gezamenlijk te verrichten.

2.   Wanneer één aanbestedende dienst de betrokken aanbestedingsprocedures alleen vervult in alle stadia gaande van de bekendmaking van de oproep tot mededinging tot de voltooiing van de daaruit voortvloeiende opdracht of opdrachten, is deze aanbestedende dienst als enige verantwoordelijk voor de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn.

2.   Wanneer één aanbestedende dienst de betrokken aanbestedingsprocedures alleen vervult in alle stadia gaande van de bekendmaking van de oproep tot mededinging tot de voltooiing van de daaruit voortvloeiende opdracht of opdrachten, is deze aanbestedende dienst als enige verantwoordelijk voor de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn.

Wanneer de aanbestedingsprocedures en de uitvoering van de daaruit voortvloeiende opdrachten door meer dan één van de deelnemende aanbestedende diensten worden waargenomen, blijft elke aanbestedende dienst echter verantwoordelijk voor de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn met betrekking tot de stadia waarvoor hij zorgt.

Wanneer de aanbestedingsprocedures en de uitvoering van de daaruit voortvloeiende opdrachten door meer dan één van de deelnemende aanbestedende diensten worden waargenomen, blijft elke aanbestedende dienst echter verantwoordelijk voor de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn met betrekking tot de stadia waarvoor hij zorgt.

 

   

Motivering

Door deze aanvulling wordt verzekerd dat gemeenschappelijke aanbestedingen niet onnodig worden bemoeilijkt. Wat voor inkoopcentrales geldt (zie art. 35, lid 5) zou ook moeten gelden voor occasionele samenwerking.

Wijzigingsvoorstel 16

COM(2011) 895 final

Artikel 54

COM(2011) 896 final

Artikel 40

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De technische specificaties als omschreven in punt 1 van bijlage VIII maken deel uit van de aanbestedingsdocumenten. Zij bepalen welke kenmerken worden voorgeschreven voor werken, leveringen of diensten.

1.   De technische specificaties als omschreven in punt 1 van bijlage VIII maken deel uit van de aanbestedingsdocumenten. Zij bepalen welke kenmerken worden voorgeschreven voor werken, leveringen of diensten.

Deze kenmerken kunnen eveneens betrekking hebben op specifieke processen voor de productie of verrichting van de gevraagde werken, leveringen of diensten of op elk ander stadium van de levenscyclus als bedoeld in artikel 2, punt 22.

Deze kenmerken kunnen eveneens betrekking hebben op specifieke processen voor de productie of verrichting van de gevraagde werken, leveringen of diensten of op elk ander stadium van de levenscyclus als bedoeld in artikel 2, punt 22.

De technische specificaties bepalen ook of de overdracht van intellectuele-eigendomsrechten vereist zal zijn.

De technische specificaties bepalen ook of de overdracht van intellectuele-eigendomsrechten vereist zal zijn.

Voor alle aanbestedingen waarvan het voorwerp bedoeld is voor gebruik door personen, hetzij door het ruime publiek hetzij door het personeel van de aanbestedende dienst, moeten deze technische specificaties, uitgezonderd in naar behoren gemotiveerde gevallen, zodanig worden opgesteld dat rekening wordt gehouden met criteria inzake toegankelijkheid voor personen met een handicap of de geschiktheid van het ontwerp voor alle gebruikers.

Wanneer bij wetgevende handeling van de Unie verplichte normen inzake toegankelijkheid worden aangenomen, moet bij de vaststelling van technische specificaties wat toegankelijkheidscriteria betreft daarnaar worden verwezen.

Wanneer bij wetgevende handeling van de Unie verplichte normen inzake toegankelijkheid worden aangenomen, moet bij de vaststelling van technische specificaties wat toegankelijkheidscriteria betreft daarnaar worden verwezen.

Motivering

Gezien de grote verscheidenheid aan aanbestedingen gaat de voorgestelde tekst veel te ver. Bovendien gaat het hier om het soort bepaling dat vaak wordt aangetroffen in nationale bouwvoorschriften. De tekst van artikel 23, lid 1, van Richtlijn 2004/18/EG en artikel 34, lid 1, van Richtlijn 2004/17/EG moet dan ook worden gehandhaafd.

Wijzigingsvoorstel 17

COM(2011) 896 final

Artikel 44

Verdeling van opdrachten in percelen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Overheidsopdrachten kunnen worden onderverdeeld in homogene of heterogene percelen. Voor opdrachten met een waarde die gelijk is aan of hoger dan de in artikel 4 bepaalde drempels maar overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 niet lager dan 500 000 euro, verschaft de aanbestedende dienst, wanneer hij het niet passend acht de opdracht in percelen te verdelen, in de aankondiging van de opdracht of in de uitnodiging tot bevestiging van belangstelling een specifieke toelichting over zijn motieven daarvoor.

1.   Overheidsopdrachten kunnen worden onderverdeeld in homogene of heterogene percelen.

Aanbestedende diensten geven in de aankondiging van de opdracht of de uitnodiging tot bevestiging van belangstelling aan of de inschrijvingen beperkt zijn tot één perceel dan wel tot een aantal percelen.

 

Motivering

Dit veroorzaakt onnodig veel administratieve rompslomp voor aanbestedende diensten en daarom dient deze passage te worden geschrapt.

Wijzigingsvoorstel 18

COM(2011) 896 final

Artikel 54, lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 54

Artikel 54

2.   Aanbestedende diensten kunnen besluiten een opdracht niet te gunnen aan de inschrijver die de beste inschrijving heeft ingediend, wanneer zij hebben vastgesteld dat de inschrijving niet of niet op gelijkwaardige wijze voldoet aan verplichtingen uit hoofde van wetgeving van de Unie op het gebied van sociaal, arbeids- of milieurecht of uit hoofde van de in bijlage XI vermelde bepalingen van internationaal sociaal en milieurecht.

2.   Aanbestedende diensten kunnen besluiten een opdracht niet te gunnen aan de inschrijver die de beste inschrijving heeft ingediend, wanneer zij hebben vastgesteld dat de inschrijving niet of niet op gelijkwaardige wijze voldoet aan verplichtingen uit hoofde van wetgeving van de Unie op het gebied van sociaal, arbeids- of milieurecht of uit hoofde van de in bijlage XI vermelde bepalingen van internationaal sociaal en milieurecht.

Motivering

Inschrijvers moeten niet alleen de EU-regelgeving maar ook de nationale wetgeving in acht nemen.

Wijzigingsvoorstel 19

COM(2011) 896 final

Artikel 55, lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 55

Artikel 55

Voor de toepassing van de in de eerste alinea, onder d), bedoelde uitsluitingsgrond voorzien de aanbestedende diensten in een methode voor de beoordeling van contractuele prestaties op basis van objectieve en meetbare criteria die op een systematische, consistente en transparante wijze worden gehanteerd. Elke prestatiebeoordeling wordt bekendgemaakt aan de desbetreffende ondernemer, die de gelegenheid krijgt bezwaar te maken tegen de bevindingen en bescherming in rechte kan verkrijgen.

Motivering

De laatste alinea van artikel 55, lid 3, is onbegrijpelijk en leidt daardoor tot minder rechtszekerheid, en bijgevolg wellicht ook tot een groter aantal klachten. Bovendien krijgen aanbestedende diensten hierdoor nieuwe plichten opgelegd, hetgeen in strijd is met de beoogde vermindering van de bureaucratische rompslomp. Deze alinea dient dan ook te worden geschrapt.

Wijzigingsvoorstel 20

COM(2011) 895 final

Artikel 76

COM(2011) 896 final

Artikel 66

Gunningscriteria voor opdrachten

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Onverminderd nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de vergoeding van bepaalde diensten zijn de criteria op basis waarvan aanbestedende diensten een opdracht gunnen:

1.   nverminderd nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de vergoeding van bepaalde diensten zijn de criteria op basis waarvan aanbestedende diensten een opdracht gunnen:

(a)

de economisch meest voordelige aanbieding;

(a)

de economisch meest voordelige aanbieding;

(b)

de laagste kostprijs.

(b)

de laagste prijs.

De kosten kunnen naar keuze van de aanbestedende dienst worden beoordeeld op basis van de prijs alleen of op basis van kosteneffectiviteit, zoals een beoordeling van de levenscycluskosten, onder de in artikel 67 bepaalde voorwaarden.

2.   De in lid 1, onder a), bedoelde economisch meest voordelige inschrijving wordt uit het oogpunt van de aanbestedende dienst vastgesteld op basis van criteria die verband houden met het voorwerp van de betrokken opdracht. Deze criteria omvatten naast de in lid 1, onder b), bedoelde prijs of kosten andere criteria die verband houden met het voorwerp van de betrokken opdracht, zoals:

2.   De in lid 1, onder a), bedoelde economisch meest voordelige inschrijving wordt uit het oogpunt van de aanbestedende dienst vastgesteld op basis van criteria die verband houden met het voorwerp van de betrokken opdracht. Deze criteria omvatten naast de prijs andere criteria die verband houden met het voorwerp van de betrokken opdracht, zoals:

(a)

kwaliteit, waaronder technische waarde, esthetische en functionele kenmerken, toegankelijkheid, geschiktheid van het ontwerp voor alle gebruikers, milieukenmerken en innovatief karakter;

(a)

kwaliteit, waaronder technische waarde, esthetische en functionele kenmerken, toegankelijkheid, geschiktheid van het ontwerp voor alle gebruikers, milieukenmerken en innovatief karakter ;

(b)

voor opdrachten voor diensten en opdrachten die betrekking hebben op het ontwerpen van werken, kunnen de organisatie, de kwalificatie en de ervaring van het bij de uitvoering van de opdracht betrokken personeel in aanmerking worden genomen, met als gevolg dat dit personeel na de gunning van de opdracht alleen kan worden vervangen met instemming van de aanbestedende dienst, die moet nagaan of met deze vervangingen een evenwaardige organisatie en kwaliteit wordt verzekerd;

(b)

voor opdrachten voor diensten en opdrachten die betrekking hebben op het ontwerpen van werken, kunnen de organisatie, de kwalificatie en de ervaring van het bij de uitvoering van de opdracht betrokken personeel in aanmerking worden genomen, met als gevolg dat dit personeel na de gunning van de opdracht alleen kan worden vervangen met instemming van de aanbestedende dienst, die moet nagaan of met deze vervangingen een evenwaardige organisatie en kwaliteit wordt verzekerd;

(c)

klantenservice en technische bijstand, leveringsdatum en leveringsperiode of termijn voor voltooiing;

(c)

klantenservice en technische bijstand, leveringsdatum en leveringsperiode of termijn voor voltooiing;

(d)

het specifieke proces van productie of levering van de gevraagde werken, goederen of diensten of in elk ander stadium van de levenscyclus, als bedoeld in artikel 2, punt 22, voorzover deze criteria nader bepaald zijn overeenkomstig lid 4 en betrekking hebben op factoren die rechtstreeks verband houden met deze processen en het specifieke proces van productie of verrichting van de gevraagde werken, leveringen of diensten kenmerken.

(d)

het specifieke proces van productie of levering van de gevraagde werken, goederen of diensten of in elk ander stadium van de levenscyclus, als bedoeld in artikel 2, punt 22, voorzover deze criteria nader bepaald zijn overeenkomstig lid 4 en betrekking hebben op factoren die rechtstreeks verband houden met deze processen en het specifieke proces van productie of verrichting van de gevraagde werken, leveringen of diensten kenmerken.

 

Motivering

Het is goed dat de aanbestedende dienst kan kiezen tussen de economisch meest voordelige aanbieding en de laagste prijs. Maar dan moet wel het begrip uit de bestaande richtlijn worden gebruikt, nl. "laagste prijs". "Laagste kostprijs" impliceert immers dat nog met iets anders dan de prijs rekening moet worden gehouden, omdat "kostprijs" ruimer is dan "prijs". Economisch meest voordelige aanbieding is het criterium dat moet worden gehanteerd indien naar andere parameters wordt gekeken, bijv. naar levenscycluskosten.

In sommige gevallen geeft de aanbestedende dienst al in de aanbestedingsstukken aan welke prijs zal worden betaald. Het moet volstrekt duidelijk zijn dat dat tot de mogelijkheden behoort.

De reden om het criterium van korte circuits op te nemen is omdat dit de aanbestedende diensten meerwaarde geeft voor bepaalde producten en diensten. Deze meerwaarde komt voort uit het feit dat producten en diensten dankzij korte circuits sneller ter plaatse kunnen zijn en er makkelijker en soepeler kan worden ingespeeld op de vereisten. Bovendien draagt dit criterium ook substantieel bij tot een verbetering qua milieunormen (kortere transport- en opslagtermijnen, minder uitstoot), hetgeen uiteindelijk zowel de aanbestedende diensten als het publiek ten goede komt. Aanbestedende diensten kunnen daarom in hun gunningscriteria parameters opnemen die in bepaalde categorieën tot ruimere mogelijkheden kunnen leiden wat het aanbod van een bepaalde economische operator betreft, waardoor de vereisten van de openbare aanbesteding nog beter kunnen worden vervuld.

Ook moet nadrukkelijk worden aangegeven dat sociale criteria een rol kunnen spelen; zo heeft de inschrijver bijv. een streepje voor wanneer het bedrijf in kwestie een gelijkekansenbeleid voor zijn werknemers voert of wanneer het langdurig werklozen in dienst neemt.

Wijzigingsvoorstel 21

COM(2011) 896 final

Artikel 66, lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 66

Artikel 66

3.   De lidstaten kunnen bepalen dat de gunning van bepaalde soorten opdrachten wordt gebaseerd op de economisch meest voordelige aanbieding als bedoeld in lid 1, onder a), en lid 2.

   

Motivering

Het doel van deze modernisering is aanbestedende diensten en inschrijvers zoveel mogelijk flexibiliteit te bieden. Aanbestedende diensten moeten zelf kunnen beslissen of zij een opdracht gunnen op basis van de economisch meest voordelige inschrijving of op basis van de laagste prijs. De lidstaten mogen niet voor de lokale overheden beslissen wat nodig is. Als een opdracht niet meer op basis van de laagste prijs kan worden gegund, nemen de concurrentiekansen voor kleine ondernemingen aanzienlijk af. Daarom moet lid 3 van artikel 66 worden geschrapt.

Wijzigingsvoorstel 22

COM(2011) 895 final

Artikel 76, lid 4

COM(2011) 896 final

Artikel 66, lid 4

Gunningscriteria voor opdrachten

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

4.   Gunningscriteria verlenen de aanbestedende dienst geen onbeperkte keuzevrijheid. Zij zorgen ervoor dat daadwerkelijke mededinging mogelijk blijft en worden onderworpen aan voorschriften waarmee de door de inschrijvers verstrekte informatie daadwerkelijk kan worden gecontroleerd. Aanbestedende diensten controleren op basis van de door de inschrijvers verstrekte informatie en bewijsmiddelen daadwerkelijk of de inschrijvingen aan de gunningscriteria voldoen.

   

Motivering

Deze bepaling is onnodig, voegt niets toe en kan daarom beter worden geschrapt. De inhoud van de bepaling komt al aan de orde in de algemene beginselen.

Wijzigingsvoorstel 23

COM(2011) 896 final

Artikel 73, onder (a)

Ontwerpadvies

Wijzigingsvoorstel

(a)

de in artikel 11 bepaalde uitzonderingen zijn niet langer van toepassing ten gevolge van een privé-deelneming in de rechtspersoon aan wie de opdracht is gegund overeenkomstig artikel 11, lid 4;

Motivering

Dit wijzigingsvoorstel vloeit voort uit het schrappen van art. 11, lid 5, van COM(2011) 896 final en art. 21, lid 5, van COM(2011) 895 final (overeenkomstig wijzigingsvoorstel 7). Deze situatie kan na de gunning van de opdracht niet meer voorkomen.

Wijzigingsvoorstel 24

COM(2011) 895 final

Artikel 77

COM(2011) 896 final

Artikel 67

Berekening van levenscycluskosten

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

3.   Ingeval als onderdeel van een wetgevingshandeling van de Unie, inclusief bij gedelegeerde handelingen uit hoofde van sectorspecifieke regelgeving, een gemeenschappelijke methodologie voor de berekening van levenscycluskosten wordt vastgesteld, is deze van toepassing wanneer de levenscycluskosten deel uitmaken van de in artikel 66, lid 1, bedoelde gunningscriteria.

   

Een lijst van dergelijke wetgevings- en gedelegeerde handelingen is opgenomen in bijlage XV. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de bijwerking van deze lijst wanneer wijzigingen noodzakelijk zijn ten gevolge van de vaststelling van nieuwe wetgeving of de intrekking of wijziging van deze wetgeving.

Motivering

Het Comité van de Regio's staat achter het doel van Europa 2020 en hecht waarde aan een duurzame, sociaal verantwoorde en innovatieondersteunende aanbestedingsprocedure. Het is ook positief dat de Commissie de aanbestedende diensten ertoe aanspoort om rekening te houden met levenscycluskosten. Er is al veel gedaan op dit vlak, maar er is nog een lange weg te gaan. Het Comité is van mening dat de verplichting om voor de berekening van levenscycluskosten een gemeenschappelijke methodologie te gebruiken in de gegeven omstandigheden een brug te ver is.

Wijzigingsvoorstel 25

COM(2011) 895 final

Artikel 79

COM(2011) 896 final

Artikel 69

Abnormaal lage inschrijvingen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De aanbestedende dienst verzoekt ondernemers om toelichting over de gevraagde prijs of kosten wanneer aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

   

(a)

de aangerekende prijs of kosten zijn meer dan 50 % lager dan de gemiddelde prijs of kosten van de andere inschrijvingen;

(b)

de aangerekende prijzen of kosten zijn meer dan 20 % lager dan de prijzen of kosten van de tweede laagste inschrijving;

(c)

er zijn ten minste vijf inschrijvingen ingediend.

 

   

 

 

 

 

 

 

 

   

 

   

2.   Wanneer inschrijvingen om andere redenen abnormaal laag lijken, kunnen aanbestedende diensten ook om toelichting verzoeken.

4.   Wanneer inschrijvingen om andere redenen abnormaal laag lijken, kunnen aanbestedende diensten ook om toelichting verzoeken.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde toelichting kan in het bijzonder betrekking hebben op:

   

(a)

de doelmatigheid van de bouwmethode, het fabricageproces of de geleverde diensten;

(b)

de gekozen technische oplossingen of uitzonderlijk gunstige omstandigheden waarvan de inschrijver bij de levering van de producten, het verrichten van de diensten of de uitvoering van de werken kan profiteren;

(c)

de originaliteit van de door de inschrijver voorgestelde werken, leveringen of diensten;

(d)

naleving, tenminste op gelijkwaardige wijze, van verplichtingen uit hoofde van wetgeving van de Unie op het gebied van sociaal, arbeids- of milieurecht of met betrekking tot de in bijlage XI vermelde bepalingen van internationaal sociaal en milieurecht, of indien deze niet van toepassing zijn, uit hoofde van andere regelingen die een gelijkwaardig beschermingsniveau bieden;

(e)

de eventuele ontvangst van staatssteun door de inschrijver.

4.   De aanbestedende dienst controleert de verstrekte informatie in overleg met de inschrijver. Hij kan de inschrijving alleen afwijzen wanneer het lage niveau van de aangerekende prijzen of kosten niet uit het bewijsmateriaal blijkt rekening houdend met de in lid 3 bedoelde elementen.

   

Aanbestedende diensten wijzen de inschrijving af wanneer zij hebben vastgesteld dat de inschrijving abnormaal laag is omdat zij niet voldoet aan verplichtingen gelden uit hoofde van wetgeving van de Unie op het gebied van sociaal, arbeids- of milieurecht of uit hoofde van de in bijlage XI vermelde bepalingen van internationaal sociaal en milieurecht.

5.   Wanneer een aanbestedende dienst constateert dat een inschrijving abnormaal laag is doordat de inschrijver overheidssteun heeft gekregen, kan de inschrijving alleen op die grond worden afgewezen na overleg met de inschrijver wanneer deze niet binnen een door de aanbestedende dienst gestelde toereikende termijn kan aantonen dat de betrokken steun verenigbaar met de interne markt is in de zin van artikel 107 van het Verdrag. Wanneer de aanbestedende dienst in een dergelijke situatie een inschrijving afwijst, stelt hij de Commissie daarvan in kennis.

   

6.   De lidstaten stellen overeenkomstig artikel 88 andere lidstaten desgevraagd informatie ter beschikking over de bewijzen en stukken die met betrekking tot de in lid 3 bedoelde gegevens worden overgelegd.

   

Motivering

Het Comité van de Regio's geeft de voorkeur aan de formulering die wordt gebruikt in artikel 55 van de bestaande Richtlijn 2004/18/EG voor abnormaal lage inschrijvingen, omdat de voorgestelde tekst tot administratieve lasten voor zowel de aanbestedende diensten als aannemers leidt. De voorgestelde tekst vermindert ook de speelruimte van de aanbestedende diensten op dit terrein, wat niet de bedoeling kan zijn.

Wijzigingsvoorstel 26

COM(2011) 895 final

Artikel 81

COM(2011) 896 final

Artikel 71

Onderaanneming

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   In de aanbestedingsdocumenten kan de aanbestedende dienst de inschrijver verzoeken, of hij kan daartoe door een lidstaat worden verplicht, in zijn inschrijving aan te geven welk gedeelte van de opdracht hij eventueel voornemens is aan derden in onderaanneming te geven en welke onderaannemers hij voorstelt.

   

2.   De lidstaten kunnen bepalen dat de aanbestedende dienst verschuldigde betalingen op verzoek van de onderaannemer en wanneer de aard van de opdracht dit mogelijk maakt, rechtstreeks aan de onderaannemer overmaakt voor werken, leveringen of diensten aan de hoofdaannemer. In dat geval voeren de lidstaten passende mechanismen in waardoor de hoofdaannemer zich kan verzetten tegen onverschuldigde betalingen. Regelingen betreffende deze wijze van betaling worden in de aanbestedingsdocumenten omschreven.

   

3.   De leden 1 en 2 laten de vraag naar de aansprakelijkheid van de hoofdondernemer onverlet.

   

Motivering

De betrekkingen tussen aannemers en onderaannemers horen thuis in het mededingingsrecht en in het nationale verbintenissenrecht en daar mag door deze richtlijn geen verandering in worden gebracht.

Bovendien leidt deze bepaling tot juridische verwarring omdat een onderaannemer die tegen betaling werk verricht voor de aanbestedende dienst, een ondernemer is en geen onderaannemer. Bovendien kunnen deze bepalingen de mogelijkheid van de aanbestedende dienst om met de betaling te wachten totdat de opdracht overeenkomstig het contract is uitgevoerd, beperken.

Wijzigingsvoorstel 27

COM(2011) 895 final

Artikel 82

COM(2011) 896 final

Artikel 72

Wijziging van opdrachten gedurende de termijn

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Een wezenlijke wijziging van de bepalingen van een opdracht voor werken, leveringen of diensten tijdens de looptijd ervan vormt een nieuwe gunning in de zin van deze richtlijn en vereist een nieuwe gunningsprocedure overeenkomstig deze richtlijn.

   

2.   Een wijziging van een opdracht tijdens de looptijd ervan wordt geacht wezenlijk te zijn in de zin van lid 1 wanneer de opdracht hierdoor wezenlijk verschilt van de aanvankelijk gesloten opdracht. Onverminderd de leden 3 en 4 wordt een wijziging in elk geval geacht wezenlijk te zijn wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

   

(a)

de wijziging voorziet in voorwaarden die, hadden zij deel uitgemaakt van de aanvankelijke gunningsprocedure, de selectie van andere dan de aanvankelijk geselecteerde gegadigden en de gunning van de opdracht aan een andere inschrijver mogelijk zouden hebben gemaakt;

(b)

de wijziging verandert de economische balans van de opdracht ten gunste van de ondernemer;

(c)

de wijziging verruimt het toepassingsgebied van de opdracht in aanzienlijke mate tot werken, leveringen of diensten die aanvankelijk daar niet onder vielen.

3.   De vervanging van de ondernemer wordt geacht een wezenlijke wijziging te zijn in de zin van lid 1.

   

De eerste alinea geldt echter niet in het geval van rechtsopvolging onder algemene of gedeeltelijke titel in de positie van de aanvankelijke ondernemer, ten gevolge van herstructurering van de onderneming of insolventie, door een andere ondernemer die voldoet aan de aanvankelijk vastgestelde criteria voor kwalitatieve selectie, mits dit geen andere wezenlijke wijzigingen in de opdracht meebrengt en niet is bedoeld om de toepassing van deze richtlijn te omzeilen.

4.   Wanneer de waarde van de wijziging in geld kan worden uitgedrukt, wordt de wijziging niet geacht wezenlijk te zijn in de zin van lid 1 wanneer de waarde ervan de in artikel 4 vastgestelde drempels niet overschrijdt en wanneer deze minder dan 5 % van de prijs van de aanvankelijke opdracht bedraagt, mits de wijziging de algemene aard van de opdracht niet wijzigt. Wanneer een aantal opeenvolgende wijzigingen plaatsvinden, wordt de waarde beoordeeld op basis van de cumulatieve waarde van de opeenvolgende wijzigingen.

   

5.   Wijzigingen van een opdracht worden niet geacht wezenlijk te zijn in de zin van lid 1 wanneer door de aanbestedingsdocumenten is voorzien in duidelijke, precieze en ondubbelzinnige herzieningsclausules of -opties. Deze clausules omschrijven de omvang en de aard van mogelijke wijzigingen of keuzemogelijkheden alsmede de voorwaarden waaronder deze kunnen worden gebruikt. Zij voorzien niet in wijzigingen of keuzemogelijkheden die de algemene aard van de gunningsprocedure kunnen veranderen.

   

6.   In afwijking van lid 1 vereist een wezenlijke wijziging geen nieuwe aanbestedingsprocedure wanneer aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:

   

(a)

de behoefte aan wijziging is het gevolg van omstandigheden die een zorgvuldige ondernemer niet kon voorzien;

(b)

de wijziging brengt geen verandering in de algemene aard van de opdracht;

(c)

de prijsverhogingen zijn niet hoger dan 50 % van de waarde van de oorspronkelijke opdracht.

Aanbestedende diensten maken deze wijzigingen bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze aankondigingen bevatten de in bijlage VI, deel G, bedoelde informatie en worden bekendgemaakt overeenkomstig artikel 49.

7.   De aanbestedende diensten maken geen gebruik van wijzigingen in de opdracht in de volgende gevallen:

   

(a)

wanneer de wijziging tot doel heeft gebreken in de uitvoering door de ondernemer of de gevolgen daarvan te verhelpen die door de handhaving van contractuele verplichtingen kunnen worden verholpen;

(b)

wanneer de wijziging tot doel heeft het risico te compenseren van prijsverhogingen die door de contractant afgedekt zijn.

Motivering

De huidige richtijnen bevatten procedurele regels voor het verloop van aanbestedingen. Zij bevatten geen bepalingen over de wijziging van opdrachten gedurende de termijn en die bepalingen moeten ook niet worden opgenomen in de nieuwe richtlijnen, omdat dit onnodig veel administratieve rompslomp voor aanbestedende diensten veroorzaakt en de flexibiliteit vermindert. Indien de Commissie informatie wil verstrekken over de jurisprudentie van het Hof op dit gebied, dan is een interpretatieve mededeling hiervoor een beter instrument.

Wijzigingsvoorstel 28

COM(2011) 896 final

Artikel 83

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 83

Artikel 83

Overeenkomstig Richtlijn 89/665/EEG van de Raad zorgen de lidstaten voor een correcte tenuitvoerlegging van deze richtlijn door doeltreffende, beschikbare en transparante mechanismen ter aanvulling van het bestaande stelsel van beroepsmogelijkheden tegen beslissingen van aanbestedende diensten.

Motivering

Het is overbodig om er in een richtlijn op te wijzen dat de richtlijn correct moet worden uitgevoerd. Het bestaande stelsel van beroepsmogelijkheden tegen beslissingen van aanbestedende diensten is voldoende. Als men de regelgeving eenvoudiger en flexibeler wil maken, moeten er geen nieuwe, overbodige structuren in het leven worden geroepen.

Wijzigingsvoorstel 29

COM(2011) 895 final

Artikel 93

COM(2011) 896 final

Artikel 84

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Overheidstoezicht

Overheidstoezicht

1.   De lidstaten wijzen één onafhankelijke instantie aan die belast is met toezicht op en coördinatie van uitvoeringsactiviteiten (hierna "de toezichtsinstantie"). De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van de aangewezen instantie.

   

Alle aanbestedende diensten zijn onderworpen aan dit toezicht.

2.   De bevoegde instanties die bij de uitvoeringsactiviteiten betrokken zijn, worden zo georganiseerd dat bevoegdheidsconflicten worden vermeden. Het stelsel van overheidstoezicht is transparant. Met dat doel worden richtsnoeren en adviezen alsmede een jaarverslag over de tenuitvoerlegging en toepassing van de in deze richtlijn vastgestelde regels bekendgemaakt.

   

Het jaarverslag bevat de volgende informatie:

(a)

een vermelding over de slaagkansen van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) in aanbestedingen; wanneer het slaagpercentage lager is dan 50 % wat de waarde van aan kmo's gegunde opdrachten betreft, wordt in het verslag onderzocht wat hiervoor de redenen zijn;

(b)

een algemeen overzicht over de tenuitvoerlegging van het beleid inzake duurzame aanbestedingen, met inbegrip van procedures waarin rekening wordt gehouden met overwegingen inzake milieubescherming, sociale integratie, waaronder de toegankelijkheid voor personen met een handicap of bevordering van innovatie;

(c)

informatie over het toezicht en de voortgangsbegeleiding, overeenkomstig de leden 3 tot en met 5 van dit artikel, van inbreuken op aanbestedingsregels die de begroting van de Unie raken;

(d)

gecentraliseerde gegevens over gemelde gevallen van fraude, omkoping, belangenconflicten en andere ernstige onregelmatigheden op het gebied van overheidsaanbestedingen, met inbegrip van de gevallen die zich voordoen in door de begroting van de Unie medegefinancierde projecten.

3.   De toezichtsinstantie is belast met de volgende taken:

   

(a)

toezicht op de toepassing van de aanbestedingsregels en de daaraan verbonden praktijk van aanbestedende diensten en in het bijzonder van aankoopcentrales;

(b)

juridisch advies aan aanbestedende diensten over de interpretatie van aanbestedingsregels en -beginselen en over de toepassing van aanbestedingsregels in specifieke gevallen;

(c)

verstrekking van initiatiefadviezen en richtsnoeren over aangelegenheden van algemeen belang met betrekking tot de interpretatie en toepassing van aanbestedingsregels, vaak terugkerende vragen en systeemgebonden moeilijkheden betreffende de toepassing van aanbestedingsregels, op basis van de bepalingen van deze richtlijn en de desbetreffende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie;

(d)

invoering en toepassing van algemene, werkbare, ‧red flag‧ indicatorsystemen om gevallen van fraude, corruptie, belangenconflicten en andere ernstige onregelmatigheden te voorkomen, op te sporen en op passende wijze te melden;

(e)

bewustmaking van de bevoegde nationale instanties, waaronder de auditinstanties, met betrekking tot vastgestelde specifieke schendingen en systeemgebonden problemen;

(f)

onderzoek van klachten van burgers en ondernemingen over de toepassing van aanbestedingsregels in specifieke gevallen en doorzending van de onderzoeksresultaten aan de bevoegde aanbestedende diensten, die verplicht zijn in hun beslissingen daarmee rekening te houden, of wanneer de onderzoeksresultaten niet worden gevolgd, de redenen voor de afwijzing daarvan toe te lichten;

(g)

toezicht op de beslissingen van nationale gerechtelijke instanties en autoriteiten naar aanleiding van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie op basis van artikel 267 van het Verdrag of bevindingen van de Europese Rekenkamer waarin schendingen van de Europese aanbestedingsregels met betrekking tot door de Unie medegefinancierde projecten zijn vastgesteld; de toezichtsinstantie meldt elke inbreuk op aanbestedingsprocedures van de Unie aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding wanneer deze betrekking heeft op opdrachten die direct of indirect door de Europese Unie worden gefinancierd.

De onder e) bedoelde taken laten de uitoefening van het recht van hoger beroep overeenkomstig nationaal recht of overeenkomstig de bij Richtlijn 89/665/EEG ingevoerde regeling onverlet.

De lidstaten machtigen de toezichtsinstantie om in beroepsprocedures tegen beslissingen van aanbestedende diensten krachtens nationaal recht bevoegde gerechtelijke instanties aan te zoeken wanneer deze een schending heeft vastgesteld tijdens haar activiteiten van toezicht en juridisch advies.

4.   Onverminderd de algemene procedures en werkmethoden die de Commissie heeft vastgesteld voor haar mededelingen aan en contacten met de lidstaten, treedt de toezichtsinstantie op als specifiek contactpunt voor de Commissie wanneer deze overeenkomstig artikel 17 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie toeziet op de toepassing van het Europese recht en op de uitvoering van de begroting van de Unie. Zij brengt aan de Commissie verslag uit over elke schending van deze richtlijn in procedures voor de gunning van direct of indirect door de Unie gefinancierde opdrachten.

   

De Commissie kan de toezichtsinstantie in het bijzonder aanzoeken voor de behandeling van individuele gevallen wanneer de opdracht nog niet is gegund of het nog mogelijk is een beroepsprocedure in te stellen. Zij kan deze instantie ook belasten met de controleactiviteiten die noodzakelijk zijn ter uitvoering van de maatregelen waartoe lidstaten zich hebben verbonden om door de Commissie aangewezen schendingen van Europese aanbestedingsregels en beginselen te verhelpen.

De Commissie kan de toezichtsinstantie verzoeken beweerde inbreuken op de aanbestedingsregels van de Unie te onderzoeken met betrekking tot door de begroting van de Unie medegefinancierde projecten. Zij kan de toezichtsinstantie belasten met de begeleiding van bepaalde gevallen om ervoor te zorgen dat ten aanzien van inbreuken op de aanbestedingsregels van de Unie met betrekking tot medegefinancierde projecten passende maatregelen worden genomen door de bevoegde nationale autoriteiten, die verplicht zijn de instructies van de toezichtsinstantie te volgen.

5.   De onderzoeks- en handhavingsactiviteiten die de toezichtsinstantie verricht om te verzekeren dat de beslissingen van de aanbestedende diensten voldoen aan deze richtlijn en de algemene beginselen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, komen niet in de plaats van en doen niet af aan de institutionele rol van de Commissie als behoeder van het Verdrag. Wanneer de Commissie een individueel geval voor behandeling verwijst, behoudt zij voorts het recht om op te treden in overeenstemming met de haar krachtens het Verdrag verleende bevoegdheden.

   

6.   De aanbestedende diensten verstrekken de nationale toezichtsinstantie de volledige tekst van alle gegunde opdrachten met een waarde die gelijk is aan of hoger dan:

   

(a)

1 000 000 euro in het geval van opdrachten voor leveringen of diensten;

(b)

10 000 000 euro in het geval van opdrachten voor werken.

7.   Onverminderd nationale wetgeving betreffende toegang tot informatie en in overeenstemming met nationale en EU-wetgeving betreffende gegevensbescherming geeft de toezichtsinstantie op schriftelijk verzoek kosteloze, onbeperkte, volledige en rechtstreekse toegang tot de in lid 6 bedoelde opdrachten. Toegang tot bepaalde delen van de opdrachten kan worden geweigerd wanneer de vrijgeving daarvan de handhaving van de wet in de weg zou staan of anderszins in strijd zou zijn met het openbare belang, schade zou berokkenen aan de rechtmatige commerciële belangen van bepaalde publieke of particulier ondernemers of afbreuk zou kunnen doen aan de eerlijke mededinging tussen ondernemers.

   

Toegang tot de onderdelen die voor vrijgeving in aanmerking komen, wordt binnen een redelijke termijn verleend en niet later dan 45 dagen vanaf de datum van het verzoek.

De verzoekers die om toegang vragen, hoeven geen direct of indirect belang met betrekking tot de desbetreffende opdracht aan te tonen. De ontvanger van de informatie mag deze publiek maken.

8.   Het in lid 2 genoemde verslag bevat eveneens een overzicht van alle activiteiten die de toezichtsinstantie overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 uitoefent.

   

Motivering

De eis om nationale toezichtsinstanties op te richten en deze instanties de tekst van alle gegunde opdrachten te verstrekken is duidelijk in strijd met het subsidiariteitsbeginsel. De lidstaten zijn zelf verantwoordelijk voor de organisatie van hun openbaar bestuur. Het nationale toezicht op de naleving van de aanbestedingsregels is een taak van de nationale rechtbanken, toezichthouders en auditors. Bovendien leiden deze regels tot meer administratieve rompslomp voor de aanbestedende diensten.

Wijzigingsvoorstel 30

COM(2011) 896 final

Artikel 85, eerste alinea

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 85

Artikel 85

Aanbestedende diensten stellen over elke opdracht en raamovereenkomst en telkens wanneer een dynamisch aankoopsysteem wordt ingevoerd, een proces-verbaal op, dat ten minste het volgende bevat:

(a)

de naam en het adres van de aanbestedende dienst, het voorwerp en de waarde van de opdracht, de raamovereenkomst of het dynamisch aankoopsysteem;

(b)

de namen van de begunstigde gegadigden of inschrijvers met motivering van deze keuze;

(c)

de namen van de uitgesloten gegadigden of inschrijvers met motivering van deze uitsluiting;

(d)

de redenen voor de afwijzing van abnormaal laag bevonden inschrijvingen;

(e)

de naam van de begunstigde inschrijver en de motivering voor de keuze van deze inschrijving, alsmede, indien bekend, het gedeelte van de opdracht of de raamovereenkomst dat de begunstigde inschrijver voornemens is in onderaanneming aan derden te geven;

(f)

voor procedures van gunning via onderhandelingen zonder voorafgaande bekendmaking, de in artikel 30 bedoelde omstandigheden die het gebruik van deze procedure rechtvaardigen;

(g)

in voorkomend geval, de redenen voor het besluit van de aanbestedende dienst om een opdracht niet te gunnen, een raamovereenkomst niet te sluiten of een dynamisch aankoopsysteem niet in te voeren;

(h)

in voorkomend geval, vastgestelde belangenconflicten en de in dit verband genomen maatregelen.

Motivering

De hier bedoelde documentatieplicht legt een onevenredig grote last op de schouders van lokale overheden en leidt bovendien nergens toe. Doel van deze herziening is nu juist het verminderen van het aantal overbodige administratieve verplichtingen, en niet de invoering van nog meer bureaucratie.

Wijzigingsvoorstel 31

COM(2011) 896 final

Artikel 85, laatste twee alinea's

Individuele verslagen over procedures voor de gunning van opdrachten

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 85

Individuele verslagen over procedures voor de gunning van opdrachten

Artikel 85

Individuele verslagen over procedures voor de gunning van opdrachten

De aanbestedende diensten documenteren het verloop van alle gunningsprocedures, ongeacht of deze al dan niet elektronisch worden verricht. Hiertoe bewaren zij documenten voor alle stadia in de aanbestedingsprocedure, met inbegrip van de communicatie met ondernemers en interne beraadslaging, de voorbereiding van de inschrijvingen, eventuele dialoog of onderhandeling, selectie en gunning van de opdracht.

.

Het proces-verbaal, of de hoofdpunten ervan, worden desgevraagd aan de Commissie of de nationale toezichtsinstantie meegedeeld.

Motivering

Het Comité van de Regio's vindt dat het systeem met processen-verbaal, zoals omschreven in artikel 43 van Richtlijn 2004/18/EG, de voorkeur verdient boven de hier voorgestelde regeling en de administratieve last op de schouders van de aanbestedende diensten verlicht.

Wijzigingsvoorstel 32

COM(2011) 895 final

Artikel 95

COM(2011) 896 final

Artikel 86

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Nationale verslaglegging en lijsten van aanbestedende diensten

1.   De overeenkomstig artikel 84 opgerichte of aangewezen instanties zenden de Commissie uiterlijk op 31 oktober van het volgende jaar op basis van een standaardformulier een uitvoerings- en statistisch verslag over het jaar.

   

2.   Het in lid 1 bedoelde verslag bevat ten minste de volgende informatie:

   

(a)

een volledige en bijgewerkte lijst van alle centrale overheidsinstanties, lagere aanbestedende diensten en publiekrechtelijke instellingen en associaties van aanbestedende diensten die overheidsopdrachten gunnen of raamovereenkomsten sluiten, met vermelding voor elke dienst van het uniek identificatienummer wanneer de nationale wetgeving in een dergelijk nummer voorziet; deze lijst wordt ingedeeld naar type dienst.

(b)

een volledige en bijgewerkte lijst van alle aankoopcentrales;

(c)

voor alle opdrachten boven de in artikel 4 van deze richtlijn vastgestelde drempels:

(i)

het aantal en de waarde van opdrachten uitgesplitst naar type aanbestedende dienst per procedure en per werk, levering en dienst overeenkomstig de CPV-nomenclatuur;

(ii)

voor opdrachten die in een procedure van gunning door onderhandelingen zonder voorafgaande bekendmaking zijn gegund, worden de onder i) bedoelde gegevens bovendien uitgesplitst naargelang van de in artikel 30 bedoelde omstandigheden, met vermelding van het aantal en de waarde van de opdrachten die per lidstaat en per derde land van vestiging van de begunstigde onderneming zijn gegund;

(d)

voor alle opdrachten die onder de in artikel 4 van deze richtlijn vastgestelde drempels vallen maar wel onder deze richtlijn zouden vallen als hun waarde de drempel overschreed, het aantal en de waarde van de gegunde opdrachten uitgesplitst naar type aanbestedende dienst.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I om na kennisgevingen door lidstaten de lijst van aanbestedende diensten bij te werken, wanneer deze wijzigingen noodzakelijk zijn om aanbestedende diensten juist te identificeren.

   

De Commissie kan op gezette tijdstippen in het Publicatieblad van de Europese Unie een lijst van de krachtens lid 2, onder a), doorgegeven publiekrechtelijke diensten ter informatie bekendmaken.

4.   De lidstaten stellen de Commissie informatie ter beschikking over hun institutionele organisatie met betrekking tot de uitvoering, controle en naleving van deze richtlijn, alsmede over nationale initiatieven om voorlichting en bijstand te verlenen bij de uitvoering van de aanbestedingsregels van de Unie of een antwoord te formuleren op de uitdagingen die zich bij de uitvoering van deze regels aandienen.

   

5.   De Commissie stelt het standaardformulier vast voor het opmaken van het in lid 1 bedoelde jaarlijkse uitvoerings- en statistisch verslag. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 91 bedoelde raadplegingsprocedure.

   

Motivering

De voorgestelde bepaling dient te worden geschrapt. Deze bepaling leidt tot een hoop administratie voor zowel de instantie die al deze lijsten moet opstellen als voor de aanbestedende diensten die de informatie moeten verstrekken.

Wijzigingsvoorstel 33

COM(2011) 895 final

Artikel 96

COM(2011) 896 final

Artikel 87

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Bijstand voor aanbestedende diensten en ondernemers

1.   De lidstaten stellen structuren voor technische ondersteuning ter beschikking om aanbestedende diensten juridisch en economisch advies, voorlichting en bijstand te verlenen bij de voorbereiding en uitvoering van aanbestedingsprocedures. De lidstaten zorgen er eveneens voor dat elke aanbestedende dienst bekwame bijstand en adviesverlening over individuele aangelegenheden kan verkrijgen.

   

2.   Teneinde de toegang van ondernemers, en met name kmo's, tot aanbestedingen te verbeteren en het correcte begrip van de bepalingen van deze richtlijn te bevorderen, zorgen de lidstaten ervoor dat passende bijstand kan worden verkregen, ook met elektronische middelen of met gebruik van bestaande netwerken voor beroepsondersteuning.

   

3.   Specifieke administratieve ondersteuning wordt ter beschikking gesteld van ondernemers die voornemens zijn deel te nemen aan een aanbestedingsprocedure in een andere lidstaat. Deze ondersteuning heeft ten minste betrekking op de administratieve verplichtingen in de betrokken lidstaat en op mogelijke verplichtingen op het gebied van elektronische aanbestedingen.

   

De lidstaten zorgen ervoor dat belangstellende ondernemers een vlotte toegang krijgen tot passende informatie over verplichtingen met betrekking tot belastingen, milieubescherming en sociaal- of arbeidsrechtelijke verplichtingen die gelden in de lidstaat, regio of plaats waar de werken moeten worden uitgevoerd of de diensten moeten worden verricht en die bij de uitvoering van de opdracht van toepassing zullen zijn op de ter plaatse uit te voeren werken of te leveren diensten.

4.   Voor de toepassing van de leden 1, 2 en 3 kunnen de lidstaten een of meerdere instanties of administratieve structuren aanwijzen. De lidstaten zorgen voor een passende coördinatie tussen deze instanties en structuren.

   

Motivering

De organisatie van bijstand voor aanbestedende diensten op nationaal niveau is een zaak van de lidstaten en daarom dient dit artikel te worden geschrapt. Als de regelgeving eenvoudiger zou zijn, dan zou de behoefte aan uitleg van de aanbestedingsregels waarschijnlijk ook kleiner zijn.

Wijzigingsvoorstel 34

COM(2011) 896 final

Artikel 88, lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 88

Artikel 88

3.   Voor de toepassing van dit artikel wijzen de lidstaten een of meerdere contactpunten aan en delen zij de contactgegevens daarvan mee aan de overige lidstaten, de toezichtsinstanties en de Commissie. De lidstaten publiceren de lijst van contactpunten en werken deze regelmatig bij. De toezichtsinstantie wordt belast met de coördinatie van deze contactpunten.

3.   Voor de toepassing van dit artikel wijzen de lidstaten een of meerdere contactpunten aan en delen zij de contactgegevens daarvan mee aan de overige lidstaten en de Commissie. De lidstaten publiceren de lijst van contactpunten en werken deze regelmatig bij.

Motivering

Artikel 88 moet worden gehandhaafd, zij het zonder vermelding van de nieuwe toezichtsinstanties. Doel van deze herziening is nu juist het verminderen van het aantal overbodige administratieve verplichtingen, en niet de invoering van nog meer bureaucratie.

Brussel, 9 oktober 2012

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


18.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 391/84


Advies van het Comité van de Regio's — Het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV)

2012/C 391/10

HET COMITE VAN DE REGIO'S

staat achter de oprichting van het nieuwe Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV), dat gericht is op de tenuitvoerlegging van het GVB, en wijst erop dat het van groot belang is dat de nodige middelen worden vrijgemaakt om de door het GVB opgelegde koers te kunnen volgen;

is ingenomen met het feit dat het nieuwe EFMZV het merendeel van de financiële instrumenten van het GVB en het geïntegreerd maritiem beleid (GMB), die voorheen over verschillende fondsen verdeeld waren, samenvoegt; dat is nl. een welkome vereenvoudiging;

pleit ervoor dat het EFMZV prioritair gericht blijft op de visserij, en zich niet gaat toeleggen op de vervanging van de visserij door andere activiteiten, iets waarop het overigens al herhaaldelijk heeft gewezen; zaak is juist het beroep van visser weer aantrekkelijker te maken;

is verontrust over de inkrimping van het budget voor gegevensverzameling, net nu er extra middelen nodig zijn; de beschikbaarheid van volledige en voor beheersdoeleinden verwerkte gegevens zou enerzijds ten grondslag moeten liggen aan het GVB en anderzijds moeten worden uitgeroepen tot begrotingsprioriteit van het EFMZV;

is ten zeerste gekant tegen de afschaffing van de maatregelen voor de aanpassing van de vloot; de nieuwe GVB-doelstellingen en m.n. het geleidelijke streven naar de MDO, zullen immers tot gevolg hebben dat vaartuigen aan de vloot moeten worden onttrokken en dat steun moet worden verleend voor het tijdelijk stopzetten van de activiteiten;

wijst erop dat mocht de teruggooi geleidelijk worden beperkt, de vaartuigen moeten worden aangepast en gemoderniseerd en een aantal passende investeringen nodig zijn in de havens;

verbaast zich erover dat geen middelen worden uitgetrokken voor de uitwerking van de meerjarenplannen;

verzoekt om daadkrachtige steun voor technologische innovatie en investeringen die zijn gericht op een sterkere selectiviteit van het vistuig;

meent dat uitfasering van de opslagsteun een verkeerde keuze is.

Rapporteur

Pierre MAILLE (FR/PSE), voorzitter van de Algemene Raad van de Finistère

Referentiedocument

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij [tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad, Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad, en Verordening (EU) nr. xxxx/2011 van de Raad inzake het geïntegreerd maritiem beleid]

COM(2011) 804 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

1.

is ingenomen met het voornemen van de Commissie om het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) in stand te houden; visserij is immers voor tal van EU-regio's belangrijk.

2.

Het Comité staat achter de oprichting van het nieuwe Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV), dat gericht is op de tenuitvoerlegging van het GVB. Het is daarbij van groot belang dat de nodige middelen worden vrijgemaakt om de door het GVB opgelegde koers te kunnen volgen.

3.

Het GVB moet op de eerste plaats trachten om via een ecosysteemgerichte aanpak opnieuw tot een duurzaam economisch visserijklimaat te komen. Dat houdt in dat wordt gestreefd naar de maximale duurzame opbrengst (MDO). Daarnaast moet het GVB de voedselbevoorrading van de Europese consumenten veiligstellen, die in de richting moet gaan van zelfvoorziening.

4.

Het is een goede zaak dat het nieuwe EFMZV het merendeel van de financiële instrumenten van het GVB en het geïntegreerd maritiem beleid (GMB), die voorheen over verschillende fondsen verdeeld waren, samenvoegt. Dat is een welkome vereenvoudiging.

5.

Ook de integratie van het GMB in het EFMZV is een pluspunt. Economische activiteiten, milieubewustzijn, kennisverwerving, gegevensverzameling, toezicht en controle zijn immers kwesties die niet los van elkaar kunnen worden gezien.

6.

Wel zou het Comité graag zien dat nauwkeurig wordt aangegeven hoe het directe beheer van het GMB moet verlopen: zo zijn nadere details nodig over de bestemming van de middelen en de begunstigde instanties.

7.

Het voorgestelde gemeenschappelijk strategisch kader voor de cohesiefondsen (EFRO, ESF, Cohesiefonds, ELFPO en EFMZV) maakt een gedeeld beheer mogelijk, wat neerkomt op vereenvoudiging en betere coherentie.

8.

Het EU-budget moet omvangrijk genoeg zijn om een efficiënt cohesiebeleid mogelijk te maken en tegemoet te komen aan de ambities van de Europa 2020-strategie.

9.

Het is een goede zaak dat de lidstaten en de regio's voor de financiering van maatregelen voor de visserij en de ontwikkeling van visserijgemeenschappen een beroep kunnen doen op het EFRO, het Cohesiefonds, het ESF en het EFMZV.

10.

Overeenkomstig de beginselen van multilevel governance en met inachtneming van de nationale bevoegdhedenverdeling moeten de lokale en regionale overheden in elke lidstaat ten volle worden betrokken bij de onderhandelingen over en de uitwerking, uitvoering en herziening van de verschillende strategische documenten, o.m. inzake het geïntegreerd maritiem beleid.

11.

Het Comité verwerpt de voorstellen om het cohesiebeleid te koppelen aan de naleving van het stabiliteits- en groeipact: met de macro-economische criteria worden immers heel andere doelstellingen nagestreefd dan met het cohesiebeleid.

12.

Het voorafstellen van randvoorwaarden draagt wel de goedkeuring van het Comité weg: het gaat immers om de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om de GVB-doelstellingen te kunnen behalen; hierbij wordt rekening gehouden met ervaringen uit het verleden.

13.

Er moet worden nagegaan wat de gevolgen zijn van de nieuwe criteria voor de verdeling van de middelen over de lidstaten; deze verschillen nl. van de voorheen gehanteerde EVF-criteria.

14.

Het Comité herinnert aan zijn advies over de hervorming van het GVB, waarin het zich verzet tegen het voorstel om de lidstaten te verplichten overdraagbare visserijconcessies in te voeren, en waarin het pleit voor een geleidelijke vermindering van de teruggooi.

15.

Positief is dat de Commissie aandacht besteedt aan verbetering van kennis en gegevensverzameling; het Comité wil in dit verband de nadruk leggen op het belang van samenwerking tussen vissers en wetenschappers. De beschikbaarheid van volledige en voor beheersdoeleinden verwerkte gegevens zou enerzijds ten grondslag moeten liggen aan het GVB en anderzijds moeten worden uitgeroepen tot begrotingsprioriteit van het EFMZV.

16.

Het Comité is ten zeerste gekant tegen de afschaffing van de maatregelen voor de aanpassing van de vloot; de nieuwe GVB-doelstellingen en m.n. het geleidelijke streven naar de MDO, zullen immers tot gevolg hebben dat vaartuigen aan de vloot moeten worden onttrokken en dat steun moet worden verleend voor het tijdelijk stopzetten van de activiteiten. Dit moet op zijn minst voor bepaalde visserijtakken mogelijk worden gemaakt door een strikt kader, m.n. voor de visserijrechten; eventueel kan de steun geleidelijk aan worden verminderd, afhankelijk van de evolutie van de bestanden.

17.

Het beroep van visser moet weer aantrekkelijker worden. Dat kan door de arbeidsvoorwaarden en de veiligheid en gezondheid aan boord te verbeteren en de nodige investeringen te doen, waarbij het mogelijk moet zijn per vaartuig meerdere maatregelen te treffen.

18.

Het Comité neemt kennis van het feit dat de invoering van overdraagbare visserijconcessies facultatief is. Ter aanvulling op de invoering van dergelijke systemen dienen adviesraden, uitwisselingen van ervaringen en overgangsmaatregelen uit het EFMZV te worden gefinancierd.

19.

Het Comité verbaast zich erover dat geen middelen worden uitgetrokken voor de uitwerking van de meerjarenplannen, toch een van de belangrijkste instrumenten die bij de basisverordening betreffende het GVB in het leven zijn geroepen met het oog op een goed beheer van de bestanden en het mariene milieu.

20.

Het Comité staat achter het verminderen van de teruggooi en ongewenste vangsten en verzoekt om daadkrachtige steun voor technologische innovatie en investeringen die zijn gericht op een sterkere selectiviteit van het vistuig.

21.

De technologische ontwikkeling maakt het mogelijk eenzelfde vaartuig steun te verlenen om zowel de selectiviteit te verbeteren, de impact op het mariene milieu te beperken en de veiligheid van de bemanning te vergroten, op voorwaarde dat de betrokken uitrusting niet overbodig is en een vooruitgang vormt die de visserij-inspanning niet verhoogt.

22.

Ook is het zinvol dat vissers steun krijgen als ze bijdragen tot de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en de mariene ecosystemen. Deze steun moet hun in staat stellen om een bijdrage te leveren aan beheersmaatregelen voor de visserij, m.n. in de Natura 2000-gebieden en de beschermde mariene gebieden, zoals tijdelijke stopzetting, het invoeren van vergunningen, enz. Aangezien de bescherming van het mariene milieu niet alleen een zaak is van de vissers, kan het niet de bedoeling zijn dat het EFMZV rechtstreeks financiële steun verleent voor het beheer van deze gebieden of de milieumonitoring.

23.

De visserijsector moet zijn steentje bijdragen aan de strijd tegen de klimaatopwarming en verontreiniging. Het EFMZV moet steun verlenen aan onderzoeks- en innovatieprojecten die gericht zijn op het verbeteren van de energie-efficiëntie en het terugdringen van de CO2-uitstoot, m.n. tegen de achtergrond van brandstofprijzen die nadelig zijn voor het concurrentievermogen. Het moet dus mogelijk zijn steun te verlenen aan het vervangen van de motoren van vaartuigen en ervoor te zorgen dat de visserij mee de vruchten plukt van de technologische vooruitgang op dit gebied.

24.

Wordt er bepaald dat de teruggooi geleidelijk wordt beperkt, dan moeten de vaartuigen worden aangepast en gemoderniseerd en zijn een aantal passende investeringen nodig in de havens.

25.

Er moeten innoverende inspanningen worden gedaan om de verschillende teruggegooide soorten in kaart te brengen, zodat maatregelen kunnen worden genomen om de teruggooi te beperken en de soorten op een gepaste manier te exploiteren.

26.

Het Comité verheugt zich over de inzet van de Commissie voor de lokale ontwikkeling van de visserijgemeenschappen. Wel is het zaak erop toe te zien dat het EFMZV prioritair gericht blijft op de visserij, en zich niet gaat toeleggen op de vervanging van de visserij door andere activiteiten, iets waarop al herhaaldelijk is gewezen. Er moet worden uitgegaan van een evenwichtiger aanpak, waarbij diversificatie niet wordt losgekoppeld van het behoud van directe en indirecte werkgelegenheid en aandacht wordt besteed aan de noodzakelijke verjonging. Zo moet in de verordening met name worden voorzien in steun voor jongeren om visserijactiviteiten op te starten, naar analogie van de regelingen voor de landbouwsector, zeker nu de geplande invoering van overdraagbare visserijconcessies de toegang tot het beroep nog moeilijker dreigt te maken.

27.

Voor het welslagen van de lokale ontwikkeling zijn de inzet en actieve medewerking nodig van de lokale betrokkenen, de lokale bestuurders en overheden, beroepsorganisaties, vissersverenigingen, enz. Met het oog op de oprichting van dergelijke partnerschappen zouden er meer plaatselijke visserijgroepen (FLAG's) moeten komen of zouden de in het kader van het ELFPO opgerichte lokale actiegroepen (LAG's) moeten worden uitgebreid tot de visserij. Het bestuur van de plaatselijke visserijgroepen moet uitgaan van de lokale en regionale overheden, die een belangrijke stem in het kapittel moeten krijgen bij de afbakening van de strategische doelstellingen voor lokale ontwikkeling, de uitvoering daarvan en het beheer van de middelen.

28.

Het Comité pleit voor meer steun voor de vishandel en de verwerkende bedrijven om opwaardering van de producten aan te moedigen en de structuur van de downstreamketen te versterken: er moeten stimulansen komen voor technologische innovatie en verhoging van de productiviteit; dergelijke steun hoeft niet noodzakelijk eenmalig te zijn.

29.

De Commissie zou meer ambitie aan de dag moeten leggen bij het streven naar de invoering van een Europees keurmerk voor producten uit zee. De consument moet Europese visserijproducten kunnen herkennen en zich bewust zijn van de inspanningen om de biodiversiteit te respecteren en de door het GVB opgelegde gezondheidsvoorschriften na te leven.

30.

De GMO-maatregelen moeten de GVB-doelstellingen dichterbij brengen. Het Comité zou dan ook graag zien dat marktinstrumenten worden ingesteld om de impact van de overgang naar de MDO af te zwakken en de lokale afzetmarkten voor Europese visserijproducten in stand te houden.

31.

Uitfasering van de opslagsteun is in de ogen van het Comité een verkeerde keuze, gezien de grote onzekerheid op het vlak van productie en afzet waar beroepsvissers mee te maken krijgen.

32.

De Commissie stelt een groot aantal belangrijke stimulerende maatregelen voor de aquacultuur voor, die de goedkeuring van het Comité kunnen wegdragen. Het gaat o.m. om de vestiging van jongeren, innovatie, investeringen, beheers-, verzorgings- en adviesdiensten, verzekeringen, enz.

33.

Er moet streng worden toegezien op de naleving van de milieuvoorschriften, de kennis over de input in de aquacultuur en de berekening van de impact op het milieu.

34.

De aquacultuur moet een nettoproducent van viseiwit blijven en mag niet leiden tot overbevissing van de soorten die bestemd zijn voor de voeding van kweekvissen, waardoor het evenwicht in de voedselketen zou worden verstoord en de biodiversiteit in gevaar zou komen.

35.

Het Comité staat achter de steun voor de productie van zeewier, of dit nu bedoeld is als voedsel of niet.

36.

Voor het Comité staat het vast dat de ultraperifere regio's het moeilijker hebben dan de rest van Europa. Afzetsteun volstaat dan ook niet om de hogere kosten te dekken waarmee de visserij- en aquacultuursector in deze gebieden te maken heeft.

37.

Daarnaast dringt het Comité erop aan dat het EFMZV daadwerkelijk rekening houdt met de behoefte van de ultraperifere regio's aan een sterker ontwikkelde visserij door steun aan de vernieuwing van de vloot mogelijk te maken.

38.

De invoering van steunmaatregelen voor het plaatsen van visconcentratievoorzieningen is van groot belang voor de ontwikkeling van een duurzame kustvisserij in de ultraperifere gebieden.

39.

Het Comité stelt voor een regionale adviesraad op te richten voor de ultraperifere gebieden, naar analogie van de raden die al bestaan op het Europese vasteland.

40.

Het Comité vraagt aandacht voor de noodzaak van doeltreffendere controles, zodat alle partijen de GVB-voorschriften naleven. Dit houdt ook in dat het budget voor controles wordt opgetrokken en dat er naar nieuwe, doeltreffendere controlemethodes wordt gezocht, anders dreigt de regeling haar geloofwaardigheid te verliezen.

41.

De inkrimping van het budget voor gegevensverzameling is verontrustend, nu er juist bijkomende middelen nodig zijn omdat het streven naar de MDO voor alle bestanden extra gegevens vereist; over heel wat bestanden is immers nog te weinig bekend. Het Comité stelt dan ook voor de desbetreffende bijdrage van het EFMZV op te trekken tot 80 % van de subsidiabele uitgaven.

42.

De regionale adviesraden moeten terdege en op vaste basis worden ondersteund, m.n. bij het voorstellen van wetenschappelijke studies of beheersmaatregelen die zijn afgestemd op de verschillende visserijtakken, zodat de regionalisatiedoelstellingen ten volle kunnen worden gerealiseerd.

43.

Het Comité acht het van zeer groot belang dat de Europese burgers en consumenten worden voorgelicht over het beleid van de EU en het gebruik van de financiële middelen. Het staat dan ook achter het voorstel voor de oprichting van websites met informatie over de resultaten, de opgestarte acties en de begunstigden van het EFMZV; een en ander zou de transparantie immers ten goede komen.

44.

Potentiële begunstigden moeten uitvoerig worden geïnformeerd over de nieuwe mechanismen van het EFMZV, zodat er op de juiste manier gebruik zal worden gemaakt van het fonds.

45.

Het gebruik van gedelegeerde handelingen door de Commissie zou te ver gaan; het Comité is veeleer voorstander van een toepassingverordening waarin de meeste, of zelfs alle uitvoeringsvoorschriften worden vastgelegd.

46.

Het tijdschema voor de goedkeuring van de diverse besluiten die betrekking hebben op het EFMZV, brengt een aantal problemen mee:

a)

Het debat over het Commissievoorstel voor het meerjarig financieel kader 2014-2020 is nog niet afgerond. Het is belangrijk dat niet wordt geraakt aan het budget van het EFMZV.

b)

De nieuwe richtsnoeren van het GVB liggen nog niet vast; over verschillende kwesties wordt nog gedebatteerd (het bereiken van de MDO, het teruggooiverbod, de verplichting om overdraagbare visserijconcessies in te voeren, het verbod op steun voor buitenbedrijfstelling of tijdelijke stopzetting, enz.).

47.

In het licht van het bovenstaande is het Comité van mening dat het huidige voorstel voor een verordening betreffende het EFMZV nog ingrijpend moet worden gewijzigd voor het kan worden goedgekeurd.

II.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(9)

Het is van het grootste belang dat milieuoverwegingen beter in aanmerking worden genomen in het GVB, dat moet bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen en streefdoelen van het milieubeleid en de Europa 2020 strategie van de Unie. Het GVB heeft tot doel om uiterlijk in 2015 de levende mariene biologische hulpbronnen zo te exploiteren dat de visbestanden op niveaus worden gebracht of gehouden die de maximale duurzame opbrengst kunnen opleveren. In het kader van het GVB zal het visserijbeheer ten uitvoer worden gelegd aan de hand van de voorzorgsbenadering en de ecosysteemgerichte benadering. Bijgevolg moet het EFMZV bijdragen tot de bescherming van het mariene milieu zoals bedoeld in Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie).

(9)

Het is van het grootste belang dat milieuoverwegingen beter in aanmerking worden genomen in het GVB, dat moet bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen en streefdoelen van het milieubeleid en de Europa 2020 strategie van de Unie. Het GVB heeft tot doel om in 2015 de levende mariene biologische hulpbronnen zo te exploiteren dat de visbestanden op niveaus worden gebracht of gehouden die de maximale duurzame opbrengst kunnen opleveren. In het kader van het GVB zal het visserijbeheer ten uitvoer worden gelegd aan de hand van de voorzorgsbenadering en de ecosysteemgerichte benadering. Bijgevolg moet het EFMZV bijdragen tot de bescherming van het mariene milieu zoals bedoeld in Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie).

Motivering

In de basisverordening voor het GVB wordt bepaald dat de MDO indien mogelijk in 2015 moet worden behaald. Die nuancering moet hier worden overgenomen.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 37

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(37)

Naar aanleiding van de vaststelling van systemen voor overdraagbare visserijconcessies zoals bedoeld in artikel 27 van [GVB verordening] en met het oog op ondersteuning van de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van deze nieuwe systemen moet uit het EFMZV steun worden verleend voor capaciteitsopbouw en uitwisseling van beste praktijken.

(37)

Naar aanleiding van de vaststelling van systemen voor overdraagbare visserijconcessies zoals bedoeld in artikel 27 van [GVB verordening] en met het oog op ondersteuning van de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van deze nieuwe systemen moet uit het EFMZV steun worden verleend voor en uitwisseling van beste praktijken.

Motivering

De lidstaten moeten zelf kunnen beslissen of zij overdraagbare visserijconcessies willen invoeren.

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 38

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(38)

De invoering van de systemen voor overdraagbare visserijconcessies moet het concurrentievermogen van de sector verbeteren. Als gevolg daarvan is het mogelijk dat buiten de visserijsector nieuwe beroepskansen moeten worden gecreëerd. Daarom moet het EFMZV in visserijgemeenschappen de economische bedrijvigheid diversifiëren en banen creëren, met name door steun te verlenen om ondernemingen op te starten en om vaartuigen die actief zijn in de kleinschalige kustvisserij, aan te passen aan andere maritieme activiteiten dan de visserij zelf. Toepassing van deze laatste maatregel is op haar plaats aangezien vaartuigen die actief zijn in de kleinschalige kustvisserij, niet onder de systemen voor overdraagbare visserijconcessies vallen.

(38)

De invoering van de systemen voor overdraagbare visserijconcessies moet het concurrentievermogen van de sector verbeteren. Als gevolg daarvan is het mogelijk dat buiten de visserijsector nieuwe beroepskansen moeten worden gecreëerd. Daarom moet het EFMZV in visserijgemeenschappen de economische bedrijvigheid diversifiëren en banen creëren, met name door steun te verlenen om ondernemingen op te starten en om vaartuigen die actief zijn in de kleinschalige kustvisserij, aan te passen aan andere maritieme activiteiten dan de visserij zelf.

Motivering

De lidstaten moeten zelf kunnen beslissen of zij overdraagbare visserijconcessies willen invoeren.

Steun voor de vestiging van jonge vissers is noodzakelijk om de verjonging van de sector mogelijk te maken en nieuwe, beter opgeleide zeelieden aan te trekken die zich bewust zijn van het belang van een visserijbeheer dat beter rekening houdt met de hulpbronnen.

Wijzigingsvoorstel 4

Overweging 39

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(39)

Het GVB heeft tot doel de duurzame exploitatie van de visbestanden te verzekeren. De overcapaciteit is als een belangrijke oorzaak van de overbevissing aangemerkt. Daarom is het van essentieel belang de EU vissersvloot op de beschikbare hulpbronnen af te stemmen. Regelingen voor de verlening van overheidssteun voor bijvoorbeeld de definitieve of tijdelijke beëindiging van visserijactiviteiten of het slopen van vaartuigen zijn geen doeltreffende instrumenten voor het wegwerken van de overcapaciteit gebleken. Daarom zal in het kader van het EFMZV steun worden verleend voor de invoering en het beheer van systemen voor overdraagbare visserijconcessies die de overcapaciteit moeten verminderen en de economische prestatie en rendabiliteit van de betrokken marktdeelnemers moeten versterken.

(39)

Het GVB heeft tot doel de duurzame exploitatie van de visbestanden te verzekeren. De overcapaciteit is als een belangrijke oorzaak van de overbevissing aangemerkt. Daarom is het van essentieel belang de EU vissersvloot op de beschikbare hulpbronnen af te stemmen. Regelingen voor de verlening van overheidssteun voor bijvoorbeeld de definitieve of tijdelijke beëindiging van visserijactiviteiten of het slopen van vaartuigen . Daarom zal in het kader van het EFMZV steun worden verleend voor de invoering en het beheer van systemen voor overdraagbare visserijconcessies die de overcapaciteit moeten verminderen en de economische prestatie en rendabiliteit van de betrokken marktdeelnemers moeten versterken.

Motivering

Plannen voor de aanpassing van de visserij-inspanning die gepaard gaan met steun voor de buitenbedrijfstelling van vaartuigen, mogen niet worden stopgezet. De steun voor de buitenbedrijfstelling van vaartuigen maakt het mogelijk om de visserijcapaciteit in moeilijke situaties (schaarste van de bestanden …) te beperken, teneinde te voorkomen dat wordt uitgeweken naar gezonde visserijtakken. Er moet dus worden vastgehouden aan deze steun, waarbij echter wel de nodige aandacht moet uitgaan naar een daadwerkelijke beperking van de visserij-inspanning door de steun te koppelen aan een intrekking van visserijconcessies.

Wijzigingsvoorstel 5

Overweging 41

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

(41)

Het is van het grootste belang milieuoverwegingen in het EFMZV te integreren en de uitvoering van instandhoudingsmaatregelen in het kader van het GVB te steunen, met dien verstande dat hierbij rekening wordt gehouden met de uiteenlopende kenmerken van de EU-wateren. Hiertoe dient absoluut een geregionaliseerde benadering van instandhoudingsmaatregelen te worden ontwikkeld.

(41)

Het is van het grootste belang milieuoverwegingen in het EFMZV te integreren en de uitvoering van instandhoudingsmaatregelen in het kader van het GVB te steunen, met dien verstande dat hierbij rekening wordt gehouden met de uiteenlopende kenmerken van de EU-wateren. Hiertoe dient absoluut een geregionaliseerde benadering van instandhoudingsmaatregelen te worden ontwikkeld.

 

Motivering

Het is belangrijk de rol van meren en rivieren als milieucorridors te versterken, onder meer door hindernissen in rivieren weg te nemen en er zo voor te zorgen dat migrerende vissoorten hun volledige levenscyclus kunnen voltooien.

Wijzigingsvoorstel 6

Overweging 62

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(62)

Producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties moeten prioritair steun ontvangen. Zowel de opslagsteun als de steun voor productie- en afzetprogramma's moet geleidelijk worden uitgefaseerd aangezien deze specifieke soorten steun aan belang hebben ingeboet naarmate de structuur van de EU markt voor dergelijke producten is geëvolueerd en het belang van sterke producentenorganisaties is toegenomen.

(62)

Producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties moeten prioritair steun ontvangen.

Motivering

De uitfasering van de opslagsteun is in de ogen van het Comité een verkeerde keuze, aangezien de vaartuigen volgens art. 15 van de basisverordening van het GVB geleidelijk zullen worden verplicht om alle vangsten, met inbegrip van de bijvangst, aan te landen. Opslagsteun kan nuttig zijn met het oog op het beheer van de aangelande volumes.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 3

Definities

Artikel 3

Definities

1.   Voor de toepassing van de onderhavige verordening en onverminderd lid 2 gelden de definities van artikel 5 van de [GVB verordening] , artikel 5 van de [verordening inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten], artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en artikel 2 van de [verordening inzake gemeenschappelijke bepalingen].

1.   Voor de toepassing van de onderhavige verordening en onverminderd lid 2 gelden de definities van artikel 5 van de [GVB verordening] , artikel 5 van de [verordening inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten], artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en artikel 2 van de [verordening inzake gemeenschappelijke bepalingen].

2.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

2.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1)   "gemeenschappelijke gegevensuitwisselingsstructuur" (CISE - Common Information Sharing Environment): een gedecentraliseerd opgezet netwerk van systemen voor de uitwisseling van informatie tussen gebruikers uit verschillende sectoren met als doel het situationele bewustzijn inzake activiteiten op zee te verbeteren;

(1)   "gemeenschappelijke gegevensuitwisselingsstructuur" (CISE - Common Information Sharing Environment): een gedecentraliseerd opgezet netwerk van systemen voor de uitwisseling van informatie tussen gebruikers uit verschillende sectoren met als doel het situationele bewustzijn inzake activiteiten op zee te verbeteren;

(2)   "sectoroverschrijdende concrete acties": initiatieven die verschillende sectoren en/of sectorale beleidsgebieden zoals bedoeld in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ten goede komen en die niet hun volledige rendement halen indien ze ten uitvoer worden gelegd aan de hand van maatregelen binnen de grenzen van één bepaald beleidsgebied;

(2)   "sectoroverschrijdende concrete acties": initiatieven die verschillende sectoren en/of sectorale beleidsgebieden zoals bedoeld in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ten goede komen en die niet hun volledige rendement halen indien ze ten uitvoer worden gelegd aan de hand van maatregelen binnen de grenzen van één bepaald beleidsgebied;

(3)   "elektronisch registratie- en meldsysteem" (ERS - electronic recording and reporting system): een systeem voor de elektronische registratie en melding van gegevens zoals bedoeld in de artikelen 15, 24 en 63 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad;

(3)   "elektronisch registratie- en meldsysteem" (ERS - electronic recording and reporting system): een systeem voor de elektronische registratie en melding van gegevens zoals bedoeld in de artikelen 15, 24 en 63 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad;

(4)   "Europees marien observatie- en datanetwerk": een netwerk waarin nationale programma's voor mariene observatie en data worden geïntegreerd tot een gemeenschappelijk en toegankelijk Europees instrument;

(4)   "Europees marien observatie- en datanetwerk": een netwerk waarin nationale programma's voor mariene observatie en data worden geïntegreerd tot een gemeenschappelijk en toegankelijk Europees instrument;

(5)   "visserijgebied": een door de lidstaat als zodanig aangemerkt gebied aan de kust van een zee of een meer of met vijvers of een riviermonding, en met een belangrijke werkgelegenheid in de visserijsector of de aquacultuursector;

(5)   "visserijgebied": een door de lidstaat als zodanig aangemerkt gebied aan de kust van een zee of een meer of met vijvers of een riviermonding, en met een belangrijke werkgelegenheid in de visserijsector of de aquacultuursector;

(6)   "visser": een door de lidstaat als zodanig erkend persoon die de beroepsvisserij uitoefent aan boord van een in bedrijf zijnd vissersvaartuig of een door de lidstaat als zodanig erkend persoon die beroepsmatig mariene organismen oogst zonder vaartuig;

(6)   "visser": een door de lidstaat als zodanig erkend persoon die de beroepsvisserij uitoefent aan boord van een in bedrijf zijnd vissersvaartuig of een door de lidstaat als zodanig erkend persoon die beroepsmatig mariene organismen oogst zonder vaartuig;

(7)   "geïntegreerd maritiem beleid" (GMB): een EU beleid dat erop gericht is een gecoördineerde en coherente besluitvorming tot stand te brengen teneinde middels coherente beleidslijnen op het gebied van maritieme zaken en middels ter zake relevante internationale samenwerking te komen tot een optimale duurzame ontwikkeling, economische groei en sociale cohesie in de lidstaten, met name in de kust-, eiland- en ultraperifere gebieden van de Unie en in de maritieme sectoren;

(7)   "geïntegreerd maritiem beleid" (GMB): een EU beleid dat erop gericht is een gecoördineerde en coherente besluitvorming tot stand te brengen teneinde middels coherente beleidslijnen op het gebied van maritieme zaken en middels ter zake relevante internationale samenwerking te komen tot een optimale duurzame ontwikkeling, economische groei en sociale cohesie in de lidstaten, met name in de kust-, eiland- en ultraperifere gebieden van de Unie en in de maritieme sectoren;

(8)   "geïntegreerde maritieme bewaking": een EU initiatief om de bewaking van de Europese zeeën efficiënter en doeltreffender te maken middels sector- en grensoverschrijdende informatie-uitwisseling en samenwerking;

(8)   "geïntegreerde maritieme bewaking": een EU initiatief om de bewaking van de Europese zeeën efficiënter en doeltreffender te maken middels sector- en grensoverschrijdende informatie-uitwisseling en samenwerking;

(9)   "onregelmatigheid": een onregelmatigheid zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2988/95 van de Raad;

(9)   "onregelmatigheid": een onregelmatigheid zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2988/95 van de Raad;

(10)   "binnenvisserij": visserij voor commerciële doeleinden die wordt verricht hetzij door vaartuigen die uitsluitend actief zijn in de binnenwateren hetzij met andere voorzieningen die voor het vissen op het ijs worden gebruikt;

(10)   "binnenvisserij": visserij voor commerciële doeleinden die wordt verricht hetzij door vaartuigen die uitsluitend actief zijn in de binnenwateren hetzij met andere voorzieningen die voor het vissen op het ijs worden gebruikt;

(11)   "geïntegreerd beheer van kustgebieden": strategieën en maatregelen zoals omschreven in Aanbeveling 2002/413/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2002 betreffende de uitvoering van een geïntegreerd beheer van kustgebieden in Europa;

(11)   "geïntegreerd beheer van kustgebieden": strategieën en maatregelen zoals omschreven in Aanbeveling 2002/413/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2002 betreffende de uitvoering van een geïntegreerd beheer van kustgebieden in Europa;

(12)   "geïntegreerd maritiem bestuur": het gecoördineerde beheer van alle sectorale beleidsgebieden van de EU die gevolgen hebben voor de zeeën, oceanen en kustgebieden;

(12)   "geïntegreerd maritiem bestuur": het gecoördineerde beheer van alle sectorale beleidsgebieden van de EU die gevolgen hebben voor de zeeën, oceanen en kustgebieden;

(13)   "mariene regio's": geografische gebieden zoals omschreven in bijlage I bij Besluit 2004/585/EG van de Raad en de door de regionale organisaties voor visserijbeheer ingestelde gebieden;

(13)   "mariene regio's": geografische gebieden zoals omschreven in bijlage I bij Besluit 2004/585/EG van de Raad en de door de regionale organisaties voor visserijbeheer ingestelde gebieden;

(14)   "maritieme ruimtelijke ordening": een proces in het kader waarvan de openbare autoriteiten de verdeling van menselijke activiteiten in mariene gebieden in ruimte en tijd analyseren en organiseren om zo ecologische, economische en sociale doelstellingen te verwezenlijken;

(14)   "maritieme ruimtelijke ordening": een proces in het kader waarvan de openbare autoriteiten de verdeling van menselijke activiteiten in mariene gebieden in ruimte en tijd analyseren en organiseren om zo ecologische, economische en sociale doelstellingen te verwezenlijken;

(15)   "maatregel": een samenstel van concrete acties;

(15)   "maatregel": een samenstel van concrete acties;

(16)   "overheidsuitgaven": een bijdrage tot de financiering van een concrete actie uit de begroting van de lidstaten, van de regionale of plaatselijke overheden of van de Europese Unie, alsmede vergelijkbare uitgaven; elke bijdrage aan de financiering van concrete acties die afkomstig is uit de begroting van publiekrechtelijke instellingen of verenigingen van een of meer regionale of plaatselijke overheden of publiekrechtelijke instellingen die handelen overeenkomstig Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten wordt beschouwd als een overheidsbijdrage;

(16)   "overheidsuitgaven": een bijdrage tot de financiering van een concrete actie uit de begroting van de lidstaten, van de regionale of plaatselijke overheden of van de Europese Unie, alsmede vergelijkbare uitgaven; elke bijdrage aan de financiering van concrete acties die afkomstig is uit de begroting van publiekrechtelijke instellingen of verenigingen van een of meer regionale of plaatselijke overheden of publiekrechtelijke instellingen die handelen overeenkomstig Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten wordt beschouwd als een overheidsbijdrage;

(17)   "zeegebiedstrategie": een gestructureerd samenwerkingskader voor een bepaald geografisch gebied, dat wordt ontwikkeld door de Europese instellingen, de lidstaten, de regio's van de lidstaten en, in voorkomend geval, derde landen, met name wanneer het gaat om een met derde landen gedeeld zeegebied; in de strategie wordt rekening gehouden met de specifieke geografische, klimatologische, economische en politieke kenmerken van het betrokken zeegebied;

(17)   "zeegebiedstrategie": een gestructureerd samenwerkingskader voor een bepaald geografisch gebied, dat wordt ontwikkeld door de Europese instellingen, de lidstaten, de regio's van de lidstaten en, in voorkomend geval, derde landen, met name wanneer het gaat om een met derde landen gedeeld zeegebied; in de strategie wordt rekening gehouden met de specifieke geografische, klimatologische, economische en politieke kenmerken van het betrokken zeegebied;

(18)   "kleinschalige kustvisserij": de visserij door vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter die geen gebruikmaken van gesleept vistuig zoals bedoeld in tabel 3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 26/2004 van de Commissie van 30 december 2003 betreffende het communautaire gegevensbestand over de vissersvloot;

(18)   "kleinschalige kustvisserij": de visserij door vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter die geen gebruikmaken van gesleept vistuig zoals bedoeld in tabel 3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 26/2004 van de Commissie van 30 december 2003 betreffende het communautaire gegevensbestand over de vissersvloot;

(19)   "vaartuigen die uitsluitend in de binnenwateren actief zijn": vaartuigen voor de commerciële visserij in binnenwateren die niet in het EU gegevensbestand over de vissersvloot zijn opgenomen.

(19)   "vaartuigen die uitsluitend in de binnenwateren actief zijn": vaartuigen voor de commerciële visserij in binnenwateren die niet in het EU gegevensbestand over de vissersvloot zijn opgenomen

 

   :

 

   :

 

   :

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 6, lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(4)   Bevordering van een duurzame en hulpbronefficiënte visserij door de nadruk te leggen op:

(4)   Bevordering van een duurzame en hulpbronefficiënte visserij door de nadruk te leggen op:

(a)

reductie van de impact van de visserij op het mariene milieu;

(a)

reductie van de impact van de visserij op het mariene milieu;

(b)

bescherming en herstel van de mariene biodiversiteit en de mariene ecosystemen, met inbegrip van de diensten die deze leveren.

(b)

bescherming en herstel van de mariene biodiversiteit en de mariene ecosystemen, met inbegrip van de diensten die deze leveren

 

Motivering

Bij buitensporige uitputting van visbestanden is het soms nodig om een beroep te doen op visteeltactiviteiten.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De volgende concrete acties komen niet in aanmerking voor steun in het kader van het EFMZV:

De volgende concrete acties komen niet in aanmerking voor steun in het kader van het EFMZV:

(a)

concrete acties die de vangstcapaciteit van het vaartuig vergroten;

(a)

concrete acties die de vangstcapaciteit van het vaartuig vergroten;

(b)

de bouw van nieuwe vissersvaartuigen en de buitenbedrijfstelling of de invoer van vissersvaartuigen;

(b)

(c)

de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten;

(d)

de experimentele visserij;

(e)

de overdracht van de eigendom van een bedrijf;

(f)

het rechtstreeks uitzetten van vis, behalve als instandhoudingsmaatregel waarin uitdrukkelijk bij een rechtshandeling van de Unie is voorzien of wanneer sprake is van het experimenteel uitzetten van vis.

het rechtstreeks uitzetten van vis, behalve als instandhoudingsmaatregel waarin uitdrukkelijk bij een rechtshandeling van de Unie is voorzien of wanneer sprake is van het experimenteel uitzetten van vis.

Motivering

De bouw van nieuwe vaartuigen in de ultraperifere gebieden moet in aanmerking komen voor steun; zij moeten immers hun vaartuigen aanpassen, zodat wordt voldaan aan de vereisten van een goed beheer van de bestanden en de gezondheidsvoorschriften.

Dankzij de buitenbedrijfstelling van vaartuigen kan de visserijcapaciteit in moeilijke situaties (schaarste van de bestanden …) worden beperkt, teneinde te voorkomen dat wordt uitgeweken naar gezonde visserijtakken. Er moet dus worden vastgehouden aan deze steun, waarbij echter wel de nodige aandacht moet uitgaan naar een daadwerkelijke beperking van de visserij-inspanning door een beter beheer van de visserijconcessies.

Door tijdelijke stopzetting te financieren wordt compensatie geboden aan vaartuigen die hun activiteiten moeten stopzetten omdat er sprake is van verontreiniging of omdat een biologische rustperiode is ingesteld voor bepaalde soorten (zoals al is gebeurd voor ansjovis). Blijft steunverlening uit, dan zullen de betrokken vaartuigen naar alle waarschijnlijkheid op andere soorten gaan vissen, zodat die bestanden in gevaar komen.

Wijzigingsvoorstel 10

Artikel 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De gedeeld beheerde middelen die in het kader van het EFMZV beschikbaar zijn voor vastleggingen voor de periode 2014 – 2020, bedragen overeenkomstig de in bijlage II vastgestelde jaarlijkse verdeling 5 520 000 000 euro, uitgedrukt in huidige prijzen.

1.   De gedeeld beheerde middelen die in het kader van het EFMZV beschikbaar zijn voor vastleggingen voor de periode 2014 – 2020, bedragen overeenkomstig de in bijlage II vastgestelde jaarlijkse verdeling 5 520 000 000 euro, uitgedrukt in huidige prijzen.

2.   Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt 4 535 000 000 euro toegewezen voor de duurzame ontwikkeling van de visserij, de aquacultuur en de aquacultuurgebieden, zoals bedoeld in respectievelijk hoofdstuk I, hoofdstuk II en hoofdstuk III van titel V.

2.   Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt 4 535 000 000 euro toegewezen voor de duurzame ontwikkeling van de visserij, de aquacultuur en de aquacultuurgebieden, zoals bedoeld in respectievelijk hoofdstuk I, hoofdstuk II hoofdstuk III van titel V.

3.   Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt 477 000 000 euro toegewezen voor in artikel 78 bedoelde controle- en handhavingsmaatregelen.

3.   Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt 477 000 000 euro toegewezen voor in artikel 78 bedoelde controle- en handhavingsmaatregelen.

4.   Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt 358 000 000 euro toegewezen voor in artikel 79 bedoelde maatregelen inzake gegevensverzameling.

4.   Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt 358 000 000 euro toegewezen voor in artikel 79 bedoelde maatregelen inzake gegevensverzameling.

5.   De financiële middelen die worden toegewezen voor in titel V, hoofdstuk V, bedoelde compensatie ten bate van de ultraperifere gebieden, mogen jaarlijks niet meer bedragen dan:

5.   De financiële middelen die worden toegewezen voor in titel V, hoofdstuk V, bedoelde compensatie ten bate van de ultraperifere gebieden, mogen jaarlijks niet meer bedragen dan:

4 300 000 euro voor de Azoren en Madeira;

4 300 000 euro voor de Azoren en Madeira;

5 800 000 euro voor de Canarische Eilanden;

5 800 000 euro voor de Canarische Eilanden;

4 900 000 euro voor Frans Guyana en Réunion.

4 900 000 euro voor Frans Guyana en Réunion

 

.

6.   Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt 45 000 000 euro toegewezen voor in artikel 72 bedoelde opslagsteun die wordt verleend vanaf begin 2014 tot eind 2018.

6.   Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt 45 000 000 euro toegewezen voor in artikel 72 bedoelde opslagsteun die wordt verdeeld vanaf begin 2014 tot eind 2018.

Motivering

De Commissie vergeet hier te verwijzen naar de financiering van de in titel V van de verordening vermelde maatregelen voor afzet en verwerking. Conform de GVB-basisverordening moet in het kader van de compensatiesteun rekening worden gehouden met alle ultraperifere gebieden. Er moet dan ook een specifiek bedrag worden vastgelegd voor Guadeloupe, Martinique en Mayotte.

Wijzigingsvoorstel 11

Artikel 26

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De in dit hoofdstuk bedoelde steun draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 6, leden 2 en 4, bedoelde EU prioriteiten.

De in dit hoofdstuk bedoelde steun draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 6, leden 2 en 4, bedoelde EU prioriteiten.

Motivering

In lid 1 van artikel 6 wordt verwezen naar de bevordering van de werkgelegenheid en de territoriale cohesie. Deze doelstelling mag niet ontbreken in het hoofdstuk over duurzame ontwikkeling van visserijgebieden.

Wijzigingsvoorstel 12

Artikel 31

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Om het menselijk kapitaal en de sociale dialoog te verbeteren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

1.   Om het menselijk kapitaal en de sociale dialoog te verbeteren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

(a)

een leven lang leren, verspreiding van wetenschappelijke kennis en innoverende praktijken, en de verwerving van nieuwe beroepsvaardigheden, met name in verband met duurzaam beheer van mariene ecosystemen, activiteiten in de maritieme sector, innovatie en ondernemerschap;

(a)

een leven lang leren, verspreiding van wetenschappelijke kennis en innoverende praktijken, en de verwerving van nieuwe beroepsvaardigheden, met name in verband met duurzaam beheer van mariene ecosystemen, activiteiten in de maritieme sector, innovatie en ondernemerschap;

(b)

netwerkvorming, uitwisseling van ervaringen en beste praktijken tussen belanghebbende partijen, onder meer organisaties ter bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen;

(b)

netwerkvorming, uitwisseling van ervaringen en beste praktijken tussen belanghebbende partijen, onder meer organisaties ter bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen;

(c)

bevordering van de sociale dialoog op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau tussen vissers en andere relevante belanghebbende partijen.

(c)

bevordering van de sociale dialoog op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau tussen vissers en andere relevante belanghebbende partijen.

2.   De in lid 1 bedoelde steun wordt ook verleend aan de echtgenoten of, mits en voor zover erkend in het nationale recht, levenspartners van zelfstandige vissers, die, anders dan als werknemer of als vennoot, gewoonlijk en onder de in het nationale recht bepaalde voorwaarden deelnemen aan de uitoefening van de activiteit van de zelfstandige vissers of ondersteunende taken verrichten.

2.   De in lid 1 bedoelde steun wordt ook verleend aan de echtgenoten of, mits en voor zover erkend in het nationale recht, levenspartners van zelfstandige vissers, die werknemer of vennoot , gewoonlijk en onder de in het nationale recht bepaalde voorwaarden deelnemen aan de uitoefening van de activiteit van de zelfstandige vissers of ondersteunende taken verrichten.

Wijzigingsvoorstel 13

Artikel 32

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Om de diversifiëring en de werkgelegenheidcreatie buiten de visserijsector te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

1.   Om de diversifiëring en de werkgelegenheidcreatie te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

(a)

het opstarten van ondernemingen buiten de visserijsector;

(b)

het aanpassen van kleinschalige kustvisserijvaartuigen om deze inzetklaar te maken voor activiteiten buiten de visserijsector.

 

het opstarten van ondernemingen buiten de visserijsector;

 

het aanpassen van kleinschalige kustvisserijvaartuigen om deze inzetklaar te maken voor activiteiten buiten de visserijsector.

 

2.   De in lid 1, onder a), bedoelde steun wordt verleend aan vissers die:

2.   De in lid 1, onder , bedoelde steun wordt verleend aan vissers die:

(a)

een bedrijfsplan voor de ontwikkeling van hun nieuwe activiteiten indienen;

(a)

een bedrijfsplan voor de ontwikkeling van hun nieuwe activiteiten indienen;

(b)

beschikken over voldoende beroepsvaardigheden die zij kunnen verwerven in het kader van concrete acties die op grond van artikel 31, lid 1, onder a), worden gefinancierd.

(b)

beschikken over voldoende beroepsvaardigheden die zij kunnen verwerven in het kader van concrete acties die op grond van artikel 31, lid 1, onder a), worden gefinancierd.

3.   De in lid 1, onder b), bedoelde steun wordt verleend aan kleinschalige kustvissers die eigenaar zijn van een EU vissersvaartuig dat als actief is geregistreerd en die in de twee jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag gedurende ten minste 60 dagen visserijactiviteiten op zee hebben verricht. De aan het vissersvaartuig gekoppelde visvergunning wordt definitief ingetrokken.

3.   De in lid 1, onder , bedoelde steun wordt verleend aan kleinschalige kustvissers die eigenaar zijn van een EU vissersvaartuig dat als actief is geregistreerd en die in de twee jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag gedurende ten minste 60 dagen visserijactiviteiten op zee hebben verricht. De aan het vissersvaartuig gekoppelde visvergunning wordt definitief ingetrokken.

4.   Begunstigden van de in lid 1 bedoelde steun mogen gedurende vijf jaar na de ontvangst van de laatste steunbetaling beroepsmatig geen visserijactiviteiten uitoefenen.

4.   egunstigden van de in lid 1 bedoelde steun gedurende vijf jaar na de ontvangst van de laatste steunbetaling beroepsmatig geen visserijactiviteiten uitoefenen.

5.   De in het kader van lid 1, onder b), subsidiabele kosten mogen niet meer bedragen dan de kosten van de aanpassing die het vaartuig heeft ondergaan om voor een ander doel dan visserij te worden ingezet.

5.   De in het kader van lid 1, onder , subsidiabele kosten mogen niet meer bedragen dan de kosten van de aanpassing die het vaartuig heeft ondergaan om voor een ander doel dan visserij te worden ingezet.

6.   De in lid 1, onder a), bedoelde steun bedraagt niet meer dan 50 % van de begroting die in het bedrijfsplan voor elke concrete actie is geoormerkt, met dien verstande dat dit bedrag per concrete actie niet hoger mag zijn dan 500 000 euro.

   

 

 

 

   

 

 

 

 

   

 

   De in lid 1, onder ), bedoelde steun bedraagt niet meer dan 50 % van de begroting die in het bedrijfsplan voor elke concrete actie is geoormerkt, met dien verstande dat dit bedrag per concrete actie niet hoger mag zijn dan 500 000 euro.

Motivering

Omschakelingssteun moet worden aangevuld met een slooppremie, zoals die ook uit het oude fonds (EVF) werd verleend. Als de desbetreffende visserijrechten daadwerkelijk worden ingetrokken zal dankzij deze maatregelen de algemene visserijcapaciteit afnemen.

Ook steun voor de vestiging van jonge vissers is noodzakelijk om de verjonging van de sector mogelijk te maken en nieuwe, beter opgeleide zeelieden aan te trekken die zich bewust zijn van het belang van een visserijbeheer dat rekening houdt met de hulpbronnen.

Wijzigingsvoorstel 14

Artikel 33

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Om de arbeidsomstandigheden van de vissers aan boord te verbeteren, mag uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen aan boord of in afzonderlijke voorzieningen, op voorwaarde dat deze investeringen verder gaan dan wat op grond van het nationale of het EU-recht vereist is.

1.   Om de arbeidsomstandigheden van de vissers aan boord te verbeteren, mag uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen aan boord of in afzonderlijke voorzieningen, op voorwaarde dat deze investeringen verder gaan dan wat op grond van het EU-recht vereist is.

2.   De steun wordt verleend aan vissers of aan eigenaren van vissersvaartuigen.

2.   De steun wordt verleend aan vissers of aan eigenaren van vissersvaartuigen.

3.   Wanneer de concrete actie een investering aan boord behelst, wordt maximaal één keer per programmeringsperiode steun voor het betrokken vaartuig verleend. Wanneer de concrete actie een investering in afzonderlijke voorzieningen behelst, wordt maximaal één keer per programmeringsperiode steun aan de betrokken begunstigde verleend.

3.   

4.   De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 150 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de omschrijving van de soorten concrete acties die subsidiabel zijn krachtens lid 1.

   De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 150 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de omschrijving van de soorten concrete acties die subsidiabel zijn krachtens lid 1.

Motivering

Vissers die al moeten voldoen aan strenge nationale veiligheids- en gezondheidsvoorschriften zouden op deze manier steun mislopen. Met het oog op een gelijke behandeling van alle vissers is het logisch hier enkel naar het EU-recht te verwijzen.

Als we de veiligheid van de bemanning echt willen verbeteren, heeft het geen zin de steun uit het EFMZV te beperken tot één keer in de zeven jaar.

Wijzigingsvoorstel 15

Artikel 33 bis

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

1.   

2.   

Motivering

Door tijdelijke stopzetting te financieren wordt compensatie geboden aan vaartuigen die hun activiteiten moeten stopzetten omdat er sprake is van verontreiniging of omdat een biologische rustperiode is ingesteld voor bepaalde soorten (zoals al is gebeurd voor ansjovis). Blijft steunverlening uit, dan zullen de betrokken vaartuigen naar alle waarschijnlijkheid op andere soorten gaan vissen. Een dergelijke maatregel heeft tijdens de looptijd van het EVF zijn nut al ruimschoots bewezen.

Wijzigingsvoorstel 16

Artikel 35

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Met het oog op de doeltreffende tenuitvoerlegging van in de artikelen 17 en 21 van [GVB verordening] bedoelde instandhoudingsmaatregelen kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

Met het oog op de doeltreffende tenuitvoerlegging van in de artikelen 17 en 21 van [GVB verordening] bedoelde instandhoudingsmaatregelen kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

(a)

het ontwerpen en ontwikkelen van de technische en administratieve instrumenten die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van in de artikelen 17 en 21 van [GVB verordening] bedoelde instandhoudingsmaatregelen;

(a)

het ontwerpen en ontwikkelen van de technische en administratieve instrumenten die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van in de artikelen 17 en 21 van [GVB verordening] bedoelde instandhoudingsmaatregelen;

(b)

de participatie van de belanghebbende partijen bij het ontwerpen en ontwikkelen van in de artikelen 17 en 21 van [GVB verordening] bedoelde instandhoudingsmaatregelen.

(b)

de participatie van de belanghebbende partijen bij het ontwerpen en ontwikkelen van in de artikelen 17 en 21 van [GVB verordening] bedoelde instandhoudingsmaatregelen.

2.   De in lid 1 bedoelde steun wordt slechts verleend aan overheidsinstanties.

2.   De in lid 1 bedoelde steun wordt slechts verleend aan overheidsinstanties.

Motivering

De hier bedoelde steun moet al worden verleend tijdens de uitwerking van de meerjarenplannen en andere instandhoudingsmaatregelen (artt. 17 en 21 basisverordening); de adviesraden zijn een cruciale schakel in de regionalisatie en verdienen eveneens steun.

Wijzigingsvoorstel 17

Artikel 36

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Om de impact van de visserij op het mariene milieu te beperken, de afschaffing van de teruggooi te bevorderen en de overgang te vergemakkelijken naar een exploitatie van de levende mariene biologische hulpbronnen op een niveau dat het mogelijk maakt de populaties van de gevangen soorten boven een peil te brengen en te houden dat de MSY kan opleveren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen in voorzieningen die:

1.   Om de impact van de visserij op het mariene milieu te beperken, de afschaffing van de teruggooi te bevorderen en de overgang te vergemakkelijken naar een exploitatie van de levende mariene biologische hulpbronnen op een niveau dat het mogelijk maakt de populaties van de gevangen soorten boven een peil te brengen en te houden dat de MSY kan opleveren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen in voorzieningen die:

(a)

de selectiviteit van het vistuig op grootte en soort verfijnen;

(a)

de selectiviteit van het vistuig op grootte en soort verfijnen;

(b)

ongewenste vangsten van commerciële bestanden of andere bijvangsten reduceren;

(b)

ongewenste vangsten van commerciële bestanden of andere bijvangsten reduceren;

(c)

de fysieke en biologische impact van de visserij op het ecosysteem of de zeebodem beperken.

(c)

de fysieke en biologische impact van de visserij op het ecosysteem of de zeebodem beperken

 

.

2.   Gedurende de programmeringsperiode mag slechts één keer steun worden verleend voor een bepaald EU vissersvaartuig of voor een specifiek type vistuig.

2.   

3.   Er mag slechts steun worden verleend voor vistuigen of in lid 1 bedoelde voorzieningen die aantoonbaar beter selecteren op grootte of een geringere impact op de niet doelsoorten hebben dan de standaard vistuigen of andere voorzieningen die zijn toegestaan op grond van het EU recht of het nationale recht van de lidstaten dat is vastgesteld in het kader van de regionalisering zoals bedoeld in [GVB verordening].

   Er mag slechts steun worden verleend voor vistuigen of in lid 1 bedoelde voorzieningen die aantoonbaar beter selecteren op grootte of een geringere impact op de niet doelsoorten hebben dan de standaard vistuigen of andere voorzieningen die zijn toegestaan op grond van het EU recht of het nationale recht van de lidstaten dat is vastgesteld in het kader van de regionalisering zoals bedoeld in [GVB verordening].

4.   De steun wordt verleend aan:

   De steun wordt verleend aan:

(a)

eigenaren van een EU vissersvaartuig dat als actief is geregistreerd en dat in de twee jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag gedurende ten minste 60 dagen visserijactiviteiten op zee heeft verricht;

(a)

eigenaren van een EU vissersvaartuig dat als actief is geregistreerd en dat in de twee jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag gedurende ten minste 60 dagen visserijactiviteiten op zee heeft verricht;

(b)

vissers die eigenaar zijn van het te vervangen vistuig en die in de twee jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag gedurende ten minste 60 dagen aan boord van een EU vissersvaartuig hebben gewerkt;

(b)

vissers die eigenaar zijn van het te vervangen vistuig en die in de twee jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag gedurende ten minste 60 dagen aan boord van een EU vissersvaartuig hebben gewerkt;

(c)

door de lidstaten erkende vissersorganisaties.

(c)

door de lidstaten erkende vissersorganisaties.

Motivering

Om de ontwikkeling van de visserijtechnieken in een stroomversnelling te brengen, zodat de MDO zo snel mogelijk kan worden bereikt, moeten stimulansen worden verleend voor de modernisering van het vistuig en de vaartuigen en de tenuitvoerlegging van de in de GVB-basisverordening vastgelegde technische maatregelen. Als we de visserijtechnieken echt duurzaam willen maken, heeft het geen zin de steun uit het EFMZV te beperken tot één keer in de zeven jaar.

Wijzigingsvoorstel 18

Artikel 38

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   In dit artikel bedoelde concrete acties worden uitgevoerd door publiekrechtelijke instanties met medewerking van vissers, door de lidstaten erkende vissersorganisaties of niet-gouvernementele organisaties, in partnerschap met vissersorganisaties of plaatselijke visserijgroepen zoals bedoeld in artikel 62.

2.   In dit artikel bedoelde concrete acties worden uitgevoerd door publiekrechtelijke instanties met medewerking van vissers, door de lidstaten erkende vissersorganisaties of niet-gouvernementele organisaties, in partnerschap met vissersorganisaties of plaatselijke visserijgroepen zoals bedoeld in artikel 62.

Motivering

In de artt. 52 e.v. van de GVB-basisverordening wordt bepaald dat de regionale adviesraden nauwer moeten worden betrokken bij de beheersmaatregelen; ook krijgen deze raden nu meer speelruimte voor het indienen van voorstellen. Het zou dus logisch zijn dat de regionale adviesraden ook EFMZV-steun krijgen.

Wijzigingsvoorstel 19

Artikel 39

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   De steunverlening mag niet bijdragen tot de vervanging of de modernisering van hoofd- of hulpmotoren. De steun wordt slechts verleend aan eigenaren van vissersvaartuigen en gedurende de programmeringsperiode mag slechts een keer steun worden verleend voor een bepaald vissersvaartuig.

   

Motivering

Steun voor de vervanging van een motor moet mogelijk zijn; het is verbazingwekkend en zelfs tegenstrijdig dat de vernieuwing van motoren zou worden uitgesloten van EFMZV-steun. Als het erom gaat verontreinigende emissies terug te dringen of het brandstofverbruik te beperken, dan is de motor immers van primordiaal belang.

Wijzigingsvoorstel 20

Artikel 40

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

3.   Gedurende de programmeringsperiode mag op grond van dit artikel slechts één keer steun worden verleend voor een bepaald vissersvaartuig of een bepaalde begunstigde.

   

Motivering

Om innovatie te stimuleren en de kwaliteit van de producten daadwerkelijk te verbeteren, moeten de vaartuigen worden aangepast om een beter beheer van de hulpbronnen en het mariene milieu mogelijk te maken. Als we de visserijtechnieken echt duurzaam willen maken, heeft het geen zin de steun uit het EFMZV te beperken tot één keer in de zeven jaar.

Wijzigingsvoorstel 21

Artikel 41

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

4.   Er mag geen steun worden verleend voor de aanleg van nieuwe havens, nieuwe aanlandingsplaatsen of nieuwe afslagen.

   

Motivering

Financiering van dergelijke infrastructuur moet mogelijk zijn op plaatsen waar de uitrusting nog niet is aangepast aan de voor de hand liggende en onafwendbare ontwikkelingen.

Wijzigingsvoorstel 22

Artikel 42

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 42

Binnenvisserij

Artikel 42

Binnenvisserij

1.   Om de impact van de binnenvisserij op het milieu te verminderen en de energie efficiency, de kwaliteit van de aangelande vis en de veiligheids- en arbeidsomstandigheden te verbeteren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

1.   Om de impact van de binnenvisserij op het milieu te verminderen en de energie efficiency, de kwaliteit van de aangelande vis en de veiligheids- en arbeidsomstandigheden te verbeteren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

(a)

in artikel 33 bedoelde investeringen in voorzieningen aan boord of afzonderlijke voorzieningen, overeenkomstig de in dat artikel vastgestelde voorwaarden;

(a)

in artikel 33 bedoelde investeringen in voorzieningen aan boord of afzonderlijke voorzieningen, overeenkomstig de in dat artikel vastgestelde voorwaarden;

(b)

in artikel 36 bedoelde investeringen in voorzieningen, overeenkomstig de in dat artikel vastgestelde voorwaarden;

(b)

in artikel 36 bedoelde investeringen in voorzieningen, overeenkomstig de in dat artikel vastgestelde voorwaarden;

(c)

in artikel 39 bedoelde investeringen aan boord en audits en regelingen op het gebied van energie efficiency, overeenkomstig de in dat artikel vastgestelde voorwaarden;

(c)

in artikel 39 bedoelde investeringen aan boord en audits en regelingen op het gebied van energie efficiency, overeenkomstig de in dat artikel vastgestelde voorwaarden;

(d)

in artikel 41 bedoelde investeringen in bestaande havens en aanlandingsplaatsen, overeenkomstig de in dat artikel vastgestelde voorwaarden.

(d)

in artikel 41 bedoelde investeringen in bestaande havens en aanlandingsplaatsen, overeenkomstig de in dat artikel vastgestelde voorwaarden.

2.   Voor de toepassing van lid 1:

2.   Voor de toepassing van lid 1:

(e)

gelden verwijzingen die in de artikelen 33, 36 en 39 naar vissersvaartuigen worden gemaakt, als verwijzingen naar vaartuigen die uitsluitend in binnenwateren actief zijn;

(e)

gelden verwijzingen die in de artikelen 33, 36 en 39 naar vissersvaartuigen worden gemaakt, als verwijzingen naar vaartuigen die uitsluitend in binnenwateren actief zijn;

(f)

gelden verwijzigen die in artikel 36 worden gemaakt, als verwijzingen naar het milieu waarin het binnenvisserijvaartuig actief is;

(f)

gelden verwijzigen die in artikel 36 worden gemaakt, als verwijzingen naar het milieu waarin het binnenvisserijvaartuig actief is;

3.   Om de diversifiëring door binnenvissers te ondersteunen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor de aanpassing van vaartuigen die in de binnenvisserij actief zijn naar andere activiteiten buiten de visserij, overeenkomstig de in artikel 32 vastgestelde voorwaarden.

3.   Om de diversifiëring door binnenvissers te ondersteunen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor de aanpassing van vaartuigen die in de binnenvisserij actief zijn naar andere activiteiten buiten de visserij, overeenkomstig de in artikel 32 vastgestelde voorwaarden.

4.   Voor de toepassing van lid 3 gelden verwijzingen die in de artikel 32 naar vissersvaartuigen worden gemaakt, als verwijzingen naar vaartuigen die uitsluitend in binnenwateren actief zijn.

4.   Voor de toepassing van lid 3 gelden verwijzingen die in de artikel 32 naar vissersvaartuigen worden gemaakt, als verwijzingen naar vaartuigen die uitsluitend in binnenwateren actief zijn.

5.   Om de aquatische flora en fauna te beschermen en te ontwikkelen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor de participatie van binnenvissers bij het beheren, herstellen en monitoren van de NATURA 2000 sites die rechtstreeks in verband staan met visserijactiviteiten, en bij het rehabiliteren van binnenwateren, met inbegrip van paaigronden en migratieroutes voor migrerende soorten, onverminderd artikel 38, lid 1, onder d).

5.   Om de aquatische flora en fauna te beschermen en te ontwikkelen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor de participatie van binnenvissers bij het beheren, herstellen en monitoren van de NATURA 2000 sites die rechtstreeks in verband staan met visserijactiviteiten, en bij het rehabiliteren van binnenwateren, met inbegrip van paaigronden en migratieroutes voor migrerende soorten, onverminderd artikel 38, lid 1, onder d).

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat vaartuigen die krachtens dit artikel steun ontvangen, hun activiteiten uitsluitend in binnenwateren blijven ontplooien.

   

 

   

 

.   De lidstaten zorgen ervoor dat vaartuigen die krachtens dit artikel steun ontvangen, hun activiteiten uitsluitend in binnenwateren blijven ontplooien.

Motivering

Het is nuttig de particuliere visserijrechten af te schaffen: het gaat hier om oude zakelijke rechten die het beheer van wateren door de overheid bemoeilijken en de opbrengst van de vissers verminderen. Daarnaast is het belangrijk de rol van rivieren en meren als milieucorridors te versterken, onder meer door hindernissen in rivieren weg te nemen en er zo voor te zorgen dat migrerende vissoorten hun volledige levenscyclus kunnen voltooien.

Wijzigingsvoorstel 23

Artikel 45

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Om innovatie in de aquacultuur te stimuleren, kan uit het EFMZV steun worden verleend ten bate van concrete acties:

1.   Om innovatie in de aquacultuur te stimuleren, kan uit het EFMZV steun worden verleend ten bate van concrete acties:

(a)

voor de invoering van nieuwe technische of organisatorische kennis in aquacultuurbedrijven die tot doel heeft de impact van deze bedrijven op het milieu te reduceren of een duurzamer gebruik van de hulpbronnen in de aquacultuur te bevorderen;

(a)

voor de invoering van nieuwe technische of organisatorische kennis in aquacultuurbedrijven die tot doel heeft de impact van deze bedrijven op het milieu te reduceren of een duurzamer gebruik van de hulpbronnen in de aquacultuur te bevorderen;

(b)

voor de ontwikkeling of de invoering van ten opzichte van de stand van de techniek nieuwe of substantieel verbeterde producten en nieuwe of verbeterde processen en beheers- en organisatiesystemen.

(b)

voor de ontwikkeling of de invoering van ten opzichte van de stand van de techniek nieuwe of substantieel verbeterde producten en nieuwe of verbeterde processen en beheers- en organisatiesystemen.

2.   In dit artikel bedoelde concrete acties worden uitgevoerd in samenwerking met een op grond van het nationale recht van de lidstaten erkende wetenschappelijke of technische organisatie die de resultaten van deze concrete acties evalueert.

2.   In dit artikel bedoelde concrete acties worden uitgevoerd in samenwerking met een op grond van het nationale recht van de lidstaten erkende wetenschappelijke of technische organisatie die de resultaten van deze concrete acties evalueert.

3.   De lidstaten geven overeenkomstig artikel 143 voldoende ruchtbaarheid aan de resultaten van op grond van het onderhavige artikel gefinancierde concrete acties.

3.   De lidstaten geven overeenkomstig artikel 143 voldoende ruchtbaarheid aan de resultaten van op grond van het onderhavige artikel gefinancierde concrete acties.

 

   

Motivering

In bepaalde installaties is het gebruik van nieuwe kennis of technische middelen niet mogelijk omdat zij zich daar fysiek niet toe lenen of omdat er juridische obstakels zijn. De formulering moet daarom de mogelijkheid openlaten dat een nieuwe installatie wordt opgezet waarin wel plaats is voor deze meer geavanceerde en innovatieve middelen.

Officiële aquacultuurcentra zijn belangrijk voor de aquacultuur. Daarmee moet bij het noemen van potentiële begunstigden rekening worden gehouden.

Wijzigingsvoorstel 24

Artikel 46

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 46

Investeringen in de offshore aquacultuur en de non-food aquacultuur

Artikel 46

Investeringen in de offshore aquacultuur de non-food aquacultuur

1.   Om aquacultuurmethoden met een groot groeipotentieel te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen in de ontwikkeling van offshore aquacultuur en non-food aquacultuur.

1.   Om aquacultuurmethoden met een groot groeipotentieel te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen in de ontwikkeling van offshore aquacultuur non-food aquacultuur.

2.   De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 150 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de omschrijving van de soorten concrete acties en de subsidiabele kosten in dit verband.

2.   De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 150 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de omschrijving van de soorten concrete acties en de subsidiabele kosten in dit verband.

Motivering

Door "en" door "of" te vervangen opent zich een scala aan mogelijkheden voor aquacultuuractiviteiten met een groot groeipotentieel die niet offshore plaatsvinden.

Wijzigingsvoorstel 25

Artikel 48

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

4.   Voor elk van de in lid 2, onder a) tot en met e) bedoelde adviesdiensten wordt gedurende de programmeringsperiode slechts één keer steun aan de betrokken aquacultuurbedrijven verleend.

   

Motivering

Als we tot een echt duurzame aquacultuur willen komen, heeft het geen zin de steun voor adviesdiensten uit het EFMZV te beperken tot één keer in de zeven jaar.

Wijzigingsvoorstel 26

Artikel 62

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Plaatselijke visserijgroepen

Plaatselijke visserijgroepen

1.   Met het oog op de toepassing van het EFMZV worden de in artikel 28, lid 1, onder b) van [Verordening (EU) nr. […] inzake gemeenschappelijke bepalingen] bedoelde plaatselijke groepen aangewezen als plaatselijke visserijgroepen.

1.   Met het oog op de toepassing van het EFMZV worden de in artikel 28, lid 1, onder b) van [Verordening (EU) nr. […] inzake gemeenschappelijke bepalingen] bedoelde plaatselijke groepen aangewezen als plaatselijke visserijgroepen.

2.   De plaatselijke visserijgroepen stellen op basis van ten minste de in artikel 61 genoemde elementen een geïntegreerde plaatselijke ontwikkelingsstrategie voor, en zijn verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan.

2.   De plaatselijke visserijgroepen stellen op basis van ten minste de in artikel 61 genoemde elementen een geïntegreerde plaatselijke ontwikkelingsstrategie voor, en zijn verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan.

3.   De plaatselijke visserijgroepen:

3.   De plaatselijke visserijgroepen:

(a)

geven het voornaamste aandachtspunt van hun strategie en de sociaaleconomische samenstelling van het betrokken gebied weer door te zorgen door een evenwichtige vertegenwoordiging van de voornaamste belanghebbende partijen, onder meer uit de particuliere en de openbare sector en uit het maatschappelijk middenveld;

(a)

geven het voornaamste aandachtspunt van hun strategie en de sociaaleconomische samenstelling van het betrokken gebied weer door te zorgen door een evenwichtige vertegenwoordiging van de voornaamste belanghebbende partijen, onder meer uit de particuliere en de openbare sector en uit het maatschappelijk middenveld;

(b)

zien toe op een significante vertegenwoordiging van de visserij- en de aquacultuursector.

(b)

zien toe op een significante vertegenwoordiging van de visserij- en de aquacultuursector.

4.   Indien voor de plaatselijke ontwikkelingsstrategie naast EFMZV steun nog steun uit andere fondsen wordt verleend, wordt voor de uit het EFMZV gefinancierde projecten een specifiek selectieorgaan opgericht overeenkomstig de in lid 3 opgenomen criteria.

4.   Indien voor de plaatselijke ontwikkelingsstrategie naast EFMZV-steun nog steun uit andere fondsen wordt verleend, wordt voor de uit het EFMZV gefinancierde projecten een specifiek selectieorgaan opgericht overeenkomstig de in lid 3 opgenomen criteria.

5.   De plaatselijke visserijgroepen voeren ten minste de in artikel 30, lid 3, van [Verordening (EU) nr. […] inzake gemeenschappelijke bepalingen] vastgestelde taken uit.

5.   De plaatselijke visserijgroepen voeren ten minste de in artikel 30, lid 3, van [Verordening (EU) nr. […] inzake gemeenschappelijke bepalingen] vastgestelde taken uit.

6.   De plaatselijke visserijgroepen kunnen extra taken uitvoeren die aan hen worden gedelegeerd door de beheersautoriteit en/of het betaalorgaan.

6.   De plaatselijke visserijgroepen kunnen extra taken uitvoeren die aan hen worden gedelegeerd door de beheersautoriteit en/of het betaalorgaan.

7.   In het operationele programma wordt een beschrijving gegeven van de taken van respectievelijk de plaatselijke visserijgroepen, de beheersautoriteit/het betaalorgaan bij de tenuitvoerlegging van de strategie.

7.   In het operationele programma wordt een beschrijving gegeven van de taken van respectievelijk de plaatselijke visserijgroepen, de beheersautoriteit/het betaalorgaan bij de tenuitvoerlegging van de strategie.

 

   

Motivering

Het is denkbaar dat plaatselijke visserijgroepen voortkomen uit andere groepen voor plattelandsontwikkeling, die daarmee hun geografische reikwijdte vergroten. Zo kunnen meer geïntegreerde ontwikkelingsprojecten worden opgezet en kunnen de kosten voor beheer, toezicht en follow-up worden teruggedrongen.

Wijzigingsvoorstel 27

Artikel 69

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend door de voorbereiding en de uitvoering van productie- en afzetprogramma's zoals bedoeld in artikel 32 van [Verordening (EU) nr. inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten].

1.   Uit het EFMZV steun verleend door de voorbereiding en de uitvoering van productie- en afzetprogramma's zoals bedoeld in artikel 32 van [Verordening (EU) nr. inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten].

Motivering

Alle producentenorganisaties leggen de bevoegde nationale autoriteiten een werkprogramma betreffende het visseizoen voor. Dankzij deze programma's worden de bestanden beter beheerd en wordt de visserij-inspanning afgestemd op de behoeften van de consument; steun is hier dus zeker op zijn plaats.

Wijzigingsvoorstel 28

Artikel 70

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor erkende producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties die in bijlage II bij Verordening (EU) nr. [inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten] vermelde producten opslaan, op voorwaarde dat die producten worden opgeslagen overeenkomstig de artikelen 35 en 36 van die verordening:

1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor erkende producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties die in bijlage II bij Verordening (EU) nr. [inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten] vermelde producten opslaan, op voorwaarde dat die producten worden opgeslagen overeenkomstig de artikelen 35 en 36 van die verordening:

(a)

de opslagsteun mag niet meer bedragen dan de technische en financiële kosten van de maatregelen die vereist zijn voor de stabilisatie en de opslag van de betrokken producten;

(a)

de opslagsteun mag niet meer bedragen dan de technische en financiële kosten van de maatregelen die vereist zijn voor de stabilisatie en de opslag van de betrokken producten;

(b)

de hoeveelheden waarvoor opslagsteun kan worden verleend, mogen niet meer bedragen dan 15 % van de hoeveelheden van het betrokken product die jaarlijks door de producentenorganisatie te koop worden aangeboden;

(b)

de hoeveelheden waarvoor opslagsteun kan worden verleend, mogen niet meer bedragen dan 15 % van de hoeveelheden van het betrokken product die jaarlijks door de producentenorganisatie te koop worden aangeboden;

(c)

de jaarlijks verleende steun mag niet meer bedragen dan het onderstaande procentuele aandeel van de gemiddelde jaarwaarde van de productie die de leden van de producentenorganisatie bij eerste verkoop hebben afgezet in de periode 2009-2011. Wanneer de leden van de producentenorganisatie in de periode 2009- 2011 geen productie hebben afgezet, wordt de gemiddelde jaarwaarde van de productie die de leden in de eerste drie productiejaren hebben afgezet, in aanmerking genomen:

(c)

de jaarlijks verleende steun mag niet meer bedragen dan het onderstaande procentuele aandeel van de gemiddelde jaarwaarde van de productie die de leden van de producentenorganisatie bij eerste verkoop hebben afgezet in de periode 2009-2011. Wanneer de leden van de producentenorganisatie in de periode 2009- 2011 geen productie hebben afgezet, wordt de gemiddelde jaarwaarde van de productie die de leden in de eerste drie productiejaren hebben afgezet, in aanmerking genomen

1 % in 2014

0,8 % in 2015

0,6 % in 2016

0,4 % in 2017

0,2 % in 2018

2.   De in lid 1 bedoelde steun wordt tegen 2019 geleidelijk uitgefaseerd.

   .

Motivering

De uitfasering van de opslagsteun is in de ogen van het Comité een verkeerde keuze, aangezien de vaartuigen volgens art. 15 van de basisverordening van het GVB geleidelijk zullen worden verplicht om alle vangsten, met inbegrip van de bijvangst, aan te landen. Opslagsteun kan nuttig zijn met het oog op het beheer van de aangelande volumes.

Wijzigingsvoorstel 29

Artikel 71

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 71

Afzetmaatregelen

Artikel 71

Afzetmaatregelen

1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor afzetmaatregelen ten bate van visserij- en aquacultuurproducten die gericht zijn op:

1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor afzetmaatregelen ten bate van visserij- en aquacultuurproducten die gericht zijn op:

(a)

het verbeteren van de voorwaarden voor het op de markt brengen van:

(a)

het verbeteren van de voorwaarden voor het op de markt brengen van:

i)

soorten waarvan er een overschot is of die onderbevist zijn;

i)

soorten waarvan er een overschot is of die onderbevist zijn;

ii)

ongewenste vangsten die worden aangeland overeenkomstig artikel 15 van [GVB verordening] en artikel 8, onder b), tweede streepje, van [Verordening (EU) nr. inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten];

ii)

iii)

producten die worden verkregen aan de hand van methoden met een lage milieu-impact, of biologische aquacultuurproducten zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie;

producten die worden verkregen aan de hand van methoden met een lage milieu-impact, of biologische aquacultuurproducten zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie;

(b)

het verbeteren van de kwaliteit, door het stimuleren van:

(b)

het verbeteren van de kwaliteit, door het stimuleren van:

i)

de indiening van aanvragen tot registratie van producten op grond van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen[1];

i)

de indiening van aanvragen tot registratie van producten op grond van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen[1];

ii)

de certificering en afzetbevordering voor onder meer duurzame visserij- en aquacultuurproducten en milieuvriendelijke verwerkingsmethoden;

ii)

de certificering en afzetbevordering voor onder meer duurzame visserij- en aquacultuurproducten en milieuvriendelijke verwerkingsmethoden;

iii)

de rechtstreekse afzet van visserijproducten door kleinschalige kustvissers;

iii)

de rechtstreekse afzet van visserijproducten door kleinschalige kustvissers;

(c)

het bevorderen van de transparantie van de productie en de markten, en het verrichten van marktonderzoek;

(c)

het bevorderen van de transparantie van de productie en de markten, en het verrichten van marktonderzoek;

(d)

het opstellen van standaardcontracten die verenigbaar zijn met het EU recht;

(d)

het opstellen van standaardcontracten die verenigbaar zijn met het EU recht;

(e)

het opzetten van producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en brancheorganisaties zoals erkend in het kader van hoofdstuk II, afdeling III, van [Verordening (EU) nr. inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten];

(e)

het opzetten van producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en brancheorganisaties zoals erkend in het kader van hoofdstuk II, afdeling III, van [Verordening (EU) nr. inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten];

(f)

het houden van regionale, nationale of transnationale afzetbevorderingscampagnes voor visserijproducten en aquacultuurproducten.

(f)

het houden van regionale, nationale of transnationale afzetbevorderingscampagnes voor visserijproducten en aquacultuurproducten.

2.   In lid 1, onder b), bedoelde concrete acties kunnen onder meer betrekking hebben op de integratie van productie-, verwerkings- en afzetactiviteiten die in de leveringsketen plaatsvinden.

2.   In lid 1, onder b), bedoelde concrete acties kunnen onder meer betrekking hebben op de integratie van productie-, verwerkings- en afzetactiviteiten die in de leveringsketen plaatsvinden.

Motivering

Het aanlanden van alle vangsten vormt geen echte oplossing voor het probleem van de teruggooi en dient hier dus niet te worden vermeld. Het enige alternatief voor het aanlanden van alle vangsten is het aanmoedigen van de ontwikkeling en toepassing van selectievere vaartuigen. Dit strookt tevens met het advies van het Comité van de Regio's over de GVB-verordening waarin het Comité artikel 15 over het aanlanden van alle vangsten heeft gewijzigd.

Wijzigingsvoorstel 30

Titel hoofdstuk V

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Wijzigingsvoorstel 31

Artikel 73

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend ten bate van de compensatieregeling die is ingevoerd bij Verordening (EG) nr. 791/2007 van de Raad tot instelling van een regeling ter compensatie van de extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten van de ultraperifere gebieden van de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden, Frans Guyana en Réunion.

1.   Uit het EFMZV ter compensatie van de extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten van de ultraperifere gebieden .

Motivering

Verordening (EG) nr. 791/2007 wordt eind 2013 - op het moment dat de EFMZV-verordening in werking treedt - ingetrokken. Er moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van alle ultraperifere gebieden zonder onderscheid, zoals dat ook het geval is in de basisverordening voor het GVB; al deze gebieden bevinden zich immers in een vergelijkbare situatie.

Wijzigingsvoorstel 32

Artikel 75 bis

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Motivering

De ultraperifere regio's zijn sterk afhankelijk van de visserij, waarbij het vaak om zeer kleine vaartuigen gaat. Steun voor de vernieuwing van de uitrusting en de bouw van nieuwe vaartuigen is belangrijk, omdat de vaartuigen moeten voldoen aan de vereisten van een goed beheer van de bestanden en de gezondheidsvoorschriften.

Met het oog op de beperking van de visserij-inspanning aan de kust moet steunverlening voor dergelijke infrastructuur op volle zee mogelijk zijn, op voorwaarde dat een en ander plaatsvindt in overleg met een wetenschappelijk orgaan.

Wijzigingsvoorstel 33

Artikel 85

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 85

Wetenschappelijk advies en wetenschappelijke kennis

Artikel 85

Wetenschappelijk advies en wetenschappelijke kennis

1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor de aanlevering van de wetenschappelijke informatie die nodig is voor een goede en doeltreffende besluitvorming op het gebied van het beheer van het GVB, met name via projecten op het gebied van toegepast onderzoek die rechtstreeks verband houden met de verstrekking van wetenschappelijke standpunten en wetenschappelijk advies.

1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor de aanlevering van de wetenschappelijke informatie die nodig is voor een goede en doeltreffende besluitvorming op het gebied van het beheer van het GVB, met name via projecten op het gebied van toegepast onderzoek die rechtstreeks verband houden met de verstrekking van wetenschappelijke standpunten en wetenschappelijk advies.

2.   Met name de volgende soorten concrete acties komen in aanmerking voor steun:

2.   Met name de volgende soorten concrete acties komen in aanmerking voor steun:

(a)

studies en proefprojecten die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging en de ontwikkeling van het GVB, onder meer op het gebied van alternatieve technieken voor een duurzaam visserijbeheer;

(a)

studies en proefprojecten die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging en de ontwikkeling van het GVB, onder meer op het gebied van alternatieve technieken voor een duurzaam visserij;

(b)

de voorbereiding en verstrekking van wetenschappelijke standpunten en wetenschappelijk advies door wetenschappelijke instellingen, waaronder internationale adviesorganisaties die belast zijn met de beoordeling van de bestanden, door onafhankelijke deskundigen en door onderzoeksinstellingen;

(b)

de voorbereiding en verstrekking van wetenschappelijke standpunten en wetenschappelijk advies door wetenschappelijke instellingen, waaronder internationale adviesorganisaties die belast zijn met de beoordeling van de bestanden, door onafhankelijke deskundigen en door onderzoeksinstellingen;

(c)

deelname van deskundigen aan vergaderingen over wetenschappelijke en technische visserijaangelegenheden, aan deskundigengroepen, aan internationale adviesorganisaties en aan vergaderingen waar een bijdrage van visserijdeskundigen vereist is;

(c)

deelname van deskundigen aan vergaderingen over wetenschappelijke en technische visserijaangelegenheden, aan deskundigengroepen, aan internationale adviesorganisaties en aan vergaderingen waar een bijdrage van visserij vereist is;

(d)

uitgaven die de Commissie doet voor diensten in verband met het verzamelen, beheren en gebruiken van gegevens, in verband met de organisatie en het beheer van deskundigenvergaderingen over visserij en het beheer van jaarlijkse werkprogramma's betreffende visserijgerelateerde wetenschappelijke en technische expertise, in verband met de verwerking van dataoproepen en datareeksen, en in verband met de voorbereidingsfase die voorafgaat aan het verstrekken van wetenschappelijke standpunten en wetenschappelijk advies;

(d)

uitgaven die de Commissie doet voor diensten in verband met het verzamelen, beheren en gebruiken van gegevens, in verband met de organisatie en het beheer van deskundigenvergaderingen over visserij en het beheer van jaarlijkse werkprogramma's betreffende visserijgerelateerde wetenschappelijke en technische expertise, in verband met de verwerking van dataoproepen en datareeksen, en in verband met de voorbereidingsfase die voorafgaat aan het verstrekken van wetenschappelijke standpunten en wetenschappelijk advies;

(e)

samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van gegevensverzameling, inclusief het opzetten en exploiteren van geregionaliseerde databanken voor de opslag, het beheer en het gebruik van gegevens die bevorderlijk zijn voor de regionale samenwerking, de gegevensverzameling

(e)

samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van gegevensverzameling, inclusief het opzetten en exploiteren van geregionaliseerde databanken voor de opslag, het beheer en het gebruik van gegevens die bevorderlijk zijn voor de regionale samenwerking, de gegevensverzameling en het gegevensbeheer en de wetenschappelijke expertise ter ondersteuning van het visserijbeheer.

Motivering

In het kader van het GVB wordt uitgebreid aandacht besteed aan de problemen die de zeevisserij ondervindt door de uitputting van de visgronden, de brandstofprijs en administratieve rompslomp. In de studies en proefprojecten die nodig zijn voor de uitvoering en ontwikkeling van het GVB moet daarom niet alleen naar de visserij worden gekeken, maar ook naar de aquacultuur als veelbelovende bron van levensmiddelen in de EU.

Wijzigingsvoorstel 34

Artikel 88

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor de werkingskosten van de adviesraden die krachtens artikel 52 van [GVB-verordening] zijn opgericht.

1.   Uit het EFMZV verleend voor de werkingskosten van de adviesraden die krachtens artikel 52 van [GVB-verordening] zijn opgericht.

Motivering

De algemene regels en richtsnoeren van het gemeenschappelijk visserijbeleid vallen onder de medebeslissingsprocedure van het EP en de Raad (milieudoelstellingen, steunmechanismen voor de sector, gemeenschappelijke marktordening, enz.). Specifieke verordeningen moeten echter op maat van de visserijgebieden worden gesneden (specifieke technische maatregelen en meerjarige beheersplannen). Daarom ook wordt in de basisverordening bepaald dat de adviesraden nauwer bij de besluitvorming moeten worden betrokken.

Dit zou heel wat voordelen meebrengen. Een dergelijke benadering houdt immers rekening met de ecosystemen, maakt een aanpassingsgericht beheer mogelijk, brengt een rangorde van prioriteiten aan, maakt de verdeling van de bevoegdheden transparanter en bevordert de participatie van alle betrokkenen.

Ook een versterkte adviesraad zou nog steeds een kleinschalig orgaan met 4 à 5 vaste posten zijn.

Wijzigingsvoorstel 35

Artikel 100

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Doorhaling

Doorhaling

Het gedeelte van een vastlegging voor een operationeel programma dat uiterlijk op 31 december van het tweede jaar na het jaar van de vastlegging niet is gebruikt voor de voorfinanciering of voor tussentijdse betalingen of waarvoor uiterlijk op deze datum geen uitgavendeclaratie bij haar is ingediend die voldoet aan de in artikel 98, lid 3, genoemde eisen, wordt door de Commissie doorgehaald.

   Het gedeelte van een vastlegging voor een operationeel programma dat uiterlijk op 31 december van het jaar na het jaar van de vastlegging niet is gebruikt voor de voorfinanciering of voor tussentijdse betalingen of waarvoor uiterlijk op deze datum geen uitgavendeclaratie bij haar is ingediend die voldoet aan de in artikel 98, lid 3, genoemde eisen, wordt door de Commissie doorgehaald.

 

   

Motivering

Het zal waarschijnlijk nog heel wat tijd in beslag nemen voor het EFMZV echt van start gaat, gezien de trage uitvoeringsgraad van het huidige EVF en het feit dat nog tot 2015 vastleggingen en betalingen in het kader van het EVF mogelijk zijn. Behalve deze overlappingen mogen we niet vergeten dat de economische en financiële situatie in de lidstaten en het feit dat banken particuliere investeerders maar mondjesmaat krediet verlenen, ertoe leiden dat de economische ontwikkeling niet volgens de "n+2"-regel zal verlopen. Er moet dus meer flexibiliteit aan de dag worden gelegd en worden overgestapt op de "n+3"-regel, tenminste voor de eerste drie jaarperiodiciteiten (2014-2016), tot het programma op de juiste kruissnelheid zit.

Brussel, 9 oktober 2012

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


18.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 391/110


Advies van het Comité van de Regio's — De rol van Europa in de wereld: een nieuwe aanpak voor de financiering van het externe optreden van de EU

2012/C 391/11

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

verwelkomt het totale pakket "De rol van Europa in de wereld", dat ertoe kan bijdragen dat een holistische visie en een samenhangend ontwikkelingsbeleid in grotere mate worden gewaarborgd dan tot nu toe het geval is geweest. Het Comité is het ermee eens dat meer financiële middelen beschikbaar moeten worden gesteld voor de "externe relaties", omdat de EU hier een duidelijke toegevoegde waarde heeft;

stelt vast dat een geactualiseerd kader voor steunverlening door de EU en een vereenvoudiging van de regelgeving t.a.v. de instrumenten voor planning en implementatie worden toegejuicht door de lokale en regionale overheden, in het bijzonder de overheden die ondanks hun geringe administratieve middelen toch willen bijdragen aan ontwikkelingssamenwerking;

wil met dit advies aandacht schenken aan de rol van de lokale en regionale overheden als spelers op het gebied van de EU-ontwikkelingssamenwerking, alsmede aan de rol die deze spelers vervullen in het kader van de maatregelen van de afzonderlijke lidstaten ter decentralisering en versterking van de democratie, en aan hun rol in de rechtstreekse grensoverschrijdende samenwerking tussen actoren op subnationaal niveau;

is van mening dat het voorstel van de Commissie voor de financiering van "Europa in de wereld" adequate voorwaarden dient te bevatten voor het versterken van de participatie van en de samenwerking met de lokale en regionale overheden, zoals een afzwakking van de eis betreffende cofinanciering of zelfs een geheel afzien hiervan. Decentralisatie is een wenselijke ontwikkeling, waardoor de rol van lokale en regionale overheden wordt versterkt, en dat wereldwijd;

wijst erop dat vertrouwen in het politieke systeem en zijn vertegenwoordigers een voorwaarde is voor het creëren van een eigen lokale inbreng en het stimuleren van democratie op lokaal niveau. Een gedecentraliseerde structuur zorgt voor meer legitieme en effectieve instellingen en is de meest aangewezen manier om bestuurders en burgers nader tot elkaar te brengen. Als besluitvormingsprocessen worden gekenmerkt door openheid en respect voor het subsidiariteitsbeginsel, dan vinden democratische beginselen gemakkelijker ingang bij de burgers, wat de weg effent voor een pluralistische en tolerante samenleving.

Rapporteur:

Lotta HÅKANSSON HARJU (SE/PSE)

Referentiedocumenten

Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad over "De rol van Europa in de wereld: een nieuwe aanpak voor de financiering van het externe optreden van de EU" – COM(2011) 865 final

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de tenuitvoerlegging van de instrumenten voor extern optreden van de Unie – COM(2011) 842 final

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad: Opstelling van het meerjarig financieel kader betreffende de financiering van de EU-samenwerking met de landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de landen en gebieden overzee voor de periode 2014-2020 (Elfde Europees Ontwikkelingsfonds) – COM(2011) 837 final

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) – COM(2011) 838 final

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument – COM(2011) 839 final

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking – COM(2011) 840 final

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen – COM(2011) 843 final

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld – COM(2011) 844 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Algemene opmerkingen

1.

verwelkomt een nieuwe generatie financieringsinstrumenten voor ontwikkelingsbeleid, die bedoeld zijn ter vereenvoudiging van de politieke dialoog en de implementatie van maatregelen, zulks in lijn met het integrale beleid "Een agenda voor verandering" (1) en binnen het kader van de voorgestelde financiële vooruitzichten. Het voorstel van de Europese Commissie om het budget te verhogen tot 70 miljard (een kleine 7 % van de totale EU-begroting) wordt met instemming begroet.

2.

Het Comité verwelkomt het totale pakket "De rol van Europa in de wereld" (2). Dit pakket kan ertoe bijdragen dat een holistische visie en een samenhangend ontwikkelingsbeleid in grotere mate worden gewaarborgd dan tot nu toe het geval was. Het Comité is het ermee eens dat meer financiële middelen beschikbaar moeten worden gesteld voor de "externe relaties", omdat de EU hier als een collectieve speler een duidelijke toegevoegde waarde heeft, en het Comité betreurt het dan ook dat het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) buiten de financiële vooruitzichten van de EU valt. De ruim 34 miljard euro die via het EOF worden doorgesluisd, worden niet opgevoerd als begrotingspost. Niettemin zullen voor het EOF dezelfde eisen op het gebied van transparantie, efficiency en verslaglegging moeten gelden als voor de andere financieringsinstrumenten in het pakket "De rol van Europa in de wereld".

3.

Een geactualiseerd kader voor de steunverlening door de EU en een vereenvoudiging van de regelgeving t.a.v. de instrumenten voor planning en implementatie wordt door de lokale en regionale overheden toegejuicht, in het bijzonder door de overheden die ondanks hun geringe administratieve middelen toch willen bijdragen aan ontwikkelingssamenwerking. Gedurende de huidige programmaperiode is de roep om vereenvoudiging en verduidelijking van de instrumenten sterker geworden en het CvdR waardeert het dat er gehoor is gegeven aan de resultaten van het overleg met de Commissie.

4.

Het Comité stelt vast dat vereenvoudiging van de regelgeving, verlaging van de kosten voor deelname en versnelling van de procedures voor het toekennen van contracten en ondersteuning allemaal langverwachte verbeteringen zijn. Grotere flexibiliteit en een snellere aanpassing en herziening indien de omstandigheden dit vereisen, zouden ook de weg moeten banen voor effectievere maatregelen.

5.

Met dit advies wil het Comité aandacht schenken aan de rol van de lokale en regionale overheden als spelers op het gebied van de EU-ontwikkelingssamenwerking, alsmede aan de rol die deze spelers vervullen in het kader van de maatregelen van de afzonderlijke lidstaten ter decentralisering en versterking van de democratie en aan hun rol in de rechtstreekse grensoverschrijdende samenwerking tussen actoren op subnationaal niveau. Het wijst er in dat verband op dat rekening moet worden gehouden met het specifieke geval van ultraperifere regio's. Deze vormen vanwege hun geostrategische situatie de buitengrenzen van de EU en fungeren als venster op de wereld, en kunnen het Europees ontwikkelingsbeleid doeltreffender maken, zoals beschreven in de adviezen CDR 408/2010 en CDR 364/2011.

6.

Urbanisatie heeft ertoe geleid dat lokale en regionale overheden voor de grote uitdaging staan om hun eigen capaciteit en effectiviteit te verbeteren en om sterke en transparante systemen van bestuur te implementeren, teneinde aan de wensen van de bevolking tegemoet te komen. Hiervoor hebben zij kennis en ervaringen van andere gemeenten nodig. Bij de verschillende soorten gemeentelijke en regionale partnerschappen is veelal een breed spectrum aan actoren betrokken. Gebleken is dat de samenwerking, vooral in de meest intense vorm van publiek-publieke en publiek-private partnerschappen, weinig kosten met zich mee brengt maar evenzo goed concrete en duurzame resultaten oplevert, onder meer doordat de samenwerking gericht is op versterking van bestaande structuren, met hun bestaande wettelijke taken en verantwoordelijkheden, en door de versterking van de capaciteiten van het personeel dat reeds in het lokale of regionale bestuur werkzaam is. Daarom dient het voorstel van de Commissie voor de financiering van "Europa in de wereld" adequate voorwaarden te bevatten voor het versterken van de participatie van en de samenwerking met de lokale en regionale overheden, zoals een afzwakking van de eis betreffende cofinanciering of zelfs een geheel afzien hiervan. Decentralisatie is een wenselijke ontwikkeling, waardoor de rol van lokale en regionale overheden wordt versterkt, en dat wereldwijd.

7.

Dankzij het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking "ter ondersteuning van het maatschappelijk middenveld en de lokale overheden" krijgen de betrokken actoren expliciet de erkenning die ze verdienen. Het Comité van de Regio's dringt er echter op aan, de lokale en regionale bestuursniveaus en de openbare diensten die ze leveren, ook in aanmerking te laten komen voor steun via andere thematische en geografische instrumenten. Het ondersteunen van lokale en regionale overheden en het betrekken van deze bestuursniveaus bij de sociale ontwikkeling is een horizontaal vraagstuk, dat niet beperkt mag blijven tot één kleiner onderdeel van een van de instrumenten.

8.

Ook t.a.v. het thematische programma "Migratie en asiel" dienen de lokale en regionale overheden meer te worden aangespoord om hieraan mee te werken, waardoor ze ook in aanmerking zullen komen voor financiering. Op internationaal vlak zou de grensoverschrijdende samenwerking tussen de gemeenten die migranten of asielzoekers opnemen, en de gemeenten waaruit deze afkomstig zijn, nog aanzienlijk verbeterd en uitgebouwd kunnen worden. Het lokale niveau speelt een belangrijke rol bij het opstellen en uitvoeren van programma's voor de opvang en terugkeer van deze mensen.

9.

Het CvdR is verheugd dat de gedecentraliseerde internationale ontwikkelingssamenwerking nadrukkelijk erkenning heeft gekregen en steeds vaker aandacht krijgt, niet alleen in de mededelingen van de Commissie, maar de laatste jaren ook in een andere internationale context (3). De bijdrage van de lokale en regionale overheden aan een gezonde sociale ontwikkeling en de betekenis van deze overheden voor het tot stand brengen van een koppeling tussen de burgers en de verschillende bestuurlijke niveaus, kunnen niet genoeg worden onderstreept.

10.

Bij het toekennen van budgettaire of sectorale steun dienen de partnerlanden bepaalde voorwaarden te worden opgelegd om te garanderen dat de ontwikkelingsgelden daadwerkelijk in voldoende mate terechtkomen bij de bestuurlijke niveaus die de taak hebben om de plaatselijke bewoners de hoognodige diensten te verlenen en te voldoen aan de grote vraag hiernaar.

11.

Gemeenten en regio's fungeren als spreekbuis van de eigen burgers en spelen hier een leidende rol. Ze scheppen aldus de voorwaarden voor een directe en concreet in het dagelijkse leven verankerde burgerinspraak. Daarnaast zijn gemeenten en regio's in belangrijke mate verantwoordelijk voor de openbare dienstverlening. In veel gevallen zijn zij het ook die coördinerend optreden en de aanzet geven tot samenwerking tussen de centrale maatschappelijke actoren, zoals ideële organisaties, particuliere ondernemingen, geloofsgemeenschappen en instellingen voor hoger onderwijs.

12.

De mondiale ontwikkelingsdoelstellingen, de zogenaamde Millenniumdoelen, zijn niet alleen voor de lidstaten en de VN relevant, maar natuurlijk ook voor de gemeenten en regio's. Lokale en regionale overheden streven naar een duurzame maatschappelijke ontwikkeling en inspanningen op lokaal en regionaal niveau zijn een voorwaarde voor het behalen van de Millenniumdoelen. Kennis over de rol van de subnationale spelers voor de lokale – maar ook de mondiale – ontwikkeling moet worden verspreid. In Nederland en Zweden zijn er bijvoorbeeld projecten die de aandacht vestigen op de bijdrage en verantwoordelijkheid van gemeente t.a.v. een gezonde duurzame ontwikkeling van gemeenten en op de koppeling hiervan aan de Millenniumdoelen van de VN.

13.

Het Comité onderschrijft de oproep van het Europees Parlement in diens verslag over de toekomst van het EU-ontwikkelingsbeleid om het jaar 2015 uit te roepen tot ‘Europees jaar voor ontwikkeling’, teneinde een passende follow-up van de millenniumdoelstellingen voor te bereiden.

14.

Het voorstel van de Commissie voor een gemeenschappelijke, zevenjarige programmering verdient bijval. Het Comité gelooft dat deze betere voorwaarden kan scheppen voor omvangrijke maatschappelijke hervormingen. Duidelijkere resultaatgerichtheid en strengere voorwaarden, zoals voorgesteld in de instrumenten, worden door het CvdR aangemoedigd. De Commissie en de vertegenwoordigers van de lidstaten dienen zich er rekenschap van te geven dat de lokale en regionale overheden kunnen bijdragen tot een proactieve dialoog en daarmee de stoot geven tot de programmering van de respectieve instrumenten.

15.

Het Comité wil onderstrepen dat decentraliseringshervormingen en opbouw van democratie complexe, omvangrijke en revolutionaire processen zijn, die van de financiers en samenwerkingspartners doorzettingsvermogen, voorspelbaarheid en een langetermijnperspectief eisen.

16.

Voorwaarde voor het creëren van een eigen lokale inbreng en het stimuleren van democratie op lokaal niveau is vertrouwen in het politieke systeem en zijn vertegenwoordigers. Een gedecentraliseerde structuur zorgt voor meer legitieme en effectieve instellingen en is de meest aangewezen manier om bestuurders en burgers nader tot elkaar te brengen. Als besluitvormingsprocessen worden gekenmerkt door openheid en respect voor het subsidiariteitsbeginsel, dan vinden democratische beginselen ingang bij de burgers, wat de weg effent voor een pluralistische en tolerante samenleving.

17.

Het Comité is van mening dat de lokale en regionale overheden in de Europese Unie en de partnerlanden een doorslaggevende rol kunnen en moeten spelen bij het uitstippelen van het beleid en van strategieën die betrekking hebben op het eigen niveau. Verder kunnen ze een bijdrage leveren aan de activiteiten in nationaal en internationaal verband en daartoe dient hun dan ook de kans te worden geboden. Als dienstverleners zijn de lokale en regionale overheden tevens verantwoordelijk voor het beheer, de coördinatie en de uitvoering van overeengekomen prioriteiten in bijv. de zorg, het onderwijs en het culturele leven.

18.

Het Comité stelt vast dat nationale verenigingen die gemeenten en regio’s vertegenwoordigen, dankzij hun intellectuele reserves een beslissende en ondersteunende rol kunnen spelen bij omvangrijke maatschappelijke hervormingen, in het bijzonder als het gaat om decentralisering en opbouw van de democratie. Verenigingen van gemeenten en regio’s of aanverwante organisaties kunnen hun leden steunen door methoden en instrumenten te ontwikkelen, voor hun leden op te komen, het gemeenschappelijk belang te dienen en de maatregelen van verschillende financiers op hun respectieve terreinen te coördineren. In het kader van ontwikkelingssamenwerking moet gebruik worden gemaakt van de ervaring van deze verenigingen om de lokale en regionale democratie te versterken. De EU, de lidstaten en hun subnationale bestuursniveaus moeten daarom de rol van nationale verenigingen van lokale en regionale overheden in partnerlanden kracht bijzetten.

19.

Lokale en regionale overheden beschikken over expertise in de meeste sectoren die cruciaal zijn voor een economisch, sociaal en ecologisch duurzame ontwikkeling. Gewezen zij op hun ervaring met zowel praktisch werk als politiek bestuur op terreinen als volksgezondheid, onderwijs, afval & water, lokaal ondernemerschap & vestigingsvoorwaarden voor het midden- en kleinbedrijf, vervoer & infrastructuur, milieu & natuurlijke hulpbronnen en landbouw, maar ook op andere terreinen die een meer uitgebreide verantwoordelijkheid met zich mee brengen, zoals bescherming van een waarachtige democratie en respect voor de mensenrechten. Deze expertise kan gemakkelijk toegankelijk worden gemaakt en worden benut, hetzij rechtstreeks via de lokale en regionale overheden, hetzij via hun nationale, Europese of wereldwijde verenigingen, of door bemiddeling van het CvdR.

20.

In 2008 heeft de Europese Commissie ervoor gepleit een holistische aanpak te hanteren ten aanzien van lokale overheden als ontwikkelingsactoren op mondiaal, Europees en nationaal niveau. Daarbij werden drie instrumenten voorgesteld die kunnen worden ingezet onder auspiciën van het CvdR, gelet op zijn rol als spreekbuis van de lokale overheden op Europees niveau. Thans is er werk gemaakt van een "atlas van decentrale samenwerkingsactiviteiten" waarin activiteiten en goede praktijken in kaart zijn gebracht. Er is een uitwisselingsplatform voor internetinformatie om vaardigheden en capaciteiten af te stemmen op de behoeften, en er zijn de Congressen van decentrale samenwerking voor politieke dialoog, waarbij wordt samengewerkt met de Europese Commissie en de belangrijkste netwerken van lokale en regionale overheden in de EU en de partnerlanden, zoals de binnen de Raad van Europese gemeenten en regio's (CEMR) opererende werkgroep Platforma. Lokale en regionale overheden en hun representatieve verenigingen in de EU en de partnerlanden zouden meer gebruik moeten maken van deze instrumenten met het oog op een betere samenhang en een grotere doeltreffendheid van de steun.

21.

Als resultaat van de gestructureerde dialoog over ontwikkelingssamenwerking die tussen maart 2010 en mei 2011 is gevoerd tussen de Europese instellingen, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden, stelt de Commissie voor om een forum voor ontwikkeling op hoog niveau in te stellen. Het Comité juicht dat ten zeerste toe en hoopt zijn institutionele rol verder te kunnen blijven spelen, want een formeel forum zou een institutionalisering van de dialoog en een verbetering van inhoudelijke kwaliteit ervan betekenen en tevens een systematisch debat rond ontwikkelingsvraagstukken, met inbegrip van regelmatige actualiseringen, deskundigenbeoordelingen en uitwisseling van ervaringen, mogelijk maken. Daarnaast verwelkomt het Comité de aangekondigde mededelingen over de rol van ngo's en van de lokale overheden bij ontwikkelingssamenwerking. Een en ander is bedoeld om de samenwerking met de Commissie ook formeel te onderbouwen en op die basis voort te zetten en verder te ontwikkelen. Het belang hiervan is tijdens de tweejaarlijkse Congressen van decentrale samenwerking alsook in de gestructureerde dialoog naar voren gekomen.

Opmerkingen ten aanzien van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (European Instrument for Democracy and Human Rights – EIDHR)

22.

Het thematische instrument voor democratie en mensenrechten stelt een verhoging van bijna 35 % voor in vergelijking met de huidige programmaperiode, wat echter nog steeds maar een klein deel (ca. 2 %) van de totale EU-ontwikkelingshulp is. Het Comité betreurt het dat dit horizontale instrument niet meer middelen bevat, omdat het toepasbaar is op alle geografische gebieden en op de verschillende stadia van ontwikkeling en zich richt op elementaire zaken als respect voor fundamentele mensenrechten en ondersteuning en versterking van democratische hervormingen.

23.

Democratie en mensenrechten zijn universele waarden voor zowel de EU als de internationale gemeenschap. Deze waarden zijn een aanwinst en een kracht die in veel samenlevingen bescherming bieden aan lokale en regionale overheden, een goed functionerend rechtssysteem, het maatschappelijk middenveld, de media en andere spelers.

24.

Middels een bewustwordingsproces moeten de mensenrechten op alle niveaus van de samenleving worden gestimuleerd en het Comité acht het dan ook wenselijk dat dit instrument een grotere nadruk gaat leggen op de rol van lokale en regionale overheden bij de institutionele opbouw.

25.

Bestuursniveaus die het dichtst bij de burger staan, zijn het best in staat om nationale besluiten lokaal te implementeren. Aldus kan de besluitvorming worden afgestemd op de specifieke omstandigheden en voorwaarden ter plaatse en kunnen deze hierin worden meegenomen, zodat eventuele negatieve gevolgen voor de rechten van de plaatselijke bevolking kunnen worden vermeden (zoals eisen op het gebied van taal of etnische identiteit). Lokale en regionale overheden zijn ook het aangewezen niveau voor het organiseren en coördineren van initiatieven, bedoeld om lokale groepen als jongeren of vrouwen bewust te maken van hun rechten en van de manier waarop ze deze kunnen afdwingen.

Opmerkingen ten aanzien van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking ter ondersteuning van maatschappelijke organisaties en de lokale en regionale overheden (in het kader van het Development Cooperation Instrument – DCI)

26.

Het CvdR en de lokale en regionale overheden die het Comité vertegenwoordigt, willen natuurlijk actief bijdragen aan de verwezenlijking van het voorstel van de Commissie om de dialoog en de coördinatie met het maatschappelijk middenveld en met de lokale en regionale overheden verder te versterken, aan de hand van de middelen die samen met de Europese Commissie en de belangrijkste netwerken van lokale en regionale overheden in de EU en de partnerlanden werden ontwikkeld, alsmede via het nieuwe permanente ontwikkelingsforum op hoog niveau.

27.

Het Comité verwelkomt het voorstel volgens welke de lokale en regionale overheden ook in de toekomst financiering kunnen krijgen voor ontwikkelingssamenwerking, maar wil benadrukken dat een duidelijk onderscheid tussen het maatschappelijk middenveld en de lokale en regionale overheden nuttig kan zijn voor zowel het beleid als de instrumenten en feitelijke financiering ervan.

28.

Het Comité roept op om in het kader van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking ter ondersteuning van het maatschappelijk middenveld en de lokale overheden (NSA-LA) – de middelen voor subnationale overheden uit te breiden. De huidige programmaperiode heeft geleid tot een scheve verdeling van middelen tussen maatschappelijke organisaties en lokale en regionale overheden. Door ten minste 25 % – in tegenstelling tot de huidige 15 % – van de middelen voor de lokale en regionale overheden te bestemmen kunnen hun legitieme rol en expertise beter worden benut.

29.

Lokale en regionale overheden kunnen een democratische ontwikkeling op de lange termijn veilig stellen en moeten over voldoende middelen beschikken om zich te kunnen meten aan de initiatieven van draagkrachtige nationale en internationale ideële organisaties. Lokale en regionale overheden in de partnerlanden zijn nodig om de initiatieven en maatregelen van verschillende spelers te coördineren en erop toe te zien dat deze in lijn zijn met een op lokaal en regionaal niveau uitgewerkt en politiek verankerd ontwikkelingsbeleid, althans voor zover deze initiatieven en maatregelen gericht zijn op openbare dienstverlening.

30.

De lokale en regionale overheden hebben waardevolle kennis over en ervaring met ontwikkelingsactiviteiten op het gebied van het bestuur en de administratie op lokaal en regionaal niveau, het opzetten van structuren en platformen voor politieke dialoog, bredere en diepgaandere partijpolitieke acties, het scheppen van voorwaarden voor inspraak van en dialoog met burgers – kortom, met de wijze waarop een versterkte en duurzame democratie kan worden opgebouwd.

31.

Het Comité stelt vast dat veel van de lokale en regionale overheden in de Europese Unie een lange democratische traditie hebben, maar dat in een aantal lidstaten het democratische bestel nog nieuw en kwetsbaar is. De verschillende ervaringen en invalshoeken van de lokale en regionale overheden in de Europese Unie dienen daarom geïntegreerd te worden in een gezamenlijke structuur van ontwikkelingssamenwerking met partnerlanden en kunnen nuttig zijn voor de hervormingen in de partnerlanden en/of het opnieuw inrichten van openbare instellingen. Daarbij zou speciale aandacht moeten worden geschonken aan de lokale autonomie, aangezien het hier om het bestuursniveau gaat dat het dichtst bij de burger staat. Verder zou het maatschappelijk middenveld moeten worden ondersteund en versterkt, aangezien dit de grondslag vormt van elke democratie.

32.

Het belang van versterking van de positie van lokaal en regionaal verkozen politici alsmede van ambtenaren in vaste dienst in de partnerlanden is een belangrijke voorwaarde om de decentraliseringshervormingen succesvol te kunnen uitvoeren en goed bestuur te kunnen verwezenlijken. Een doelmatig bestuur dient in het streven van de EU naar ontwikkeling zowel middel als doel te zijn.

33.

Een versterkte democratie en verbeterde lokale dienstverlening veronderstellen inzicht en de wil om op alle niveaus, gelijktijdig, wijzigingen in het systeem door te voeren. Politiek engagement, vrijmaking van middelen, deling van bevoegdheden en decentralisering vragen om consensus op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Een nationaal juridisch en financieel systeem dat aansprakelijkheid op lokaal en regionaal niveau mogelijk maakt, schept de voorwaarden voor verbeteringen en voor de noodzakelijke lokale inbreng ter ontwikkeling van de naaste omgeving.

Opmerkingen ten aanzien van het Europees nabuurschapsinstrument (European Neighbourhood Instrument - ENI)

34.

Het Comité wil zijn waardering uiten over het voorgestelde Europese nabuurschapsinstrument en vindt dat het in grote lijnen voldoet aan de noodzakelijke herziening van het huidige instrument. Het Comité stelt echter een aantal aanpassingen voor om de nabuurschapssteun verder te optimaliseren en de werking ervan te verbeteren.

35.

Om het voorstel van de EU voor diepgaande en duurzame democratie te verwezenlijken stelt het Comité voor om hierin met zoveel woorden het belang van decentralisering en lokale democratie te benadrukken en de capaciteit voor het verlenen van gemeentelijke en regionale openbare diensten uit te breiden.

36.

Binnen dit instrument wil het Comité er bij de Commissie op aandringen om middelen te oormerken voor programma's die de ontwikkeling van de democratie op lokaal en regionaal niveau en de decentralisering ondersteunen. Het moet duidelijk worden dat tot de potentiële begunstigden en samenwerkingspartners absoluut ook de lokale en regionale overheden behoren.

37.

Het Comité dringt er bij de Commissie op aan, duidelijk te maken dat grensoverschrijdende samenwerking, inclusief samenwerking tussen meerdere landen, niet beperkt blijft tot landen die fysiek aan elkaar grenzen, maar alle lidstaten, regio's en steden van de EU moet omvatten, ongeacht hun geografische nabijheid. Het is belangrijk dat ervaring, kennis en voorbeelden van goede praktijken over grenzen heen worden doorgegeven, ongeacht de fysieke afstand. Het 150 kilometer-criterium om te bepalen of een gebied in aanmerking komt voor het nabuurschapsinstrument, mag niet van toepassing zijn op de ultraperifere regio's.

38.

De eis van cofinanciering als het gaat om de tenuitvoerlegging van projecten in het kader van het nabuurschapsbeleid, vormt in bepaalde gevallen een hinderpaal voor de deelname van lokale en regionale overheden. Cofinanciering is in sommige landen ook in strijd met de nationale wetgeving, die niet voorziet in de mogelijkheid voor subnationale overheden om een rol te spelen bij ontwikkelingssamenwerking.

39.

Het Comité verzoekt de Commissie in de verordening nog meer aandacht te besteden aan institutionele samenwerkingsverbanden en TAIEX (4) en grondig te analyseren hoe deze in de toekomst kunnen worden gestimuleerd. Feit is dat weinig ministeries met verantwoordelijkheid voor lokaal en regionaal bestuur geïnteresseerd zijn in of de capaciteit hebben om dit soort samenwerkingsverbanden of TAIEX-activiteiten voor te stellen.

40.

De opvallende en in steeds bredere kring erkende rol die aan de lokale en regionale overheden, aan het maatschappelijk middenveld en aan de wederzijdse samenwerking wordt toegekend wanneer een land het proces van verandering van een eenpartijstelsel en een dictatuur naar een democratie doorloopt, is belangrijk en heeft een toegevoegde waarde die van steeds meer betekenis is in het nabuurschapsbeleid en het beheer van de financiële middelen.

41.

Het Comité stelt vast dat er in het kader van zijn werkzaamheden een intensieve praktische uitwisseling en samenwerking plaatsvindt, zoals in de vorm van het Oostelijk Partnerschap (CORLEAP) en ARLEM, waarin men o.a. het doel van "Europa in de Wereld" en "Een agenda voor verandering" ook buiten de grenzen van de EU onder de aandacht brengt.

Opmerkingen ten aanzien van het instrument van pretoetredingssteun (Pre-Accession Instrument – IPA)

42.

Het Comité heeft zich door middel van adviezen, workshops, werkgroepen en de Local Administration Facility (LAF) ingezet voor de ontwikkeling van de implementatie van pretoetredingsmiddelen en het stemt dan ook volledig in met het voornemen om van het IPA een meer resultaatgericht, flexibel en op maat gemaakt ondersteuningsinstrument te maken.

43.

Door een benadering op basis van meerlagig bestuur en partnerschap wil de EU een effectievere uitvoering en rendement van de ontwikkelingshulp verzekeren. Concreet stimuleert het Comité dit streven via bijv. parlementaire conferenties ("Assises") en het tot stand brengen van een atlas over gedecentraliseerde ontwikkelingssamenwerking. Samen met de Commissie is het Comité verantwoordelijk voor het programma inzake gemeentelijk bestuur, incl. studiebezoeken van politici en ambtenaren uit kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten.

44.

Het Comité wil dat de Commissie de uitwisseling van ervaringen tussen lokale en regionale overheden in grotere mate mogelijk maakt en stimuleert en deze niet laat domineren door het centrale niveau in de lidstaten en kandidaat-lidstaten.

45.

De langjarige samenwerking met lokale en regionale overheden in kandidaat-lidstaten en nabuurschapslanden is steeds professioneler geworden en het Comité wil nog eens onderstrepen hoe belangrijk het is dat de financieringsinstrumenten ook in de toekomst deze ontwikkeling aanmoedigen en een intensivering mogelijk maken.

46.

Vooral in de kandidaat-lidstaten en nabuurschapslanden wil het Comité een duidelijkere koppeling zien tussen de toekenning van hulp en de feitelijke resultaten in het proces van implementatie van decentralisering en meerlagig bestuur en, indirect, de deelname van de lokale en regionale overheden aan de besluitvorming op de respectieve niveaus, met behulp van speciale instrumenten en indicatoren.

47.

Het Comité verzoekt de Commissie om te waarborgen dat er specifiek fondsen worden gereserveerd voor de opbouw en ontwikkeling van capaciteit van de lokale en regionale overheden in kandidaat-lidstaten en om hun toegang tot kennis en vaardigheden te versterken. In plaats van beschouwd te worden als passieve ontvangers moeten lokale en regionale overheden de rol krijgen van proactieve spelers met een goede kennis van de behoeften, de voorwaarden en de te verwezenlijken doelstellingen.

48.

Door actiever te trachten in de behoeften aan capaciteitsuitbreiding te voorzien, wat een versterkte deelname in de IPA-implementatie onder meer inhoudt, krijgen lokale en regionale overheden de kans om vóór het feitelijke EU-lidmaatschap een praktische leerschool te doorlopen. Er kunnen bijv. middelen worden gebruikt om deze spelers te stimuleren en bij te staan bij de ontwikkeling van hun ideeën voor projecten. Een decentraal beheer van IPA-middelen heeft in meerdere landen goede resultaten opgeleverd.

49.

Bij de implementatie van IPA-middelen vormt o.a. de corruptie een uitdaging en op dat gebied moeten alle niveaus – lokaal, regionaal en nationaal - ondersteund worden. Een voortdurend en strikt toezicht en steun aan "waakhonden" als maatschappelijke organisaties en media en ook aan de lokale en regionale overheden zijn essentieel voor de noodzakelijke transparantie en de mogelijkheid om verantwoordelijkheid af te dwingen.

50.

Door een betere integratie van IPA-middelen in bestaande lokale en regionale ontwikkelingsactiviteiten wordt de basis voor een duurzamer meerlagig bestuur en een levensvatbare decentralisering versterkt. Door lokale en regionale overheden te betrekken bij de invulling van programma's en projecten, het besluitvormingsproces, de implementatie, de bewaking en het beheer wordt de basis gelegd voor verder ontwikkelingswerk, zelfs zonder dat er sprake is van externe financiering.

51.

Veel landen op de Westelijke Balkan ondergaan drastische maatschappelijke hervormingen, waarbij grotere betrokkenheid van het lokale en regionale politieke niveau deze hervormingen nog meer zouden kunnen consolideren en bespoedigen. Op lokaal en regionaal niveau ontbreken in veel gevallen echter de administratieve, financiële en personele middelen voor toepassing van het IPA. Middelen en capaciteiten blijven op centraal niveau hangen, wat het toch al centralistische stelsel nog verder versterkt en een belemmering vormt voor een sterkere betrokkenheid van minderheden en lokale en regionale politieke actoren.

52.

Decentraliseringshervormingen worden te vaak tegengehouden als gevolg van onvoldoende capaciteit op lokaal en regionaal niveau, omdat er alleen een decentralisering van verantwoordelijkheden wordt afgedwongen, zonder dat dit wordt gevolgd door een financieel decentralisatieproces. De EU kan, door controle op het IPA, de noodzakelijke parallelle processen versnellen, zodat de verantwoordelijkheden en middelen beter op elkaar worden afgestemd.

Opmerkingen ten aanzien van het partnerschapsinstrument (Partnership Instrument – PI)

53.

Het partnerschapsinstrument omvat o.a. landen als China, Brazilië, Zuid-Afrika en Rusland en heeft als belangrijkste doel het ontwikkelen en stimuleren van handel en contact tussen deze landen en de EU. Terreinen als klimaat, milieu en handel staan centraal.

54.

Het Comité wil erop wijzen dat als in de nationale statistieken de nadruk wordt gelegd op het bbp per capita als landelijk gemiddelde, dit tot gevolg heeft dat bepaalde "neerwaartse curves" over het hoofd worden gezien. Probleemgebieden binnen zich snel ontwikkelende landen kunnen alleen steun aanvragen in het kader van het partnerschapsinstrument. Het Comité stelt daarom voor om de nodige aandacht te besteden aan regionale verschillen (bijv. geografische inkomensspreiding en armoedeverdeling). De Commisie moet in gesprek gaan met de betrokken landen over het belang van een integrale en alomvattende ontwikkeling en daarbij aandringen op meer inspanningen op het gebied van regionale samenhang, zodat deze landen in aanmerking kunnen komen voor financiële steun van de EU.

55.

Het Comité herinnert eraan dat het instrument ook gebruikt dient te worden om sociale vangnetten op te bouwen, de welzijnssector in zijn algemeenheid te hervormen en middelen te reserveren ter versterking van de openbare instellingen op lokaal en regionaal niveau en ter bevordering van partnerschap en een democratische ontwikkeling in deze landen.

II.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

COM(2011) 838 final

Artikel 2

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel

Artikel 2

Artikel 2

1.   De steun uit hoofde van deze verordening is gericht op de volgende specifieke doelstellingen, afhankelijk van de behoeften en de uitbreidingsagenda van ieder begunstigd land:

1.   De steun uit hoofde van deze verordening is gericht op de volgende specifieke doelstellingen, afhankelijk van de behoeften en de uitbreidingsagenda van ieder begunstigd land:

(a)

steun voor politieke hervormingen, onder meer:

(a)

steun voor politieke hervormingen, onder meer:

i)

versterking van de democratische instellingen en de rechtsstaat, met inbegrip van de tenuitvoerlegging ervan,

i)

versterking van de democratische instellingen en de rechtsstaat, met inbegrip van de tenuitvoerlegging ervan,

ii)

bevordering en bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, verbetering van de eerbiediging van de rechten van minderheden, bevordering van gelijkheid van mannen en vrouwen, non-discriminatie en persvrijheid, en stimuleren van goede betrekkingen met de buurlanden;

ii)

bevordering en bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, verbetering van de eerbiediging van de rechten van minderheden, bevordering van gelijkheid van mannen en vrouwen, non-discriminatie en persvrijheid, en stimuleren van goede betrekkingen met de buurlanden;

iii)

bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad;

iii)

bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad;

iv)

hervorming van overheidsdiensten en goed bestuur;

iv)

hervorming van overheidsdiensten en goed bestuur , ;

v)

ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld en de sociale dialoog;

v)

ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld en de sociale dialoog;

vi)

verzoening, vredesopbouw en maatregelen om het vertrouwen te vergroten.

vi)

verzoening, vredesopbouw en maatregelen om het vertrouwen te vergroten.

Motivering

Democratische capaciteitsopbouw is met name op lokaal en regionaal niveau een belangrijke kwestie en moet daarom bijzondere aandacht krijgen. Het wijzigingsvoorstel verwijst naar paragraaf 45 van het advies.

Wijzigingsvoorstel 2

COM(2011) 839 final

Artikel 4

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel

Artikel 4

Artikel 4

3.   De EU-steun uit hoofde van deze verordening wordt gewoonlijk medegefinancierd door de begunstigde landen via openbare middelen, bijdragen van de begunstigden dan wel andere bronnen. Dit beginsel is ook van toepassing op de samenwerking met de Russische Federatie, met name met betrekking tot de in artikel 6, lid 1, onder c), bedoelde programma's. Van medefinancieringseisen kan worden afgeweken in naar behoren gemotiveerde gevallen en wanneer dit nodig is om de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld en niet-overheidsactoren te steunen, onverminderd de verplichting om te voldoen aan de andere voorwaarden van het Financieel Reglement.

3.   De EU-steun uit hoofde van deze verordening wordt gewoonlijk medegefinancierd door de begunstigde landen via openbare middelen, bijdragen van de begunstigden dan wel andere bronnen. Dit beginsel is ook van toepassing op de samenwerking met de Russische Federatie, met name met betrekking tot de in artikel 6, lid 1, onder c), bedoelde programma's. Van medefinancieringseisen kan worden afgeweken in naar behoren gemotiveerde gevallen en wanneer dit nodig is om de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld en niet-overheidsactoren te steunen, onverminderd de verplichting om te voldoen aan de andere voorwaarden van het Financieel Reglement.

Motivering

In sommige gevallen kunnen de medefinancieringsvoorwaarden lokale of regionale overheden in de partnerlanden (die de belangrijkste begunstigden van deze programma's zouden moeten zijn) ervan weerhouden levensvatbare en nuttige projecten voor te stellen. Omdat lokale democratieopbouw een van de prioriteiten van het programma is, zou dit ook een van de motieven moeten zijn om onder bepaalde omstandigheden afwijkingen van de medefinancieringseisen toe te staan.

Wijzigingsvoorstel 3

COM(2011) 840 final

Artikel 8

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel

Artikel 8

Artikel 8

1.   De doelstelling van het programma voor organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden in ontwikkeling is de financiering van initiatieven op het gebied van ontwikkeling door of voor organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden uit de partnerlanden, de Unie, de kandidaat-lidstaten en de potentiële kandidaat-lidstaten.

1.   De doelstelling van het programma voor organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden in ontwikkeling is de financiering van initiatieven op het gebied van ontwikkeling door of voor organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden uit de partnerlanden, de Unie, de kandidaat-lidstaten en de potentiële kandidaat-lidstaten. .

2.   De precieze activiteitengebieden waarop in het kader van dit artikel bijstand van de Unie kan worden verleend, alsook een indicatieve lijst van categorieën van organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden, zijn opgenomen in bijlage V.

2.   De precieze activiteitengebieden waarop in het kader van dit artikel bijstand van de Unie kan worden verleend, alsook een indicatieve lijst van categorieën van organisaties van het maatschappelijk middenveld en plaatselijke overheden, zijn opgenomen in bijlage V.

Motivering

Beklemtoond dient te worden dat dit programma ook moet worden opengesteld voor samenwerking met ‧regionale overheden‧ uit de partnerlanden, de kandidaat-lidstaten en de potentiële kandidaat-lidstaten. Tegelijkertijd zij erop gewezen dat maatschappelijke organisaties en lokale of regionale overheden vaak verschillende rollen te vervullen hebben in de specifieke context van een bepaald land of project. Een en ander verwijst naar paragraaf 25 onder de algemene opmerkingen in het CvdR-advies.

Wijzigingsvoorstel 4

COM(2011) 838 final

Artikel 14

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel

Artikel 14

Artikel 14

1.   Het financiële referentiebedrag voor de uitvoering van deze verordening voor de periode 2014-2020 bedraagt 14 110 100 000 euro (in lopende prijzen). Ten hoogste 3 % van het financiële referentiebedrag wordt toegewezen aan grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma's tussen de begunstigde landen en de EU-lidstaten.

1.   Het financiële referentiebedrag voor de uitvoering van deze verordening voor de periode 2014-2020 bedraagt 14 110 100 000 euro (in lopende prijzen). Ten hoogste 3 % van het financiële referentiebedrag wordt toegewezen aan grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma's tussen de begunstigde landen en de EU-lidstaten.

2.   De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegewezen binnen de grenzen van het meerjarige financiële kader van de Unie.

2.   De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegewezen binnen de grenzen van het meerjarige financiële kader van de Unie.

3.   Om de internationale dimensie van het hoger onderwijs te bevorderen, zoals beschreven in artikel 13, lid 2, van de verordening inzake "Erasmus voor iedereen", wordt een indicatief bedrag van 1 812 100 000 EUR uit de verschillende instrumenten voor het externe beleid (het instrument voor ontwikkelingssamenwerking, het Europees nabuurschapsinstrument, het instrument voor pretoetredingssteun, het partnerschapsinstrument en het Europees Ontwikkelingsfonds) toegewezen voor mobiliteitsacties naar of vanuit niet-EU-landen en voor samenwerking en beleidsdialoog met autoriteiten, instellingen en organisaties uit deze landen. Op deze middelen zijn de bepalingen van de verordening inzake "Erasmus voor iedereen" van toepassing. De financiering wordt verstrekt door middel van twee meerjarentoewijzingen voor respectievelijk de eerste vier jaar en de laatste drie jaar. Deze financiering wordt uitgewerkt in de meerjarige indicatieve programmering voor deze instrumenten, overeenkomstig de behoeften en prioriteiten van de betrokken landen. De toewijzingen kunnen worden herzien in geval van ingrijpende onvoorziene omstandigheden of belangrijke politieke ontwikkelingen, overeenkomstig de externe prioriteiten van de EU.

3.   Om de internationale dimensie van het hoger onderwijs te bevorderen, zoals beschreven in artikel 13, lid 2, van de verordening inzake "Erasmus voor iedereen", wordt een indicatief bedrag van 1 812 100 000 EUR uit de verschillende instrumenten voor het externe beleid (het instrument voor ontwikkelingssamenwerking, het Europees nabuurschapsinstrument, het instrument voor pretoetredingssteun, het partnerschapsinstrument en het Europees Ontwikkelingsfonds) toegewezen voor mobiliteitsacties naar of vanuit niet-EU-landen en voor samenwerking en beleidsdialoog met autoriteiten, instellingen en organisaties uit deze landen. Op deze middelen zijn de bepalingen van de verordening inzake "Erasmus voor iedereen" van toepassing. De financiering wordt verstrekt door middel van twee meerjarentoewijzingen voor respectievelijk de eerste vier jaar en de laatste drie jaar. Deze financiering wordt uitgewerkt in de meerjarige indicatieve programmering voor deze instrumenten, overeenkomstig de behoeften en prioriteiten van de betrokken landen. De toewijzingen kunnen worden herzien in geval van ingrijpende onvoorziene omstandigheden of belangrijke politieke ontwikkelingen, overeenkomstig de externe prioriteiten van de EU.

Motivering

Het wijzigingsvoorstel sluit aan bij het vorige: omdat lokale en regionale capaciteitsopbouw een van de prioriteiten moet zijn, zal dit ook tot uiting dienen te komen in de financiële toewijzingen (zie paragraaf 45 onder de algemene opmerkingen).

Wijzigingsvoorstel 5

COM(2011) 839 final

Artikel 18

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel

Artikel 18

Artikel 18

1.   Het financiële referentiebedrag voor de tenuitvoerlegging van deze verordening bedraagt 18 182 300 000 EUR (lopende prijzen) voor de periode 2014-2020. Maximaal 5 % van de financiële middelen wordt toegewezen aan de in artikel 6, lid 1, onder c), bedoelde programma's voor grensoverschrijdende samenwerking.

1.   Het financiële referentiebedrag voor de tenuitvoerlegging van deze verordening bedraagt 18 182 300 000 EUR (lopende prijzen) voor de periode 2014-2020. Maximaal 5 % van de financiële middelen wordt toegewezen aan de in artikel 6, lid 1, onder c), bedoelde programma's voor grensoverschrijdende samenwerking.

Motivering

De ontwikkeling van lokale en regionale democratie is een belangrijke voorwaarde vooraf voor andere aspecten van de doelstellingen die voor het instrument zijn vastgesteld. Een bepaald gedeelte van de financiële steun moet daarom specifiek aan projecten op dit gebied worden toegewezen. Het wijzigingsvoorstel verwijst naar paragraaf 34 van het advies.

Brussel, 9 oktober 2012

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering, COM(2011) 637 final

(2)  "De rol van Europa in de wereld" omvat COM(2011) 865, COM(2011) 842, COM(2011) 837, COM(2011) 838, COM(2011) 839, COM(2011) 843, COM(2011), COM(2011) 844

(3)  In Agenda 21, die werd aangenomen in Rio de Janeiro 1992; in de Millenniumtop van de VN 2000; in de Verklaring van Parijs van 2005; in Busan 2011; in Resolutie 251 (2008) "Stadsdiplomatie" van de Raad van Europa, en in het forum voor ontwikkelingssamenwerking van de VN, dat plaatsvindt op 6 juli 2012.

(4)  TAIEX: "Technical Assistance and Information Exchange Instrument", een instrument dat partnerlanden ondersteunt bij hun aanpassing aan de EU-wetgeving.


18.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 391/120


Advies van het Comité van de Regio's — Wijziging van de richtlijn inzake het hergebruik van overheidsinformatie en open gegevens

2012/C 391/12

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

acht het een goede zaak dat de Commissie het voortouw heeft genomen om de Richtlijn betreffende het hergebruik van overheidsinformatie en de begeleidende Mededeling over open gegevens opnieuw te bekijken, omdat beide voor burgers, ondernemingen en overheidsorganen van groot nut kunnen worden, tot banengroei kunnen leiden en de kwaliteit van de openbare dienstverlening kunnen helpen verhogen;

acht gemeenschappelijke regels en methoden voor het hergebruik en de benutting van overheidsinformatie van belang om te garanderen dat dezelfde basisvoorwaarden van toepassing zijn op alle spelers van de Europese informatiemarkt, dat de voorwaarden voor het hergebruik van overheidsinformatie transparanter worden en dat verstoringen van de interne markt tot het verleden gaan behoren;

stelt vast dat lokale en regionale overheden tot de belangrijkste doelgroepen behoren van de initiatieven die in het kader van de digitale strategie worden gelanceerd, waaronder de herziening van de Richtlijn inzake het hergebruik van overheidsinformatie en de Mededeling over Open gegevens en dat deze overheden een buitengewoon belangrijke rol spelen als drijvende kracht achter de praktische uitvoering ervan;

acht van belang dat de nationale en Europese wetgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer volledig wordt nageleefd bij hergebruik van overheidsinformatie, dat bij het gebruik van open gegevens de eigendomsrechten van derde partijen worden gerespecteerd en dat er bij het koppelen van open gegevens bij commercieel hergebruik sprake is van dezelfde kwaliteit van gegevensbescherming en bescherming van de persoonlijke levenssfeer zoals de overheid die voor haar gegevens moet naleven.

Rapporteur

Anne KARJALAINEN (FI/PSE), lid van de gemeenteraad van Kerava

Referentiedocumenten

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/98/EG inzake het hergebruik van overheidsinformatie

COM(2011) 877 final

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over Open gegevens: Motor voor innovatie, groei en transparante governance

COM(2011) 882 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Inleiding

1.

acht het een goede zaak dat de Commissie het voortouw heeft genomen om de Richtlijn betreffende het hergebruik van overheidsinformatie en de begeleidende Mededeling over open gegevens opnieuw te bekijken, omdat beide voor burgers, ondernemingen en overheidsorganen van groot nut kunnen worden, tot banengroei kunnen leiden en de kwaliteit van de openbare dienstverlening kunnen helpen verhogen (1).

2.

De huidige, in 2003 goedgekeurde Richtlijn was bedoeld om het commerciële hergebruik van overheidsinformatie overal in de EU te vergemakkelijken door de basisvoorwaarden voor gemakkelijker hergebruik te harmoniseren. Daarnaast bevat de Richtlijn Overheidsinformatie een verbod op discriminatie en regels inzake tariferingsbeginselen, exclusiviteitsregelingen, transparantie, licenties en praktische hulpmiddelen die ervoor moeten zorgen dat overheidsdocumenten kunnen worden teruggevonden en hergebruikt. Wat dit betreft zijn de gemeenten en regio's tegelijkertijd rechtstreeks betrokkene en aanbieder.

3.

In de door de Commissie in 2011 gepubliceerde Mededeling over Open gegevens wordt vastgesteld dat er alle geboekte vooruitgang ten spijt nog altijd verschillende factoren zijn die het gebruik van overheidsinformatie in de weg staan, zoals het onvermogen om de economische mogelijkheden van overheidsinformatie in te zien, onbekendheid met de ter beschikking staande overheidsinformatie en belemmeringen van technische en praktische aard.

4.

De evaluatie van de Richtlijn maakt deel uit van de Digitale Agenda voor Europa, die weer onderdeel is van de Europa 2020-strategie, bedoeld om van Europa een slimme, duurzame en inclusieve economie met een hoge graad van werkgelegenheid, productiviteit en sociale samenhang te maken (2).

5.

De grootste uitdaging waar Europa de komende tijd voor staat, is het scheppen van economische groei en tegelijkertijd het bevorderen van duurzame ontwikkeling. Deze twee doelstellingen zijn min of meer conflicterend, een probleem waarvoor in de Europa 2020-strategie een oplossing is bedacht door het begrip "duurzame groei" uit te roepen tot een van de prioritaire aandachtsgebieden. Duurzame ontwikkeling is een vorm van ontwikkeling waarbij wordt voorzien in de behoeften van de huidige generatie zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties. De grootste mogelijkheden voor het realiseren van duurzame groei liggen in de digitale economie (3).

6.

Hergebruik van overheidsinformatie is van belang om zowel commerciële als niet-commerciële redenen. Ook is van belang dat wordt geïnvesteerd in onderzoek ter ondersteuning van specifieke activiteiten en de ontwikkeling van toekomstige toepassingen, waardoor de ICT-sector aan waarde wint (4).

7.

Gemeenschappelijke regels en methoden voor het hergebruik en de benutting van overheidsinformatie zijn belangrijk om te garanderen dat dezelfde basisvoorwaarden van toepassing zijn op alle spelers van de Europese informatiemarkt, dat de voorwaarden voor het hergebruik van overheidsinformatie transparanter worden en dat verstoringen van de interne markt tot het verleden gaan behoren (5).

8.

Lokale en regionale overheden behoren tot de belangrijkste doelgroepen van de initiatieven die in het kader van de digitale strategie worden gelanceerd, waaronder de herziening van de Richtlijn inzake het hergebruik van overheidsinformatie en de Mededeling over Open gegevens. Deze overheden spelen een buitengewoon belangrijke rol als drijvende kracht achter de praktische uitvoering ervan (6).

9.

De verschillende overheidsorganen produceren, verzamelen en bewaren een enorme hoeveelheid informatie en inhoud. Overheidsinformatie is een belangrijke basis voor producten en -diensten op het gebied van digitale inhoud. De grote mogelijkheden daarvan zijn tot dusver nog niet voor de volle honderd procent benut in de EU.

10.

Om een markt voor het hergebruik van overheidsinformatie te ontwikkelen, moeten exclusieve overeenkomsten tussen overheidsinstanties en particuliere ondernemingen worden herzien en dient een beleid te worden gevoerd waarbij gebruik wordt gemaakt van licentie- en betalingsregelingen die het hergebruik van overheidsinformatie vergemakkelijken en optimaliseren. Tevens moet er voor voldoende geld worden gezorgd om documenten te bewaren en bij te stellen. Ook moet worden nagedacht en duidelijkheid worden verschaft over de vraag hoe de reeds vaak gebruikte systemen voor het beheer van overheidsgegevens dusdanig kunnen worden georganiseerd dat er maximale consistentie (en dus synergie) is (7).

11.

Er moet beslist een methode worden gevonden om de economische waarde van informatie te meten. Deze methode dient objectief te zijn, omdat de informatie waarover het gaat, openbaar is en verband houdt met instellingen van de overheid (8).

12.

De mogelijkheden van hergebruik van overheidsinformatie zullen pas volledig kunnen worden benut als lokale en regionale overheden hier nauw bij worden betrokken. Daarmee zou een significante bijdrage worden geleverd aan de bevordering van het hergebruik van overheidsinformatie met het oog op de verbetering van het ondernemingsklimaat en de werkgelegenheid (9).

13.

Lokale en regionale beleidsmakers worden aangemoedigd om na te gaan hoe de toegankelijkheid en het hergebruik van overheidsinformatie kunnen worden bevorderd.

14.

Bij hergebruik van overheidsinformatie zal de nationale en Europese wetgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer volledig dienen te worden nageleefd. Verder moeten bij het gebruik van open gegevens de eigendomsrechten van derde partijen worden gerespecteerd. Ook moet worden gewaarborgd dat er bij het koppelen van open gegevens bij commercieel hergebruik sprake is van dezelfde kwaliteit van gegevensbescherming en bescherming van de persoonlijke levenssfeer zoals de overheid die voor haar gegevens moet naleven.

15.

Er zal voor moeten worden gezorgd dat de lokale en regionale overheden op brede schaal worden betrokken bij de verschillende vormen van samenwerking, waardoor de interoperabiliteit van de verschillende systemen van openbaar bestuur wordt verbeterd en de openbare dienstverlening effectiever kan worden opgezet (10).

Uitgangspunten van de Richtlijn inzake het hergebruik van overheidsinformatie

16.

De door de Commissie herziene strategie inzake open gegevens berust op drie elkaar wederzijds aanvullende pijlers:

aanpassing van het rechtskader voor hergebruik van gegevens

aanwending van financiële instrumenten ter ondersteuning van open gegevens en bevordering van het gebruik ervan, bijvoorbeeld door het opzetten van dataportalen voor Europa

vergemakkelijking van de coördinatie en uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten.

17.

De herziening van de Richtlijn houdt in dat alle overheidsinformatie die niet expliciet onder één van de uitzonderingen valt, kan worden hergebruikt voor al dan niet-commerciële doeleinden.

18.

Op grond van het voorstel wordt het toepassingsgebied van de Richtlijn uitgebreid tot bibliotheken (bijvoorbeeld van universiteiten), archieven en musea. Daarbij moet rekening worden gehouden met de speciale doelstellingen van dergelijke instellingen, waarvan de bezittingen openbaar toegankelijk zijn. De uitbreiding moet wel de mogelijke financiële gevolgen beperkt houden en mag geen belangrijke administratieve belasting vormen voor deze instellingen, noch hoge extra kosten meebrengen. Culturele instellingen moeten niet tot digitalisering worden gedwongen en als er vanwege de voorgestelde methode kosten in rekening worden gebracht die uitstijgen boven de marginale kosten, mag dit niet nadelig doorwerken op de inspanningen die bovengenoemde instellingen leveren op het gebied van digitalisering en duurzame archivering. Het CvdR denkt daarbij aan de hoge kosten van digitalisering en gegevensopslag, terwijl de mogelijkheden om geld aan te trekken beperkt zijn.

19.

Verder wordt bepaald dat voor overheidsinformatie geen bedrag in rekening mag worden gebracht dat uitstijgt boven de marginale kosten van vermenigvuldiging en verspreiding, behalve in uitzonderlijke gevallen waarbij een openbaar lichaam gedwongen is om een aanzienlijk deel van zijn kosten voor de uitoefening van zijn openbare taken te dekken door gebruik te maken van zijn intellectuele eigendomsrechten. Het CvdR stelt voor dat bij de vaststelling van het bedrag in het algemeen rekening kan worden gehouden met kosten die voortvloeien uit het naleven van eisen van de Richtlijn Overheidsinformatie.

20.

De lidstaten worden volgens het voorstel geacht bij kwesties die het hergebruik van overheidsinformatie betreffen, toezicht door een onafhankelijke instantie te regelen. Het CvdR acht zulks onnodig daar de lidstaten al over toereikende voorzieningen voor het toezicht op de overheidssector beschikken. Van de lidstaten wordt verlangd dat zij elk jaar verslag uitbrengen bij de Commissie over de situatie t.a.v. het hergebruik van overheidsinformatie en de procedures en maatregelen voor de waarborging daarvan.

21.

De Commissie wil samenwerken met de lidstaten, overheidsinstanties en regionale inzamelingspunten om een pan-Europees dataportaal op te zetten dat in 2013 van start gaat en rechtstreeks toegang zal verschaffen tot een reeks datasets in de hele EU, met inbegrip van gegevens die beschikbaar zijn via het portaal van de Commissie.

22.

De Commissie wordt aangespoord om in haar financieringsprogramma's steun te verlenen aan activiteiten die gericht zijn op het toegankelijk maken van overheidsinformatie, waarbij het lokale en regionale bestuur in aanmerking wordt genomen.

23.

De openbare lichamen worden aangemoedigd om hun gegevens zoveel mogelijk in machineleesbare vorm te publiceren, al zal in de richtlijn niet worden geëist dat alle gegevens in deze vorm ter beschikking worden gesteld. Een en ander moet ook duidelijk uit de overwegingen bij de richtlijn naar voren komen.

Mogelijkheden

24.

Hergebruik van overheidsinformatie heeft voordelen voor de hele samenleving. Met de ontwikkeling van nieuwe methoden waarbij gebruik wordt gemaakt van gekoppelde open gegevens, wordt opnieuw een stap gezet in de richting van een dienstverlening waarin de gebruiker centraal staat. Andere voordelen kunnen zich manifesteren in de vorm van innoverende diensten, nieuwe ondernemingsmodellen en een efficiëntere overheid (11).

25.

Studies van de Commissie wijzen uit dat vrij toegankelijke overheidsinformatie bevorderlijk is voor de economische groei, terwijl ook kleine ondernemingen, ongeacht de plaats waar ze gevestigd zijn, hierdoor nieuwe mogelijkheden worden geboden voor het ontplooien van activiteiten. In dit verband dient vooral het mkb te worden gestimuleerd om deel te nemen aan hergebruik. Ook moet de voor de productie, instandhouding en actualisering van de overheidsinformatie benodigde herfinanciering veiliggesteld worden.

26.

Het hergebruik van overheidsinformatie en het belang van open gegevens voor het bedrijfsleven kunnen positief doorwerken op de ontwikkeling van een hele regio.

27.

De door de Commissie verrichte studies en andere internationale onderzoeken bevestigen de opvatting dat de maatschappelijke en macro-economische voordelen die zich voordoen als de gegevensbestanden beschikbaar worden gemaakt voor hergebruik, zelfs op grond van voorzichtige schattingen aanzienlijk groter zullen zijn dan de eventueel in een later stadium gederfde opbrengsten uit verkoop. Er zouden echter doelgerichte (steun)maatregelen van de EU nodig kunnen zijn om bij de huidige en voor de nabije toekomst verwachte strenge begrotingseisen en teruglopende inkomsten de extra uitgaven te kunnen doen die noodzakelijk zijn om aan de eisen uit de Richtlijn Overheidsinformatie tegemoet te komen.

28.

De economische waarde van de gegevens hangt af van de inhoud ervan. Economische voordelen en nieuwe innovaties doen zich met name voor als verschillende soorten gegevens met elkaar worden gecombineerd (bijvoorbeeld geografische informatie en dienstgegevens).

29.

De mogelijkheid om overheidsinformatie te hergebruiken, draagt ook bij tot een transparanter, doelmatiger en verantwoorder overheidsoptreden en tot meer mondigheid van de burger, terwijl hierdoor bovendien de democratie wordt bevorderd. Informatie wordt daardoor verifieerbaar en transparant.

30.

Het toegankelijk maken van overheidsinformatie draagt bij tot verbetering van de voor de besluitvorming benodigde kennisbasis en de kwaliteit ervan, bijvoorbeeld op het gebied van vervoer, ruimtelijke ordening en klimaatverandering.

31.

Vrije toegang tot de databestanden van de verschillende overheden en crowdsourcing bieden de plaatselijke media goede mogelijkheden om de besluitvorming op lokaal niveau op een begrijpelijke en aansprekende manier te presenteren.

32.

De vrije beschikbaarheid van overheidsinformatie maakt ook een kosteneffectievere e-dienstverlening door de overheid mogelijk en zorgt ervoor dat informatie minder vaak dubbelop wordt bewaard.

33.

Als overheidsinformatie op grote schaal beschikbaar wordt gesteld voor hergebruik, schept dit niet alleen nieuwe mogelijkheden voor de activiteiten van ondernemingen, maar biedt dit ook de betrokken partijen uit de publieke sector de kans om eigen systemen en procedures te ontwikkelen en interfaces tussen de verschillende door de overheid gebruikte systemen te bouwen.

34.

Veel goederen en diensten die gebaseerd zijn op overheidsinformatie, zijn van nature grensoverschrijdend. Het zou ondernemingen gemakkelijker moeten worden gemaakt om in heel Europa diensten te verlenen.

35.

Een vrije toegang tot overheidsinformatie kan er in potentie voor zorgen dat de digitale interne markt beter gaat functioneren, waardoor de consumenten een gemakkelijke, veilige en flexibele toegang tot legale digitale inhoud en dienstverlening wordt geboden (12).

36.

De Europese burgers hebben baat bij een verdere ontwikkeling van de digitale interne markt met de bijbehorende diensten en kennisproducten, zoals mogelijk gemaakt door een vrije toegang tot overheidsinformatie. Dit geldt zowel voor consumenten en ondernemers als voor werknemers in de creatieve sectoren en informatica (13).

37.

Lokale en regionale bestuursorganen beschikken vaak niet over voldoende hulpmiddelen, knowhow en geld om zelf bij te dragen tot de ontwikkeling van gebruikersvriendelijke innovaties op het gebied van dienstverlening. Zij moeten daarom worden gesteund en aangemoedigd als het erom gaat de gegevens waarover de overheid reeds beschikt, zoveel mogelijk toegankelijk te maken voor hergebruik door projectontwikkelaars en ondernemingen (inclusief het mkb), waardoor het bedrijfsleven nieuwe activiteiten kan ontplooien en er nieuwe arbeidsplaatsen worden geschapen. Tegelijkertijd zouden er geheel nieuwe digitale diensten kunnen worden ontwikkeld waar ook de openbare sector op lokaal en regionaal niveau waarschijnlijk van kan profiteren.

38.

Streven naar het behoud van de natuurlijke hulpbronnen en verkleining van de koolstofvoetafdruk zijn essentieel vanuit een oogpunt van duurzame ontwikkeling, maar remmen een op productie gebaseerde groei af. De economische groei in Europa zal dus niet alleen moeten uitgaan van een hogere productie van consumptiegoederen. Goederen en diensten die digitaal kunnen worden geproduceerd en verleend, zijn in staat om een groei te realiseren waarbij de natuurlijke hulpbronnen minder worden aangetast. Wel benadrukt het CvdR dat een toename van het digitaliseringsproces, niet in de laatste plaats door de vraag naar nieuwe producten en diensten, zal resulteren in een hoger energieverbruik en meer gebruik van middelen om digitale media te produceren.

39.

Vrije toegankelijkheid van overheidsinformatie schept nieuwe mogelijkheden voor de ontwikkeling van innovatieve digitale bedrijvigheid. Naarmate de gegevens van overheidsinstanties meer in machineleesbare vorm kunnen worden hergebruikt, kunnen ondernemingen op basis hiervan nieuwe soorten diensten ontwikkelen en aanbieden. Dankzij interfaces op het gebied van informatiediensten en geautomatiseerde dataverificatiesystemen hoeft er minder tijd te worden besteed aan het manueel opslaan en corrigeren van gegevens.

40.

De innovaties die mogelijk worden dankzij een vrije toegang tot overheidsinformatie, hebben niet alleen betrekking op de activiteiten van ondernemingen en onderzoeksinstellingen, maar ook op die van de derde sector, individuele burgers en de overheid zelf.

41.

Als er op ruimere schaal gebruik wordt gemaakt van de beschikbare informatie, zullen er economische en maatschappelijke multiplicatoreffecten en synergieën optreden, o.a. door een toename van het bronnenmateriaal dat bij onderzoeksactiviteiten en in het onderwijs wordt gebruikt.

42.

Het voor hergebruik beschikbaar maken van overheidsgegevens is bevorderlijk voor het toerisme, omdat de dienstverlening en de informatie over de reisbestemming daardoor gemakkelijk in de eigen taal van de toerist kunnen worden aangeboden.

43.

Hergebruik van beschikbare informatie verbetert ook de door ICT geboden mogelijkheden om energie-efficiëntie te bevorderen, wat weer een positief effect heeft op het concurrentievermogen van de EU en ook de bedrijvigheid op lokaal en regionaal niveau ten goede komt (14).

44.

Ook bij de uitvoering van het EU-kaderprogramma Horizon 2020 zal rekening moeten worden gehouden met de innovatiemogelijkheden die worden geboden als overheidsinformatie vrij toegankelijk is.

45.

Het is verheugend dat de Europese infrastructuur voor e-diensten op het gebied van overheidsinformatie in de periode 2014-2020 zal worden gefinancierd door de "Connecting Europe Facility". Bij het oormerken van de financiering zal ook rekening moeten worden gehouden met de behoeften van lokale en regionale overheden en met de uitdagingen die het beschikbaar maken van informatie voor hergebruik voor deze overheden met zich mee brengt.

Uitdagingen

46.

Als een aanzienlijk deel van de bedrijfskosten die een overheidsorgaan maakt om aan zijn taken op het gebied van openbare dienstverlening te kunnen voldoen, wordt gedekt uit inkomsten die worden verkregen door het uitoefenen van intellectuele eigendomsrechten, zou dit overheidsorgaan moeten worden toegestaan om voor het hergebruik van documenten meer dan de marginale kosten in rekening te brengen.

47.

Lokale en regionale overheden kunnen nog altijd problemen ondervinden bij de toegang tot en het verzamelen, verwerken en hergebruiken van gegevens die door nationale overheden worden geproduceerd. De lokale, regionale en nationale overheden dienen intensiever te gaan samenwerken om een effectieve benutting van de open databestanden van de overheid mogelijk te maken.

48.

Bijzondere aandacht zal moeten worden besteed aan de problemen en obstakels waarop de lokale en regionale overheden en projectontwikkelaars zijn gestuit bij het gebruik van overheidsinformatie, en aan de wijze waarop deze problemen kunnen worden opgelost. Belangrijk is ook dat documenten alleen daar waar mogelijk en toepasselijk in machinaal leesbare vorm samen met hun metadata beschikbaar behoeven te worden gesteld.

49.

De technologie die nodig is om overheidsinformatie toegankelijk te maken, is inmiddels al ver ontwikkeld, maar het is niet zeker of men hier op lokaal en regionaal niveau goed mee overweg kan, terwijl men daar ook niet beschikt over de mechanismen die nodig zijn om de voor hergebruik in aanmerking komende informatie te vinden. Noch beschikt men over de kennis om bij de dienstverlening aan de burgers op adequate wijze gebruik te maken van vrij toegankelijke overheidsinformatie.

50.

Lokale en regionale overheden, en zeker kleinere gemeenten, beschikken niet noodzakelijkerwijze over de middelen en capaciteit om grootschalige maatregelen te nemen ter bevordering van de toegankelijkheid van gegevens. Daarom moeten zij hierin worden bijgestaan (met richtsnoeren en aanbevelingen, reproduceerbare technische infrastructuur, gemeenschappelijke gegevenscatalogi, financiering enz.).

51.

Als de vrij toegankelijke overheidsinformatie geheel decentraal is en niet centraal wordt beheerd, dan wordt het voor ontwikkelaars en ondernemingen lastiger om toepassingen te ontwikkelen.

52.

Omdat de op lokaal en regionaal niveau opererende organen in Europa nogal van elkaar verschillen, kan het voor ontwikkelaars moeilijk zijn om reproduceerbare technische platforms of toepassingen te ontwerpen. Het verdient dan ook aanbeveling om pan-Europese projecten op te zetten waarin toepassingen samen met elkaar worden ontwikkeld en uitgetest. Als voorbeeld zij hier het CitySDK-project genoemd, waarbij verschillende Europese steden in onderlinge samenwerking toepassingen uitdenken en ervaringen uitwisselen.

53.

Als de fundamenten voor een vrije toegang tot overheidsinformatie eenmaal zijn gelegd en bekend zijn, zal het onderhouden hiervan minder middelen vergen dan in de voorbereidende fase. Voor de bij de betrokken lokale en regionale overheidsorganen werkzame personen zullen cursussen moeten worden georganiseerd waarbij wordt geleerd hoe met open overheidsinformatie moet worden omgegaan. Daardoor zullen betrokkenen meer doordrongen raken van het belang hiervan voor de eigen organisatie.

54.

Het volstaat niet als de informatie voor besluitvormers en burgers toegankelijk wordt gemaakt. Beseft moet worden dat er ook bijzondere vaardigheden vereist zijn om gebruik te kunnen maken van deze informatie. Vaardigheden op het gebied van het beheer en de analyse van gegevens moeten worden bijgebracht via opleidingen en speciale nascholingscursussen op verschillend niveau.

55.

Het is buitengewoon belangrijk dat de ontwerprichtlijn geen problemen oplevert voor bibliotheken, archieven en musea bij het uitvoeren van hun basistaken in een digitale werkomgeving. De richtlijn mag niet tot gevolg hebben dat deze instellingen zich minder goed van hun basistaken kunnen kwijten door een drastische inperking van hun mogelijkheden om in samenwerking met actoren uit de publieke en particuliere sector financieel duurzame activiteiten te ontplooien waarbij gebruik wordt gemaakt van de beheerde collecties. Zeker als sprake is van een contractuele overeenkomst, zoals in het geval van grootschalige digitaliseringsprojecten, zou moeten worden overwogen om exclusiviteitsrechten voor een overgangsperiode toe te kennen als dit nodig mocht blijken voor het verstrekken van een dienst van algemeen belang.

56.

Er moet vooral aandacht worden besteed aan de logistieke voorzieningen voor het verwerken van de grote hoeveelheid gegevens die voor deze toekomstige toepassingen worden gebruikt en door de openbare lichamen worden beheerd.

57.

De mate van openbaarheid van informatie varieert naar gelang de aard ervan. Opvraagbare gegevens die door hun vrije toegang de maatschappelijke transparantie bevorderen (bijvoorbeeld informatie over de belasting die iemand betaalt), kunnen een probleem opleveren voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer als deze gegevens openbaar worden gemaakt in het kader van het hergebruik van open overheidsinformatie.

58.

Het is van doorslaggevend belang dat op alle niveaus wordt voldaan aan de veiligheidsvoorschriften, zodat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de persoonsgegevens optimaal wordt gewaarborgd en het ongevraagd vergaren van allerlei persoonlijke gegevens en het opstellen van profielen over bijvoorbeeld aankoopgedrag, gezondheidstoestand en ziektegeschiedenissen, worden verhinderd. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer is ook relevant als het gaat om de vraag hoe gegevens uit verschillende bestanden automatisch aan elkaar kunnen worden gekoppeld, zodat er voor iedere burger een profiel met tal van persoonlijke gegevens kan worden aangemaakt.

59.

Als gegevens toegankelijk worden gemaakt die persoonsgegevens bevatten, bijvoorbeeld voor O&O-doeleinden (zoals medische onderzoeken), dan zullen gegevens die het mogelijk maken om een persoon te identificeren, uit het bestand moeten worden verwijderd en zullen er regelingen moeten worden vastgelegd om dergelijke koppelingen te voorkomen. Overheidsorganen die bestanden met basisgegevens onder hun hoede hebben, zouden moeten worden aangespoord om hun materiaal te anonimiseren. Geanonimiseerde informatie kan ook worden gebruikt bij het ontwikkelen van de dienstverlening, zowel in de publieke als in de particuliere sector, mits is uitgesloten dat door het koppelen van anonieme informatie aan andere gegevens toch weer voldoende verband kan worden gelegd met specifieke personen. Het zou moeten worden toegestaan dat de kosten van het anonimiseren van gegevens bij de prijsstelling in aanmerking worden genomen.

60.

Metagegevens vormen een belangrijk aspect van het hergebruik van overheidsinformatie en de publikatie hiervan in standaardformaat zou de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie kunnen stimuleren. De Commissie zou een aanbeveling moeten opstellen voor de ontwikkeling van een gestandaardiseerd metakennismodel en zou zich daarbij o.m. kunnen baseren op de voorschriften voor metagegevens uit de Inspire-Richtlijn.

61.

Het richtlijnvoorstel mag er niet toe leiden dat afbreuk wordt gedaan aan de kerntaken van lokale, regionale en nationale overheden.

62.

Op alle niveaus dienen openbare belangen te worden beschermd. Gebruik van gegevens waardoor openbare belangen in gevaar worden gebracht, moet altijd worden voorkomen.

Conclusies

63.

Voor de in onderhavig Commissievoorstel aanbevolen acties lijken geen problemen te rijzen in verband met de naleving van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. Om een mogelijk risico van niet-naleving van deze beginselen te voorkomen, moeten lokale en regionale overheden stelselmatig worden geraadpleegd over de uitwerking, toepassing en governance van maatregelen die bedoeld zijn om het hergebruik van overheidsinformatie te stimuleren ten behoeve van economische groei en werkgelegenheid.

64.

Het is van cruciaal belang dat bij activiteiten die coördinatie tussen het Europese, het nationale en het lokale/regionale niveau vergen, het subsidiariteitsbeginsel wordt nageleefd, wat een gedeelde verantwoordelijkheid van de betrokken bestuursniveaus impliceert en gebaseerd is op alle bronnen van democratische legitimiteit en op de representativiteit van de verschillende betrokken actoren., zoals ook wordt gesteld in het Witboek van het CvdR over multilevel governance  (15).

65.

Het CvdR wil zich in haar wijzigingsvoorstel niet uitspreken over het soort documenten dat in de lidstaten openbaar zou moeten worden gemaakt. De openbaarheidswetgeving zou ook in de toekomst exclusief voorbehouden moeten blijven aan de lidstaten. De voorgestelde bepalingen zouden betrekking moeten hebben op het hergebruik van documenten die ook op grond van de nationale regelgeving inzake openbaarmaking voor iedereen toegankelijk zijn. In dit verband zou echter het begrip "algemeen toegankelijke documenten" moeten worden gedefinieerd. Daaronder zouden alleen die documenten mogen vallen waarvoor de wetgeving van een lidstaat voorziet in een recht van toegang.

66.

Burgers en ondernemingen zouden duidelijke procedures moeten kunnen volgen als ze hun beklag willen doen of bezwaar willen aantekenen in het geval van onregelmatigheden bij hergebruik van informatie.

67.

Bij het verbeteren en toegankelijk maken van overheidsinformatie voor hergebruik zal systematisch te werk moeten worden gegaan en gebruik moeten worden gemaakt van onderzoeksgegevens, opgedane ervaringen en beste praktijken.

68.

De digitale dienstverlening van de overheid is tot nu toe te veel gericht geweest op het mechanisch online zetten van de traditionele papierwinkel. De EU en haar lidstaten zouden hier het voortouw moeten nemen en in nauwe samenwerking met de regionale en lokale overheden leiding moeten geven aan acties op Europees en nationaal niveau die erop gericht zijn om in de werkwijzen en structuren van het openbaar bestuur verdergaande veranderingen door te voeren, zodat het werk er door het gebruik van ICT en open databestanden aantrekkelijker, kwalitatief hoogstaander en productiever wordt, het openbaar bestuur efficiënter kan gaan functioneren en de burgers en ondernemingen te maken krijgen met minder administratieve rompslomp.

69.

De Commissie zou zich moeten inzetten voor vrij toegankelijke overheidsinformatie door technische richtsnoeren en aanbevelingen uit te vaardigen. Dit kan door de publicatie van een gemeenschappelijke gegevenscatalogus en de invoering van een gemeenschappelijke licentie voor open gegevens.

II.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Artikel 1.6.1.2

Voorstel van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In uitzonderlijke gevallen, met name wanneer openbare lichamen een aanzienlijk deel van hun bedrijfskosten voor de uitoefening van hun openbare taken dekken met behulp van de intellectuele eigendomsrechten en mits dit het algemeen belang dient, kan openbare lichamen worden toegestaan op grond van objectieve, transparante en controleerbare criteria en onder voorbehoud van goedkeuring door de in artikel 4, lid 4 genoemde onafhankelijke instantie voor het hergebruik van documenten een vergoeding te verlangen die de marginale kosten overstijgt, onverminderd leden 3 en 4.

In uitzonderlijke gevallen, met name wanneer openbare lichamen een aanzienlijk deel van hun bedrijfskosten voor de uitoefening van hun openbare taken dekken en mits dit het algemeen belang dient, openbare lichamen op grond van objectieve, transparante en controleerbare criteria voor het hergebruik van documenten een vergoeding verlangen die de marginale kosten overstijgt, onverminderd leden 3 en 4.

Motivering

De hier gebruikte formulering is onduidelijk en kan licht tot verkeerde interpretaties leiden op een voor de tenuitvoerlegging van de richtlijn essentieel punt. De bedoeling van het wijzigingsvoorstel is om duidelijker aan te geven om welke uitzonderlijke gevallen het hier gaat en om misverstanden die voortkomen uit verschillende interpretaties, te vermijden.

Wijzigingsvoorstel 2

Artikel 1.4.2

Voorstel van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De rechtsmiddelen omvatten de mogelijkheid tot een herziening door een onafhankelijke instantie waaraan specifieke toezichtsbevoegdheden zijn toegekend met betrekking tot het hergebruik van overheidsinformatie en waarvan de beslissingen bindend zijn voor het betreffende openbare lichaam.

De rechtsmiddelen omvatten de mogelijkheid tot een herziening door een onafhankelijke instantie waarvan de beslissingen bindend zijn voor het betreffende openbare lichaam.

Motivering

Onduidelijk is wat wordt bedoeld met een instantie "waaraan specifieke toezichtsbevoegdheden zijn toegekend met betrekking tot het hergebruik van overheidsinformatie". Wij zien niet het nut van een specifieke op dit terrein te creëren instantie - een nut dat ook in geen verhouding zou staan tot de rompslomp die dit voor de lidstaten zou betekenen - en daarom staan wij kritisch tegenover zo'n instantie c.q. zijn daartegen.

Brussel, 10 oktober 2012

De voorzitster van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  CdR 247/2009.

(2)  CdR 104/2010.

(3)  CdR 104/2010.

(4)  CdR 247/2009.

(5)  CdR 247/2009.

(6)  CdR 104/2010.

(7)  CdR 247/2009.

(8)  CdR 247/2009.

(9)  CdR 247/2009.

(10)  CdR 10/2009.

(11)  CdR 104/2010.

(12)  CdR 104/2010.

(13)  CdR 104/2010.

(14)  CdR 65/2011.

(15)  CdR 89/2009.


18.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 391/127


Advies van het Comité van de Regio's — Het pakket gegevensbescherming

2012/C 391/13

HET COMITE VAN DE REGIO'S

kan zich vinden in een hervorming van het Europese gevensbeschermingsrecht. Die vormt een bijdrage van de Unie tot de mondiale discussie en een adequate bescherming van de persoonlijke levenssfeer in een digitale wereld.

Het is onontbeerlijk dat centrale aangelegenheden in verband met de bescherming van persoonsgegevens via de normale wetgevingsprocedure worden geregeld. Er kan alleen voor transparantie en democratische legitimatie worden gezorgd wanneer de Raad en het Europees Parlement een flinke vinger in de regelgevingspap hebben en ook de vertegenwoordigers van de Europese regionale en gemeentelijke overheden participeren.

Los van open vragen betreffende de verenigbaarheid van het basisconcept van de verordening met het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel resulteren ook detailregelingen in conflicterende afbakeningen voor regelgeving door de overheidsinstanties van de lidstaten op het gebied van gegevensverwerking.

Ten slotte is het goed dat wordt voorgesteld de lidstaten, of in voorkomend geval de regio's, een grotere beslissingsmarge toe te kennen, zodat ze, met inachtneming van de nationale wetgeving, de algemene voorwaarden kunnen bepalen die van toepassing zijn op de leden van de toezichthoudende autoriteit, teneinde hun onafhankelijkheid in de uitoefening van hun functies te waarborgen.

Rapporteur:

Ursula MÄNNLE (DE/EVP), lid van het parlement van Beieren

Referentiedocumenten

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, Privacywaarborging in het online tijdperk, Een Europees gegevensbeschermingskader voor de 21e eeuw,

COM(2012) 9 final

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens,

COM(2012) 10 final

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (algemene verordening gegevensbescherming),

COM(2012) 11 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

Bij de alomtegenwoordige gegevensverwerking in de moderne informatiemaatschappij is de regeling van gegevensbescherming van groot belang voor de economische ontwikkeling, de degelijke en doeltreffende werking van de overheid en de persoonlijke rechten en vrijheden van de Europese burgers. De aanpassing van de gegevensbescherming aan de gewijzigde eisen van een digitale wereld waar het internet in steeds meer levensgebieden een grotere rol speelt, is daarom niet alleen voor de Europese Unie maar ook voor andere internationale organisaties (de Raad van Europa) of staten (de VS) een van de centrale hervormingsplannen. De bescherming van persoonsgegevens werpt in alle beleidsdomeinen vragen op. Als transversaal onderwerp houdt gegevensbescherming verband met het justitieel en veiligheidsbeleid, de economie, de communicatiesector, het onderwijs, de gezondheidszorg, het openbaar bestuur en de consumentenbescherming. Daarom is de verdere ontwikkeling van het Europese gegevensbeschermingsrecht ook voor de Europese regio's en steden cruciaal om in tijden van fundamentele technische veranderingen en mondiale concurrentie hun daadkracht te behouden en zelfs te verhogen.

HET COMITE VAN DE REGIO'S

1.

kan zich vinden in een hervorming van het Europese gevensbeschermingsrecht. Die vormt een bijdrage van de Unie tot de mondiale discussie en een adequate bescherming van de persoonlijke levenssfeer in een digitale wereld.

2.

Het herinnert aan de doorslaggevende rol van de lokale en regionale lichamen bij de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de digitale agenda voor Europa. Die lichamen zijn de drijvende kracht achter lokale en regionale economische groei, en produceren, benutten en beheren veel digitale producten en diensten die op databanken van door de overheid verstrekte informatie zijn gebaseerd. Daarom moeten de lichamen langs alle kanten invloed hebben op wetten die gevolgen zullen hebben voor hun bevoegdheden op het gebied van gegevensbescherming. De verordening zal nieuwe administratieve lasten en extra kosten voor gemeenten en regio's met zich meebrengen die naar mening van het CvdR niet in verhouding staan tot de baten voor de burger.

3.

Verder betuigt het zijn steun aan de algemene doelstellingen van het hervormingspakket om voor de veiligheid van gegevens te zorgen. Zulks overeenkomstig artikel 8 van het Handvest van grondrechten en artikel 16 van het VWEU. Zaak is EU-harmonisatie van de regels voor de bescherming van het individu in verband met de verwerking van persoonsgegevens.

4.

Wel wijst het erop dat harmonisatie middels dwingende bepalingen erin resulteert dat de verwerkingsprocedures van ondernemingen, andere particuliere entiteiten en overheden alle aan dezelfde eisen zullen worden onderworpen, terwijl er sprake is van fundamenteel verschillende risico's en werkwijzen. Het CvdR is van mening dat de verordening te grote negatieve gevolgen heeft voor en dubbelzinnigheden bevat betreffende de bevoegdheden van voor overheidsinstanties en op arbeidsrechtelijk gebied. Bovendien legt de verordening overheidsinstanties op lokaal en regionaal niveau een reeks verplichtingen op (bijv. extra documentatievoorschriften, verplichting om te zorgen voor gegevensoverdraagbaarheid, e.d.), waar geen merkbare verbetering van de rechten van betrokkenen tegenover staat. Het CvdR wijst erop dat, gegeven het abstractieniveau, een wetgevingsinstrument in de vorm van een verordening in combinatie met de mogelijkheid van de Commissie om zelfs voor essentiële zaken nadere regels uit te vaardigen, de mogelijkheid van verkeerd gebruik van artikel 209 van het VWEU biedt en daarom niet in overeenstemming is met het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel. Het CvdR dringt er daarom op aan de verwerking van persoonsgegevens door overheidsinstanties en arbeidsrechtelijke aspecten daarvan niet onder het toepassingsgebied van de verordening te laten vallen, maar middels een richtlijn te blijven regelen.

5.

De onafhankelijke toezichthouders voor gegevensbescherming hebben een centrale verantwoordelijkheid. Op nagenoeg alle terreinen worden echter gegevens verwerkt en daarom wordt een hoog beschermingsniveau niet alleen door versterking van wettelijke verplichtingen gegarandeerd. Er dienen bijkomende prikkels te komen voor de verwerkers. Daarbij valt te denken aan vergemakkelijking van bewijslevering voor verwerkers die aan zelfregulering doen, gedragscodes volgen of vrijwillig een effectbeoordeling betreffende gegevensbescherming maken.

6.

Voorts is het onontbeerlijk dat centrale aangelegenheden in verband met de bescherming van persoonsgegevens via de normale wetgevingsprocedure worden geregeld. Er kan alleen voor transparantie en democratische legitimatie worden gezorgd wanneer de Raad en het Europees Parlement een flinke vinger in de regelgevingspap hebben en ook de vertegenwoordigers van de Europese regionale en gemeentelijke overheden participeren.

7.

Daarnaast is het cruciaal dat er voor de politiële en justitiële samenwerking dwingende regelingen worden uitgevaardigd ter bescherming van persoonsgegevens in het kader van transnationale uitwisseling ervan.

8.

Het Comité waarschuwt ervoor dat het streven naar meer bescherming van persoonsgegevens niet overmatig ten koste mag gaan van een eigen informatierecht van de burgers. Zowel in de verordening als in de richtlijn ontbreekt namelijk een toestemmingsrecht voor de burgers jegens vooral openbare instanties.

9.

In het verdere verloop van de wetgevingsprocedure moet in het licht van deze overwegingen op de volgende kwesties worden gelet:

Subsidiariteit en evenredigheid

10.

Het Comité denkt dat het streven om gedeelten van het Europees gegevensbeschermingsrecht integraal middels een verordening te harmoniseren op goede gronden stoelt, en denkt daarbij met name aan het bedrijfsleven.

11.

Het wijst er echter wel op dat het totaalpakket bestaande uit de Algemene verordening gegevensbescherming en de richtlijn voor de politiële en justitiële samenwerking in combinatie met talrijke Europese en nationale beschermingsregelingen op vooral telecommunicatiegebied in het raadplegingsproces steeds op fundamentele bedenkingen aangaande de verenigbaarheid met het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel zal stuiten. Die bedenkingen betreffen:

de reikwijdte van de wetgevingsbevoegdheid van de Unie ex artikel 16, lid 2, van het VWEU: die stelt grenzen aan de nagestreefde volledige harmonisatie op juist het gebied van gegevensverwerking door publieke instanties en hetzelfde geldt voor de richtlijn betreffende politie en justitie waar het om zuiver binnenlandse aangelegenheden gaat;

het abstractieniveau van de verordening: dat is vergelijkbaar met dat van een richtlijn maar omdat er niet omgezet hoeft te worden biedt het verordeningsvoorstel te weinig rechtszekerheid. De bevoegdheid van de Europese Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende zaken die verder gaan dan details (artikel 86), is problematisch;

onduidelijkheid over de reikwijdte van nationaal recht (hoofdstuk IX) wanneer meer dan één lidstaat is betrokken;

het gebrek aan afstemming tussen de verordening en grote delen van de voor het gebruik van internet fundamentele richtlijnen op telecommunicatiegebied (zoals Richtlijn 2002/58/EG);

leemtes in de rechtsbescherming in geval van schendingen van grondrechten. Hier kan het individu zich namelijk niet rechtstreeks tot het Hof van Justitie wenden;

ontoereikende oplossingen voor conflicten tussen het recht op gegevensbescherming en andere grondrechten zoals het recht op vrije meningsuiting en het beginsel van openbaarheid van gegevens;

de onduidelijke afbakening van het toepassingsgebied van de ontwerpverordening en de voorgestelde richtlijn.

12.

Deze bedenkingen weerspiegelen die van talrijke regionale of lokale overheden in Europa tegen de voorstellen. Die maken bijv. nationale specifieke vormen van gegevensbescherming in de sociale sector onmogelijk, belasten de werkzaamheden van de overheidsinstanties die aan gegevensbeschermingeisen (bijv. het recht op overdraagbaarheid) tegemoet moeten komen en lijken alleen geschikt voor verwerkingsprocessen in het bedrijfsleven. Bovendien staan de administratieve sancties op het niet voldoen aan de eisen in geen verhouding tot de financiële middelen waarover de lokale overheden beschikken.

13.

Het Comité is van mening dat in het voorstel voor een verordening duidelijker aangegeven moet worden dat de beperkingen die in artikel 83 over de verwerking van persoonsgegevens voor historische, statistische en wetenschappelijke doeleinden worden genoemd, niets mogen afdoen aan de mogelijkheden van overheidsinstanties om documenten te bewaren op grond van de nationale wetgeving inzake archivering en de wetgeving inzake openbaarheid van bestuur.

14.

Het Comité vindt dan ook dat in het verdere verloop van het wetgevingsproces nog meer moet worden gekeken naar alternatieven voor de aard van het rechtsinstrument en de afbakening, qua reikwijdte, tussen het verordenings- en richtlijnvoorstel. Het denkt daarbij aan alternatieven die meer recht doen aan het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel, zoals de mogelijkheid om de verwerking van persoonsgegevens door overheidsinstanties en arbeidsrechtelijke aspecten uit te zonderen van het toepassingsgebied van de algemene verordening en middels een richtlijn te blijven reguleren.

Internationale coherentie in plaats van het vestigingsbeginsel

15.

Het Comité schaart zich achter de doelstelling dat de Europese beschermingsnormen ook voor informatiediensten van mondiale aanbieders moeten gelden.

16.

Verder is het van mening dat de momenteel door de VS voorgestelde initiatieven voor regelingen ten behoeve van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de mondiale digitale economie kansen bieden om in centrale segmenten van het internationale gegevensverkeer aanzetten tot gemeenschappelijke beschermingsnormen te bundelen. Op die manier zouden er niet alleen efficiënte beschermingsregelingen kunnen komen maar zou ook doeltreffender kunnen worden vermeden dat de mededingingsvoorwaarden uiteenlopen dan met het qua uitvoerbaarheid beperkte vestigingsbeginsel het geval is.

Toekomstvatbaarheid van het hervormingsconcept

17.

De voorgestelde algemene verordening berust inhoudelijk in wezen op de beginselen van de Gegevensbeschermingsrichtlijn 95/46/EG. Die beginselen worden slechts in een aantal opzichten, zoals "Privacy by design", uitgewerkt en verder hoogstens wat gewijzigd. In tegenstelling tot de situatie bij de uitvaardiging van die richtlijn worden de aan verwerking van persoonsgegevens door particuliere en publieke instanties verbonden risico's in de informatiemaatschappij niet meer door "one to one" gebruiksrelaties gekenmerkt. Digitalisering en netwerkkoppeling resulteren eerder in systemen waarin meerdere overheidsinstanties gegevens verwerken, bijvoorbeeld door koppeling van registers en uitwisseling van informatie tussen overheden.

18.

Op die manier kunnen de nieuwe problemen nauwelijks nog worden opgelost middels traditionele bipolaire concepten als "de voor de verwerking verantwoordelijke", een "recht om te worden vergeten" en het voor de verhouding tussen staat en burger ontwikkelde verbodsbeginsel van de artikelen 6 en 9 van de ontwerpverordening. Individuele wijzigingen van de bepalingen van Richtlijn 95/46/EG zoals de nieuwe definities van "persoonsgegevens" of "toestemming" werken eerder meer dan minder rechtsonzekerheid in de hand.

19.

Mocht de Commissie vasthouden aan haar wens om een verordening in te voeren, dan acht het CvdR het noodzakelijk dat in de verordening wordt verduidelijkt dat een werkgever gegevens kan verwerken op basis van toestemming van de werknemer; hetzelfde geldt voor overheidsinstanties en wel in het kader van zowel de voorgestelde richtlijn als de verordening. De lidstaten kunnen de verwerking van persoonsgegevens van werknemers in het kader van de arbeidsconstellatie in overeenstemming met de verordening bij wet regelen.

20.

Daarom, indien het verdere verloop van de wetgevingsprocedure niet in fundamentele verfijningen kan resulteren, moeten de tot nog toe te sterk op administratiefrechtelijke en tevens bipolaire instrumenten als bevelen of sancties geënte uitvoeringsmechanismen nogmaals goed worden overdacht. Juist hier beschikken de lokale en regionale overheden, die immers het dichtst bij de burger staan, over

middelen om alle generaties en bevolkingslagen bewust te maken van gegevensbeschermingskwesties,

mechanismen voor de uitwisseling van technologisch geavanceerde beschermingsconcepten die hun waarde hebben bewezen (bijv. keurmerken),

gestandaardiseerde en gemakkelijk na te trekken informatie over het "Stoplichtbeginsel",

dwingende certificeringsprocedures,

of procedures voor zelfregulering door actoren van bijzondere betekenis.

21.

In dit verband zij erop gewezen dat de taken van de toezichthouders in de ontwerpverordening in wezen op de tweede plaats komen, bijv. in het kader van de algemene voorlichtingsverplichting van artikel 52, lid 2, of de voorschriften betreffende gedragscodes van artikel 38.

Er moet ruimte voor nationale regelgeving blijven bestaan

22.

Los van open vragen betreffende de verenigbaarheid van het basisconcept van de verordening met het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel resulteren ook detailregelingen in conflicterende afbakeningen voor regelgeving door de overheidsinstanties van de lidstaten op het gebied van gegevensverwerking.

23.

Het CvdR meent daarom dat de verwerking van persoonsgegevens door overheidsinstanties en arbeidsrechtelijke aspecten middels een richtlijn gereguleerd moeten blijven worden.

24.

Daarom is het Comité van mening dat, mocht de Commissie blijven vasthouden aan haar wens om de verordening van toepassing te laten zijn op overheidsinstanties en op arbeidsrechtelijke aspecten,

de in artikel 6, lid 3, voorgestelde beperking voor nationale regelingen betreffende verwerkingsverplichtingen niet extra mag worden verzwaard door toepassing die verder gaat dan artikel 52 van het Handvest van grondrechten. Dat zou te ver gaan,

in die zin ook nader moet worden aangegeven hoe ver de machtiging van de Commissie reikt om via gedelegeerde handelingen grenzen te stellen aan de regelgevende bevoegdheid van de lidstaten ter zake van bijv. verwerking van gezondheids- of beroepsgegevens of gegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden,

op de twee genoemde gebieden de toestemmingsvoorwaarde uitdrukkelijk moet worden vermeld. Dat geldt ook voor de verhoudingen in de publieke sector zoals bestreken door de gegevensbeschermingsrichtlijn,

-de Commissie in verband met alle gedelegeerde handelingen van artikel 86 verplicht moet worden om over te gaan tot een ruime effectbeoordeling en raadpleging van de Raad, de nationale parlementen en de betrokken openbare kringen, alsook de krachtens het VWEU bij wetgevingshandelingen te betrekken comités en het Europees Comité voor gegevensbescherming om onder meer het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel te respecteren. Verder moeten er ten aanzien van uitvoeringshandelingen procedures komen die een tijdige en brede participatie van alle betrokkenen garanderen,

de verordening, los van de beperkingen van artikel 21, de lidstaten meer regelgevende bevoegdheden moet bieden om hun taken overeenkomstig de gedifferentieerde beschermingsbepalingen van artikel 8 van het Handvest van grondrechten te vervullen,

reeds bij de afbakening van het toepassingsgebied van de verordening duidelijk moet worden aangegeven dat deze slechts van toepassing is op handelingen die onder EU-recht vallen, m.a.w. waarvoor de Unie dwingende regels kan uitvaardigen. Het mag dus niet gaan om zaken waarvoor uitsluitend de lidstaten bevoegd zijn of ten aanzien waarvan harmonisatie van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten uitdrukkelijk is uitgesloten (bijv. onderwijsstelsels). Men zie artikel 165, lid 4, van het VWEU,

in artikel 82 van de verordening verduidelijkt dient te worden dat de mogelijkheid bestaat om in collectieve arbeidsovereenkomsten specifieke regels voor de verwerking van persoonsgegevens van werknemers op te nemen,

in de verordening wordt gewaarborgd dat de zeggenschap niet wordt beperkt, bijvoorbeeld met betrekking tot aanstelling/ontslag van een voor de gegevensverwerking verantwoordelijke,

-gegarandeerd wordt dat bij de bestraffing van schending van de beschermingsregels er een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen op winst gerichte particuliere organisaties en andere, vooral openbare-bestuursinstanties. Bij deze laatste gaat het niet om het wegnemen van de winst maar hebben politieke controlemechanismen meer effect.

Versterking van democratische verantwoording

25.

Het Comité vreest dat de verordening ertoe leidt dat de concretisering en verdere uitwerking van de eisen op het gebied van gegevensbescherming uitmonden in procedures die geen uitzicht bieden op transparantie en voldoende democratische legitimatie. Zulks in tegenstelling tot nationale en Europese regelgeving of uitvoering van nationale en Europese voorschriften door parlementair gecontroleerde nationale bestuursorganen.

26.

Het is namelijk zo dat de verordening gekenmerkt wordt door zeer abstracte voorschriften voor bindende, uniforme en sanctioneerbare verplichtingen op een cruciaal gebied voor de handhaving van grondrechten. Maar reeds vandaag de dag is sprake van een nauwelijks te overziene waaier van concrete gevallen, die variëren van particuliere adressenlijsten en bevolkingsregisters tot databanken van sociale netwerken en zoekmachines. De in wezen onvermijdelijke leemten betreffende duidelijkheid van bepalingen, rechtszekerheid en uitvoerbaarheid zouden opgevuld worden door gedelegeerde handelingen waartoe de Commissie in ruime mate is gemachtigd. Die betreffen vaak cruciale elementen van het voorstel (zie bijv. artikel 6, lid 5). Daar komt nog bij dat de onafhankelijke toezichthouders veel meer dan de klassieke uitvoeringsbevoegdheden krijgen om op basis van algemene richtsnoeren de verordening in concreto te interpreteren en algemene regelingen uit te vaardigen. Maar daarbij zijn zij omwille van de conformiteitstoetsing wel onderworpen aan de veel te ruime invloed van de Commissie, die hun door artikel 16, lid 2, van het VWEU gegarandeerde onafhankelijkheid op losse schroeven stelt.

27.

Daarom moeten de mechanismen voor de deelname van de Commissie aan de conformiteitstoetsing grondig worden herzien om de onafhankelijkheid en met name de bevoegdheden van de toezichthouders voor gegevensbescherming veilig te stellen (zie de artikelen 60 en 62, lid 1, onder a, van het voorstel. Verder moet ook de passage "ernstig twijfelt" (basis waarop de Commissie optreedt) fundamenteel worden veranderd.

28.

Het is goed dat wordt voorgesteld de lidstaten, of in voorkomend geval de regio's, een grotere beslissingsmarge toe te kennen, zodat ze, met inachtneming van de nationale wetgeving, de algemene voorwaarden kunnen bepalen die van toepassing zijn op de leden van de toezichthoudende autoriteit, teneinde hun onafhankelijkheid in de uitoefening van hun functies te waarborgen.

29.

Bovendien vindt het Comité dat de ook door het HvJ erkende instrumenten voor de regeling van de onafhankelijke toezichthouders, bijv. via verslagen en andere regelmatige raadplegingsprocedures, met wetgevende organen moeten worden uitgebreid. Zulks om ook de Raad, het Europees Parlement en het CvdR in het kader van zijn recht op betrokkenheid regelmatig een overzicht te verschaffen over de tenuitvoerlegging van het Europese gegevensbeschermingsrecht en de mogelijkheid te geven om initiatieven voor de verdere ontwikkeling van dat recht in te leiden. Verder zouden de toezichthouders en het Europees comité voor gegevensbescherming, overeenkomstig het beginsel van het recht gehoord te worden, via een aanvullende procedurele regeling verplicht moeten worden om de door fundamentele besluiten (bijv. ex artikel 58, lid 2, van de verordening) geraakte verenigingen en belangenvertegenwoordigers bijv. via hoorzittingen en raadplegingen bij een transparant proces voor de concretisering en verder uitwerking van het gegevensbescherminghsrecht te betrekken.

Grenzen voor de harmonisering: gegevensbescherming bij politie en justitie

30.

Het Comité betwijfelt of de EU wel bevoegd is om via de richtlijn voor politie en justitie voorschriften uit te vaardigen voor zuiver binnenlandse gegevensverwerking en of dat, gegeven het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel, eigenlijk wel moet. Afgezien van bestrijding van terrorisme, georganiseerde misdaad en computercriminaliteit houden de politie en de vervolgingsautoriteiten nog steeds grote gegevensbestanden aan die uitsluitend op nationaal niveau worden verwerkt en daarom geen Europese beschermingsregeling vergen. Daarnaast hebben beschermingsregelingen een direct effect op de verdere regelingen betreffende de politie en het formeel strafrecht. Dat zou harmonisatie onontkoombaar maken, maar daarvoor zijn de bevoegdheden van de Unie ontoereikend.

31.

Het is verbazingwekkend dat met name Europese instellingen en organen als Eurojust en Europol buiten de reikwijdte van de richtlijn zijn gelaten.

32.

Het verzoekt om, los van deze voorbehouden, verderop in de wetgevingsprocedure te onderzoeken

in hoeverre uitgebreide verplichtingen aangaande processen-verbaal en verslaglegging vertraging van het politieonderzoek en de strafprocedure in de hand kunnen werken;

in hoeverre de bepalingen van artikel 7, sub b), c) en d) stroken met artikel 1, lid 1, waarin onderwerp en doelstellingen van de richtlijn worden geformuleerd;

of de nuttig gebleken gegevensuitwisseling met derde landen niet bovenmatig wordt beperkt of bemoeilijkt, en of er waarborgen moeten worden ingevoerd met betrekking tot vrijstellingen aangaande doorgifte van gegevens van een bepaald persoon naar een derde land (artikel 36);

welke machtigingen voor de Commissie tot het verrichten van gedelegeerde handelingen en het nemen van concrete uitvoeringsmaatregelen reeds in de richtlijn zelf of via een beperkingsclausule door de lidstaten kunnen worden ingeperkt.

33.

Het Comité behoudt zich het recht voor om een verder advies met bijzonder concrete wijzigingsvoorstellen uit te brengen zodra de standpunten van Raad en EP over de hier opgeworpen vragen tijdens het verdere verloop van de wetgevingsprocedure bekend zullen zijn.

II   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGSVOORSTELLEN

Wijzigingsvoorstel 1

Artikel 36

Ontwerpadvies

Wijzigingsvoorstel

In afwijking van de artikelen 34 en 35 bepalen de lidstaten dat een doorgifte van persoonsgegevens naar een derde land of een internationale organisatie slechts kan plaatsvinden op voorwaarde dat:

In afwijking van de artikelen 34 en 35 bepalen de lidstaten dat een doorgifte van persoonsgegevens naar een derde land of een internationale organisatie slechts kan plaatsvinden op voorwaarde dat:

a)

de doorgifte noodzakelijk is ter bescherming van een vitaal belang van de betrokkene of van een andere persoon; of

a)

de doorgifte noodzakelijk is ter bescherming van een vitaal belang van de betrokkene of van een andere persoon; of

b)

de doorgifte noodzakelijk is ter vrijwaring van de rechtmatige belangen van de betrokkene, wanneer het recht van de lidstaat vanuit welke de doorgifte van persoonsgegevens plaatsvindt, aldus bepaalt; of

b)

de doorgifte noodzakelijk is ter vrijwaring van de rechtmatige belangen van de betrokkene, wanneer het recht van de lidstaat vanuit welke de doorgifte van persoonsgegevens plaatsvindt, aldus bepaalt; of

c)

de doorgifte van de gegevens van wezenlijk belang is ter voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging voor de openbare veiligheid van een lidstaat of een derde land; of

c)

de doorgifte van de gegevens van wezenlijk belang is ter voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging voor de openbare veiligheid van een lidstaat of een derde land; of

d)

de doorgifte in afzonderlijke gevallen noodzakelijk is met het oog op de preventie, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen; of

d)

de doorgifte in afzonderlijke gevallen noodzakelijk is met het oog op de preventie, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen; of

e)

de doorgifte in afzonderlijke gevallen noodzakelijk is voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte in verband met de preventie, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van een specifiek strafbaar feit of de tenuitvoerlegging van een specifieke straf.

e)

de doorgifte in afzonderlijke gevallen noodzakelijk is voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte in verband met de preventie, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van een specifiek strafbaar feit of de tenuitvoerlegging van een specifieke straf.

 

Motivering

"Noodzakelijk" is veel te vaag en laat alle ruimte voor afwijkingen, hetgeen met de strekking van het artikel strijdt.

Wijzigingsvoorstel 2

Artikel 86, lid 6

Ontwerpadvies

Wijzigingsvoorstel

 

Motivering

Dit is een vitale waarborg.

Brussel, 10 oktober 2012

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


18.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 391/134


Advies van het Comité van de Regio's — Pakket voor de bescherming van de legale economie

2012/C 391/14

HET COMITE VAN DE REGIO'S

is ingenomen met de voorstellen van de Commissie voor samenhangende bundeling van de regelingen en strategieën die moeten worden ingevoerd om de legale economie dienstig en snel te beschermen.

De Commissie neemt terecht initiatieven om kwalijke situaties en praktijken zoals belangenconflicten, favoritisme en corruptie te voorkomen middels strafbaar stellingen voor gedragingen die in bepaalde lidstaten nog altijd straffeloos zijn en de vrije toegang tot openbare aanbestedingen belemmeren.

Hetzelfde geldt voor het voorstel om vanaf 2013 een tweejaarlijks mechanisme in te voeren voor de evaluatie van het toekomstige EU-corruptiebestrijdingsverslag.

Het Comité staat positief tegen het voorstel voor een richtlijn betreffende de bevriezing en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven in de EU. Dat zijn onmisbare instrumenten voor de bescherming van de globale economie omdat misdaad dan niet meer loont en het onrechtmatig verkregene dan geen profijt meer oplevert.

Ook kan het zich vinden in de logica van het programma van Stockholm krachtens het welke het de voorkeur verdient om minimumnormen op basis van artikel 83 van het VWEU verplicht te stellen (met inbegrip van regels betreffende ruimere confiscatie, waardeconfiscatie, confiscatie bij een derde en confiscatie zonder veroordeling). Dat is beter dan te proberen de huidige, niet-dwingende, regelingen van de Unie te verbeteren.

De lidstaten worden verzocht om, nadat aan gegronde terugvorderingen is voldaan, een deel van de geconfisqueerde opbrengsten van georganiseerde misdaad terug te laten vloeien naar de lokale en/of regionale lichamen want vanwege de maatschappelijke destabilisatie op hun grondgebied zijn zij slachtoffer nummer 1. Verder zijn zij het best geplaatst om lokaal actie te ondernemen om de diepere wortels van criminaliteit uit te roeien. Het gaat daarbij om een positieve uitstraling van overheidsoptreden en creatie van een deugdelijk systeem dat verkozenen, maatschappelijk middenveld en gezinnen verenigt.

Het Comité roept de lokaal verkozenen ertoe op om aan het begin van hun mandaat een handvest te ondertekenen, getiteld: "Obliprivatum, publicacurate" ("Vergeet uw privéaangelegenheden en houdt u bezig met de openbare zaak"). Dat zou bijdragen tot opbouw en behoud van een vertrouwensband tussen burgers en bestuurders.

Ten slotte worden zij opgeroepen om bij een onafhankelijke openbare autoriteit een overzicht in te dienen van hun eigendommen en commerciële/zakelijke banden.

Algemeen rapporteur:

de heer ROUILLON (FR/PSE), burgemeester van Coulaines

Referentiedocumenten

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevriezing en confiscatie van opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie

COM(2012) 85 final

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie, via het strafrecht en door administratieve onderzoeken – Een geïntegreerd beleid om het geld van de belastingbetaler veilig te stellen

COM(2011) 293 final

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité – Corruptiebestrijding in de EU

COM(2011) 308 final

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de EU schaadt

COM(2012) 363 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITE VAN DE REGIO'S

Algemene opmerkingen

1.

Stelt vast dat corruptie, georganiseerde misdaad en fraude een plaag vormen voor de Unie. Volgens de NGO Transparency International veroorzaken deze praktijken jaarlijks een verlies van 120 miljard euro oftewel 1 % van het BBP van de Unie. De illegale (zwarte of ondergrondse) economie vergroot de tekorten van de lidstaten, belemmert crisismaatregelen van de overheid, doet afbreuk aan het investeringsniveau, stimuleert kapitaalvlucht en tast het vertrouwen van de burgers in hun vertegenwoordigers en de instellingen aan.

2.

Het Comité herinnert eraan dat de Unie bij het Verdrag van Lissabon ruimere middelen heeft gekregen om grensoverschrijdende criminaliteit te bestrijden: in het Verdrag zijn immers de taken van EUROJUST vastgesteld en wordt voorzien in de mogelijkheid om een Europees openbaar ministerie op te richten (de artikelen 85 en 86 van het VWEU), alsook in een rechtsgrondslag voor de bestrijding van fraude en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad (de artikelen 310, lid 6, en 325 van het VWEU).

3.

Volgens Eurobarometer beschouwt 75 % van de Europeanen corruptie als een groot probleem voor de lidstaten.

4.

Bevriezing en confiscatie van de opbrengsten van misdrijven worden erkend als efficiënte instrumenten om zware inbreuken door de georganiseerde misdaad aan te pakken en hebben op EU-niveau strategische prioriteit gekregen.

5.

De bescherming van de belangen van de Unie vergt een betere controle op het gebruik van subsidies die worden verleend via met name de Europese fondsen op sociaal gebied, voor territoriale cohesie en in het kader van het GLB. Niet uit te sluiten valt dat fraude afbreuk doet aan de legitimiteit van dit geïntegreerd Europees territoriaal beleid.

6.

Het Comité benadrukt dat de georganiseerde criminaliteit zich op lokaal niveau richt op de diensten van de lokale overheden die beslissingsbevoegd zijn met betrekking tot gunning van overheidsopdrachten, toewijzing van concessies voor openbare dienstverlening, afgifte van bouwvergunningen of toestemming voor commerciële activiteiten.

7.

Activiteiten van de georganiseerde misdaad zoals drugs- en mensenhandelhandel, brengen de openbare orde, de volksgezondheid en de sociale cohesie duurzaam in gevaar.

8.

Via het op het eerste gezicht legale gebruik van de Europese belastingbepalingen, waaronder soms de meest innovatieve zoals de CO2-heffing, besteelt de georganiseerde misdaad niet alleen de lidstaten maar ook de subnationale lichamen veel geld door de neus geboord.

9.

Ook corruptie in de sport (valse weddenschappen, smeergeld in verband met de aanwijzing van plaatsen waar grote evenementen worden gehouden, duistere commissies die aan transfers van spelers kleven, …) vormt een bron van zorg want dat soort praktijken schaden de morele waarden van miljoenen sportbeoefenaars op amateurniveau en vrijwilligers in sportverenigingen.

10.

De lokale collectiviteiten zijn, ingevolge het subsidiariteitsbeginsel, de eerst aangewezenen om de legale economie te beschermen bij de uitvoering van het beleid voor vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid.

HET COMITE VAN DE REGIO'S

11.

wijst erop dat het huidige EU-recht leemten vertoont op het gebied van de bestrijding van fraude, corruptie en de confiscatie van crimineel verkregen geld en goed.

Fraudebestrijding

12.

Het Comité neemt er nota van dat de Commissie in haar tweede verslag over de tenuitvoerlegging van de overeenkomst van 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de EU (COM(2008) 77) tot de conclusie komt dat door slechts vijf lidstaten "alle" nodige maatregelen voor een "bevredigende" tenuitvoerlegging zijn genomen.

Corruptiebestrijding

13.

Kaderbesluit 2003/568/JBZ, dat is gericht op het criminaliseren van zowel actieve als passieve corruptie in de privésector en regels bevat voor de aansprakelijkheid van rechtspersonen, is helaas nog altijd niet omgezet.

14.

Verder hebben een aantal lidstaten de internationale strafrechtelijke akkoorden van de Raad van Europa, de VN en de OESO nog altijd niet geratificeerd.

Bevriezing en confiscatie van opbrengsten van misdrijven

15.

Er kleven de volgende gebreken aan de omzetting van de vijf kaderbesluiten op dit gebied:

Kaderbesluit 2005/212/JBZ, dat waarde- en ruimere confiscatie mogelijk maakt, is door de meeste lidstaten slechts op een beperkt aantal punten goedgekeurd;

Kaderbesluit 2003/577/JBZ voorziet in wederzijdse erkenning van beslissingen tot bevriezing. De Commissie betreurt dat zij maar zeer weinig informatie over de uitvoering van dit besluit heeft ontvangen;

Kaderbesluit 2006/783/JBZ, dat voorziet in de wederzijdse erkenning van beslissingen tot confiscatie, is niet aangepast aan de facultatieve regels betreffende ruimere confiscatie van Kaderbesluit 2005/212/JAI. Bovendien is Kaderbesluit 2006/783/JAI slechts van toepassing op beslissingen tot confiscatie die in strafzaken zijn genomen en niet op civiele confiscatieprocedures, die echter steeds vaker worden gebruikt;

Besluit 2007/845/JBZ van de Raad betreft de samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en verplicht de lidstaten ertoe die bureaus ten behoeve van de samenwerking en de opsporing op te richten. Dit besluit is niet in alle lidstaten ten uitvoer gelegd.

HET COMITE VAN DE REGIO'S

16.

is ingenomen met de voorstellen van de Commissie voor samenhangende bundeling van de regelingen en strategieën die moeten worden ingevoerd om de legale economie dienstig en snel te beschermen.

17.

Het Comité herinnert eraan dat de rechtsgrondslagen voor regelgeving op dit gebied zijn vervat in de artikelen 82, 83, 310, lid 6, en 325 van het VWEU.

18.

Het is van belang dat de publieke fondsen van de EU tegen fraude en verduistering worden beschermd. Vanuit het oogpunt van subsidiariteit en doeltreffendheid zijn strafrechtelijke besluiten van de Unie evenwel slechts zinvol als zij concreet vastgestelde tekortkomingen in de rechtshandhavingspraktijk van de lidstaten kunnen verhelpen.

19.

Het Comité is het ermee eens dat basisdelicten als fraude en verduistering van publieke middelen op communautair niveau worden gedefinieerd.

20.

De Commissie neemt terecht initiatieven om kwalijke situaties en praktijken zoals belangenconflicten, favoritisme en corruptie te voorkomen middels strafbaar stellingen voor gedragingen die in bepaalde lidstaten nog altijd straffeloos zijn en de vrije toegang tot openbare aanbestedingen belemmeren (1).

21.

Het Comité kan zich vinden in de richtsnoeren voor de hervorming van OLAF om het geld van de belastingbetaler veilig te stellen:

middels een «de minimis»-regel, krachtens dewelke OLAF prioriteit zou moeten verlenen aan onderzoeken naar ernstige fraude;

verplichte follow up van administratieve onderzoeken: de lidstaten, die tot op heden niet verplicht zijn om een vervolg aan de onderzoeken van OLAF te geven, zullen OLAF minstens moeten gaan informeren over hetgeen zij met de dossiers hebben gedaan.

22.

De politieke prikkel voor corruptiebestrijding binnen de Unie en de algemene aanpak van de Commissie ter zake verdienen alle bijval.

23.

Hetzelfde geldt voor het voorstel om vanaf 2013 een tweejaarlijks mechanisme in te voeren voor de evaluatie van het toekomstige EU-corruptiebestrijdingsverslag.

24.

Hetzelfde geldt ook voor het voorstel van de Commissie om zich te richten naar reeds bestaande mechanismen zoals die van de OESO en de Raad van Europa.

25.

Wel moet de Commissie snel lessen trekken uit deze op wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten gebaseerde algemene regeling en moet er overeenkomstig artikel 83 van het VWEU snel tot wetgeving worden overgegaan om goede praktijken voor te schrijven.

26.

Het Comité kan zich volledig vinden in de algemene aanpak van de Commissie waarbij zij ook aandacht heeft voor boekhoudregels en controle van de rekeningen van bedrijven in de Unie.

HET COMITE VAN DE REGIO'S

27.

staat positief tegen het voorstel voor een richtlijn betreffende de bevriezing en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven in de EU. Dat zijn onmisbare instrumenten voor de bescherming van de globale economie omdat misdaad dan niet meer loont en het onrechtmatig verkregene dan geen profijt meer oplevert.

28.

Ook kan het zich vinden in de logica van het programma van Stockholm krachtens het welke het de voorkeur verdient om minimumnormen op basis van artikel 83 van het VWEU verplicht te stellen (met inbegrip van regels betreffende ruimere confiscatie, waardeconfiscatie, confiscatie bij een derde en confiscatie zonder veroordeling). Dat is beter dan te proberen de huidige, niet-dwingende, regelingen van de Unie te verbeteren.

29.

Daarnaast steunt het de voorgestelde richtlijn omdat daarin de regels en juridische concepten worden overgenomen die reeds waren gedefinieerd in eerdere kaderbesluiten over confiscatie van opbrengsten van en instrumenten voor misdrijven en confiscatie van vermogensbestanddelen met dezelfde waarde als de opbrengst van een misdrijf.

30.

Ook is het een goede zaak dat bepalingen worden voorgesteld op basis waarvan de notie "opbrengsten van misdrijven" in hoge mate kan worden uitgebreid (door de notie van hergebruik van opbrengsten in de vorm van rechten of goederen) en er in afwachting van een vonnis conservatoir goederenbeslag kan worden gelegd.

31.

Ruimere confiscatie: het Comité gaat akkoord met de schrapping van de opties waarover de lidstaten krachtens het kaderbesluit van 2005 beschikken en denkt dat het voorstel daarmee de huidige regelingen voor ruimere confiscatie verbetert. Artikel 4, lid 1, van het voorstel is echter te onnauwkeurig. Bij ruimere confiscatie bieden de voorstellen de mogelijkheid om meer te confisceren dan de directe opbrengst van een strafbaar feit, omdat kan worden vermoed dat er een verband zou zijn tussen het strafbaar feit en de goederen of rechten die voor confiscatie vatbaar zijn. Het Comité stelt voor dat de «specifieke feiten» waarop de rechter zijn beslissing baseert worden aangetoond aan de hand van bijv. het gebrek aan evenredigheid tussen de waarde van de vermogensbestanddelen en de legale inkomsten. Dit voorbeeld heeft het voordeel dat het aan betrokkene is om te bewijzen dat de met confiscatie bedreigde goederen en rechten, die niet direct middels een strafbaar feit zijn verkregen, voortkomen uit rechtmatige inkomstenbronnen.

32.

Confiscatie bij een derde: dat is een goede toevoeging: vaak hebben criminelen geen goederen of rechten op hun eigen naam en dan is er vaak een rechtspersoon die de vermogensbestanddelen moet verbergen of wegsluizen. De georganiseerde misdaad maakt reeds sinds lang gebruik van zeer verfijnde juridische technieken om vermogensbestanddelen voor beslag te vrijwaren. Daarom beveelt het Comité aan om de bepalingen betreffende de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen uit te breiden en de notie "daadwerkelijk begunstigde" in te voegen.

33.

Ook zou het voorstel moeten worden aangevuld met een bepaling over een derde die zich gedraagt als ware hij de werkelijke juridische eigenaar en/of de enige economische eigenaar. Bewijs dienaangaande kan worden aangedragen op basis van bevindingen: uitoefening van juridisch of feitelijk beheer van een rechtspersoon voor persoonlijke doeleinden, financiering van een goed, gratis terbeschikkingstelling van een goed, enz. Met een dergelijke aanvulling, goed bekend in bijv. Luxemburg, kan men de echte eigenaar van een rechtspersoon achterhalen en daarmee wordt de regeling van de aansprakelijkheid van een rechtspersoon vervolledigd.

34.

Het Comité staat wat terughoudend tegenover confiscatie zonder veroordeling want in de meeste lidstaten is dat een aan een strafrechtelijke veroordeling verbonden sanctie. Ook is deze vorm van confiscatie gebaseerd op civiele procedures, en past daarom niet bij de beoogde rechtsgrondslag: het voorstel is namelijk uitdrukkelijk gebaseerd op artikel 82, lid 2, van het VWEU en dat heeft uitsluitend betrekking op strafrechtelijke sancties. Ook doet deze vorm van confiscatie afbreuk aan de rechtstradities van sommige lidstaten zoals Frankrijk, waar het eigendomsrecht een grondwettelijke waarde heeft.

35.

Confiscatie zonder veroordeling kan evenmin op artikel 83, lid 1, van het VWEU worden gebaseerd. Daarin is namelijk bepaald: Parlement en Raad "kunnen minimumvoorschriften vaststellen betreffende de bepaling van strafbare feiten

36.

Daarom stelt het Comité strafrechtelijke oplossingen voor om op het gebied van beslag- en executierecht tot hetzelfde efficiëntieniveau te komen en zulks op basis van strafrechtelijke bepalingen die hun waarde hebben bewezen.

37.

Het herinnert er overigens aan dat civiele confiscatie stoelt op aanbeveling 3 van de FATF waarin landen ertoe worden aangemoedigd om regels uit vaardigen voor confiscatie zonder voorafgaande strafrechtelijke veroordeling. Daaraan wordt toegevoegd dat de landen kunnen voorschrijven dat de bewijslast ter zake van de rechtmatige oorsprong van de eventueel voor beslag in aanmerking komende vermogensbestanddelen bij de verdachte berust. Men lijkt dus naar ommekeer van de bewijslast te streven en dat is het wezenlijke doel bij confiscatie zonder veroordeling. Anders geformuleerd, invoering van een nieuw strafbaar feit (het bezitten van vermogensbestanddelen en/of middelen waarvan de rechtmatige verkrijging niet kan worden aangetoond) leidt tot die ommekeer. Zie bijv. het nieuwe artikel 321-6 van het Franse Wetboek van Strafrecht, dat een algemene delictsomschrijving bevat voor gevallen waarin een persoon geen verklaring kan geven voor het bezit van goederen die niet met zijn levensstandaard overeenkomen of de herkomst van die vermogensbestanddelen niet kan aantonen, terwijl die persoon regelmatige contacten onderhoudt met criminelen of betrokken zou zijn bij misdrijven waarop minstens zes jaar gevangenisstraf staat. Op die manier wordt ommekeer van bewijslast inderdaad een feit.

38.

Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel moet het voorstel de lidstaten dus de vrijheid laten om al dan niet confiscatie zonder veroordeling in te voeren wanneer zij kunnen aantonen dat hun wetgeving even efficiënt is en zij zich niet tegen het erkenningsbeginsel verzetten.

HET COMITE VAN DE REGIO'S

39.

staat enigszins aarzelend tegenover de te gedetailleerde garanties in de verschillende stadia van de bevriezings- en confiscatieprocedure. Die zouden de uitvoering van voorgestelde regeling namelijk wel eens kunnen verlammen.

40.

Het blijft echter aandringen op de invoering van een Europees openbaar ministerie en benadrukt nu reeds dat de nationale politiële en gerechtelijke structuren voor de bestrijding van de georganiseerde misdaad dienen te worden versterkt.

HET COMITE VAN DE REGIO'S

41.

vindt dat de instelling van een Europees openbaar ministerie ertoe kan bijdragen dat OLAF doeltreffender wordt hervormd.

42.

Dat openbaar ministerie is de eerst aangewezene voor efficiënte en betrouwbare financiële onderzoeken betreffende corruptie en betrokkenheid van invloedrijke economische en politieke actoren of onderzoeken naar grensoverschrijdende criminele netwerken.

43.

De uitbouw van Eurojust tot basis voor dat openbaar ministerie lijkt de enige manier om de situaties te voorkomen die worden beschreven in Mededeling COM(2011) 293 final (medeonderwerp van dit advies). Het zou dan strafrechtelijke onderzoeken mogen beginnen, in ieder geval wanneer de belangen van de Unie ernstig worden bedreigd, alsook gerechtelijke onderzoeken. Dat alles is een efficiënt instrument voor die preventie. Er zij op gewezen dat, gegeven de uit de financiële crisis en zware criminaliteit voortvloeiende dreigingen, deze noodzakelijke ontwikkeling in de artikelen 85 en 86 van het VWEU worden genoemd.

44.

Hiertoe behoort ook een gezamenlijk Europees programma voor de opleiding van financieel rechercheurs, dat bij voorkeur door de Commissie opgesteld en uitgevoerd moet worden.

45.

Doelmatige bescherming van klokkenluiders tegen represailles is een centraal element van anticorruptiebeleid en bestrijding van georganiseerde misdaad. Maar de in de Unie bestaande regelingen voor klokkenluiders lopen uiteen. Het Comité is daarom ook zeer te spreken over de beschermingsinitiatieven van de Commissie.

Versterking van de rol van de lokale lichamen bij de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad

46.

De lidstaten worden verzocht om, nadat aan gegronde terugvorderingen is voldaan, een deel van de geconfisqueerde opbrengsten van georganiseerde misdaad terug te laten vloeien naar de lokale en/of regionale lichamen want vanwege de maatschappelijke destabilisatie op hun grondgebied zijn zij slachtoffer nummer 1. Verder zijn zij het best geplaatst om lokaal actie te ondernemen om de diepere wortels van criminaliteit uit te roeien. In Italië is dit reeds het geval, één derde van de 12 000 in beslag genomen onroerende goederen zijn toegewezen aan of verkocht ten gunste van lokale collectiviteiten om er sociale doeleinden mee te dienen. Het gaat daarbij om een positieve uitstraling van overheidsoptreden en creatie van een deugdelijk systeem dat verkozenen, maatschappelijk middenveld en gezinnen verenigt.

47.

Het Comité roept de lokaal verkozenen ertoe op om aan het begin van hun mandaat een handvest te ondertekenen, getiteld: "Obliprivatum, publicacurate" ("Vergeet uw privéaangelegenheden en houdt u bezig met de openbare zaak"). Dat zou bijdragen tot opbouw en behoud van een vertrouwensband tussen burgers en bestuurders. Dat handvest zou ook regels voor onpartijdigheid dienen te bevatten (geen belangenconflicten, niet ingaan op uitnodigingen voor een privéverblijf die uitgaan van een natuurlijk of rechtspersoon wier activiteiten verband houden met het territoriale lichaam hebben, afdracht aan de overheid van geschenken ter waarde van meer dan 150 euro, geen belangenbehartiging ten gunste van familieleden, …) en voor integriteit (geen gebruik van overheidsmiddelen voor persoonlijke of verkiezingsdoeleinden, respect voor de regels voor overheidsopdrachten…).

48.

Ook worden zij opgeroepen om bij een onafhankelijke openbare autoriteit een overzicht in te dienen van hun eigendommen en commerciële/zakelijke banden.

49.

De lidstaten worden opgeroepen om een openbaar systeem voor verkiezingscampagnes in het leven te roepen, bijdragen van rechtspersonen te verbieden en een statuut voor verkozenen te creëren dat hun onafhankelijkheid en financiële zelfstandigheid garandeert.

50.

Witwassen in belastingparadijzen van middels corruptie en georganiseerde criminaliteit verkregen geld moet efficiënt worden bestreden.

51.

Verder moeten de lidstaten doeltreffende instrumenten ontwikkelen voor preventie en opsporing van pogingen tot omkoping. Het Comité denkt daarbij aan diensten om anticorruptiebepalingen te evalueren en aanbestedingen en uitbesteding van openbare dienstverlening te controleren.

52.

Voorts moet er een Europees platform komen voor de uitwisseling van goede praktijken op lokaal niveau met betrekking tot de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad en teruggave van geconfisqueerde crimineel verkregen vermogensbestanddelen, en ook moeten er Europese Assisen voor de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad worden opgericht.

53.

Tevens zouden de lokale lichamen de subsidies die zij verstrekken aan topsporters en verenigingen waar aan beroepssport wordt gedaan, moeten binden aan verplichtingen op het gebied van ethiek en volstrekte financiële transparantie.

54.

Het Comité zou een waarnemer moeten aanwijzen bij de speciale commissie van het EP voor corruptie en de groep van landen tegen corruptie (GRECO) van de Raad van Europa.

55.

Ten slotte zal het zich verder verdiepen in goede praktijken op het gebied van governance en administratief beheer ten behoeve van de bescherming van de legale economie in de partnerlanden van het nabuurschapsbeleid van ARLEM (Euromediterrane vergadering van lokale en regionale overheden) en CORLEAP (Conferentie van de lokale en regionale overheden van het Oostelijk partnerschap en de EU).

Brussel, 10 oktober 2012

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  COM(2007) 328 final en COM(2011) 309 final. In het verslag wordt geconstateerd dat slechts 9 lidstaten (België, Bulgarije, Cyprus, Finland, Frankrijk, Irland, Portugal, Tsjechië en het VK) alle bestandelen van het delict corruptie (gedefinieerd in het kaderbesluit van 2003) correct hebben omgezet.